Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het herkenbaar uitzenden van beelden ten behoeve van de opsporing (ingezonden 31 januari 2017).

Vraag 1

Wat is uw reactie op het bericht dat een 68-jarige vrouw een einde aan haar leven heeft gemaakt nadat, met toestemming van justitie, herkenbare camerabeelden zijn uitgezonden die vervolgens op het internet een eigen leven gingen leiden?1

Vraag 2

Welke criteria zijn er precies voor het tonen van herkenbare beelden? Voor welke strafbare feiten wordt dit gedaan en onder welke omstandigheden en voorwaarden?

Vraag 3

Welke mogelijkheden zijn er om te voorkomen dat beelden, die met toestemming van de politie worden uitgezonden bijvoorbeeld omdat er geen andere mogelijkheden waren voor de opsporing, een eigen leven gaan leiden op internet, met alle mogelijke gevolgen van dien?

Vraag 4

Wat is uw reactie op de opmerkingen van Officier van Justitie Pols2 en criminoloog Van Erp?3

Vraag 5

Bent u van plan de criteria en voorwaarden voor het herkenbaar tonen van beelden door opsporingsprogramma's opnieuw te bekijken en deze zo nodig aan te scherpen? Zo niet, waarom niet?


X Noot
2

«Bij moord en doodslag is evident dat er wat moet gebeuren. Hebben we de boef op beeld? Doen, spijkerhard. Maar winkeldiefstallen... Juist daar worden die discussies heel intens en stevig gevoerd. Privacy speelt een ongelofelijk grote rol. Dit was niet bepaald de moord op John F. Kennedy.»

X Noot
3

Criminoloog Judith van Erp vindt dat de «proportionaliteit» volstrekt weg is.«Het heeft er schijn van dat heel makkelijk voor het uitzenden van de beelden is gekozen; dan hebben we de zaak maar opgelost. Ik zie hier geen beroepscrimineel aan het werk, ik zie een impulsieve daad. En is het een zwaar delict? Als je weet hoe makkelijk beelden via internet worden verspreid en de gevolgen daarvan, dan lijkt me dit niet de goede manier.»

Naar boven