Vragen van de leden Berndsen-Jansen (D66) en Oskam (CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht dat «verdachten profiteren in kinderpornozaken van een te vage tenlastelegging» (ingezonden 22 januari 2014).

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het conflict in de media tussen het Openbaar Ministerie (OM)) en de rechtbank Den Haag over de manier waarop een aanklacht van bezit van kinderporno moet worden opgeschreven?1

Vraag 2

Klopt het dat sprake is van een verschil in zienswijze tussen het OM en de rechtbank Den Haag over de manier waarop een aanklacht van bezit van kinderporno moet worden opgeschreven?

Zo ja, kunt u toelichten op grond waarvan het verschil van zienswijze over de tenlastelegging in kinderpornozaken bestaat en of er meer gerechten zijn waar dit conflict zich voordoet?

Vraag 3

Hoeveel zaken hebben vertraging opgelopen door het verschil in zienswijze? Hoeveel aanklachten zijn in dit verband vernietigd door de rechtbank en in hoeveel gevallen heeft dat geleid tot een strafverlaging voor de dader?

Vraag 4

Welke formele afspraken zijn er tussen het OM en de Rechtspraak over de wijze van ten lasteleggen van kinderpornozaken?

Vraag 5

Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de tenlasteleggingen voldoende feitelijk zijn opgesteld zodat een rechter voldoende inhoudelijk kan oordelen en een verdachte weet wat hem precies wordt verweten?

Vraag 6

Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is wanneer tussen rechtbanken onderling te grote verschillen ontstaan ten aanzien van de afhandeling van kinderpornozaken?

Vraag 7

Bent u voornemens het OM en de Raad voor de Rechtspraak te verzoeken direct een einde te maken aan deze patstelling, zorg te dragen voor een werkbare tenlastelegging en er voor te zorgen dat geen vertragingen meer optreden in de zaken die reeds voorliggen en de Kamer hierover nader te informeren?


X Noot
1

Algemeen dagblad, 20 januari 2014

Naar boven