Vragen van het lid Kuzu (DENK) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken over een resolutie van het Europees parlement over de bestrijding van antisemitisme (ingezonden 30 juni 2017).

Antwoord van Minister Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken (ontvangen 23 augustus 2017).

Vraag 1

Bent u bekend met de resolutie die het Europees parlement op 31 mei jl. over de bestrijding van antisemitisme heeft aangenomen?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bent u bekend met de werkdefinitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) waar deze resolutie naar verwijst en de oproep aan de EU en haar lidstaten die definitie aan te nemen en toe te passen?2

Antwoord 2

Ja.

Vraag 3

Herinnert u zich het kabinetsstandpunt «dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van Israël en antisemitisme»?3

Antwoord 3

Ja.

Vraag 4

Deelt u de juridische analyse en conclusie van de Britse strafrechtadvocaat Tomlinson dat de werkdefinitie, door haar formulering («Antisemitism is a certain perception of Jews, which may be expressed as hatred toward Jews») en toelichting, «onduidelijk en verwarrend» en juridisch onbruikbaar is? Zo nee, waarom niet?4

Antwoord 4

De analyse van de heer Tomlinson betreft de toepassing van de IHRA-definitie in het Verenigd Koninkrijk. Definities hebben in verschillende rechtssystemen een verschillende doorwerking. In Nederland is het strafrecht leidend.

Vraag 5

Deelt u Tomlinsons conclusie dat overheidsinstellingen de definitie door haar tekortkomingen niet zonder meer kunnen gebruiken en altijd in overeenstemming met hun verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens moeten handelen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Overheidsinstellingen zijn uiteraard gebonden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waaronder Artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en Artikel 11 (vrijheid van vergadering). Instellingen mogen de vrijheden die door het EVRM worden beschermd slechts inperken op de daarin genoemde gronden.

Vraag 6

Deelt u de zorgen van joodse vredesorganisaties dat de IHRA-definitie de vrijheid van meningsuiting dreigt in te inperken, door de onduidelijkheid die zij creëert over wat wel en niet gezegd kan worden en de vermenging met meningen over de staat Israël, die het gevolg is van deze «voorbeelden van hedendaags antisemitisme» in de toelichting van de IHRA-definitie? Zo nee, waarom niet?5 6

Antwoord 6

Nee. Uitlatingen over Israël worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Deze vrijheid is onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gebruik van de IHRA-definitie als instrument van en voor de IHRA leidt in Nederland niet tot een andere juridische weging van uitingen die de staat Israël betreffen.

Vraag 7

Deelt u Tomlinsons mening dat de gedragingen in deze voorbeelden, indien niet ook sprake zou zijn van haat tegenover joden, geen uitingen zijn van antisemitisme? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

De analyse van de heer Tomlinson betreft de toepassing van de IHRA-definitie in het Verenigd Koninkrijk.

Vraag 8

Klopt het dat de aanname van de IHRA-definitie door de Britse en Oostenrijkse regering geen juridische gevolgen heeft en overheidsinstellingen niet verplicht zijn de definitie over te nemen?

Antwoord 8

Ja.

Vraag 9

Klopt het dat de Europese Commissie en de EU Agency for Fundamental Rights (FRA) de IHRA-definitie niet formeel hebben aangenomen en niet toepassen?

Antwoord 9

De Europese Commissie en het Bureau voor de Grondrechten (Fundamental Rights Agency, FRA) hebben de IHRA-definitie inderdaad niet formeel aangenomen. Daartoe zijn zij ook niet bevoegd. Alleen de EU-wetgever kan een definitie aannemen en pas daarna kunnen de Europese Commissie en het FRA deze toepassen.

Vraag 10

Kunt u een overzicht geven van de in Nederland reeds beschikbare wetten en regels om uitingen van racisme, waaronder antisemitisme en islamofobie, aan te pakken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 10

De Grondwet geeft in artikel 1 een algemeen verbod van discriminatie op grond van onder meer ras en godsdienst. Dit verbod is nader uitgewerkt in de gelijkebehandelingswetgeving en het strafrecht.

Vraag 11

Bent u van mening dat deze instrumenten een effectieve bestrijding van racisme waarborgen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 11

Ja. Deze instrumenten bieden in samenhang met de integrale aanpak van het Nationaal actieprogramma een effectieve bestrijding van racisme.

Vraag 12

Deelt u de mening dat de bestrijding van alle vormen van racisme, waaronder antisemitisme en islamofobie, van groot belang is en het noodzakelijk is dat de regering daar veel aandacht aan besteedt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 12

Ja. Discriminatie is onaanvaardbaar. Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt, en niet afgerekend wordt op vermeende groepskenmerken maar op individuele kwaliteiten. Een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat. Het kabinet zet zich voortdurend in om racisme en discriminatie effectief te bestrijden. Het nationaal actieprogramma tegen discriminatie omvat een samenhangende aanpak om discriminatie te voorkomen en tegen te gaan. Met dit actieprogramma wordt ingezet op bestrijding van alle vormen van discriminatie en een evenwichtige combinatie van generiek en specifiek beleid, gericht op bepaalde groepen.

Vraag 13

Deelt u de zorg, die ook door joodse vredesorganisaties is geuit, dat de bestrijding van antisemitisme niet gediend is bij een definitie van antisemitisme die zo onduidelijk, verwarrend en gepolitiseerd is als de IHRA-definitie? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 13

Elke definitie, en dus ook een definitie van antisemitisme, is gebaat bij duidelijkheid. Voor doorwerking van de definitie in Nederland verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.

Vraag 14

Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer aanbieden?

Antwoord 14

Ja.


X Noot
1

Resolutie Europese parlement over de bestrijding van antisemitisme, 31 mei 2017 (2017/2692(RSP))

X Noot
3

Aanhangsel van de Handelingen 2014–2015, nr. 3227

X Noot
6

Uit de toelichting van de IHRA-definitie: «Denying the Jewish people their right to self-determination, e.g. by claiming that the existence of a State of Israel is a racist endeavor» en «Applying double standards by requiring of it a behavior not expected or demanded of any other democratic nation.»

Naar boven