Vragen van het lid Lucas (VVD) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de opbouw en verdeling van het onderzoeksbudget uit de 1e geldstroom per universiteit
(ingezonden 20 september 2013).
Vraag 1
Klopt het dat men, waar in kolom e van de tabel bij de beantwoording van vraag 74
naar aanleiding van het Jaarverslag en de slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap 2012 waar wordt gesproken over «percentages onderzoek», men refereert
aan de «component strategische overwegingen» zoals deze in de WHW wordt genoemd?1 2 Zo ja, kunt u uitleggen waarom er gekozen is voor een andere benaming? Heeft deze
keuze te maken met de overweging dat de verdeling van deze middelen vooral op basis
van historische besluitvorming tot stand is gekomen en dat er wellicht van strategische
inzet geen sprake is? Hoe strategisch vindt u de verdeling van deze financieringscomponent?
Vraag 2
Klopt het dat in totaal € 959.000.000,– (56%) van het onderzoeksbudget voor wetenschappelijk
onderzoek in de 1e geldstroom niet op kwalitatieve gronden of zelfs kwantitatieve gronden wordt verdeeld,
maar puur op afspraken uit het verleden? Zo nee, welk deel van het wetenschappelijk
onderzoek in de 1e geldstroom wordt niet op kwalitatieve gronden of zelfs kwantitatieve gronden verdeeld?
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de verdeling van deze financieringscomponent (tabel e)? Kunt u inzicht
geven over welke «historische besluitvorming» het gaat? In welke Kamerstukken kan
de Kamer de criteria vinden op basis waarvan deze component destijds is vastgesteld?
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat het aandeel van de component «percentages onderzoek» in het
totale onderzoeksdeel verschilt per universiteit? Kunt u uitleggen waarom de Open
Universiteit voor 81,6% van haar onderzoeksbudget afhankelijk is van afspraken uit
het verleden, terwijl dit voor bijvoorbeeld de Erasmus Universiteit Rotterdam «slechts»
45,7% is? Hoe kan het verschil worden verklaard tussen de Theologische Universiteit
Kampen (25% op basis van historische besluitvorming) en de Protestantse Theologische
Universiteit (78,9%)?
Vraag 5
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek wordt uitgezet waarbij het aantal promoties
(kolom b) wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek» (kolom e), er een
redelijk sterk lineair verband lijkt te bestaan? Kunt u aangeven of dit verband betekent
dat de component «percentage onderzoek» gebaseerd is op het aantal promoties of juist
andersom: is het aantal promoties een afgeleide van de hoogte van de component «percentage
onderzoek»?
Vraag 6
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek uitgezet wordt waarbij het aantal graden
(kolom a) wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek» (kolom e), er ook
een redelijk sterk lineair verband lijkt te bestaan? Kunt u aangeven of dit verband
betekent dat de component «percentage onderzoek» gebaseerd is op het aantal graden
of juist andersom: is het aantal graden een afgeleide van de hoogte van de component
«percentage onderzoek»?
Vraag 7
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de toekenning van de «percentages onderzoek»
(tabel e) ten opzichte van het «totaal onderzoeksdeel» (tabel f) tussen de drie technische
universiteiten (de TU Delft ontvangt bijna twee keer zoveel onderzoeksbudget als de
TU Eindhoven of de TU Twente, terwijl het aantal promoties niet wezenlijk verschilt)?
Vraag 8
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek wordt uitgezet waarbij het jaartal van
oprichting van de universiteit wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek»
(kolom e), er ook een verband lijkt te bestaan: de oudere universiteiten ontvangen
gemiddeld meer onderzoeksbudget vanuit de historische besluitvorming dan de jongere
universiteiten? Hoe verklaart u dit verband?
Vraag 9
Kan, alles overwegende, worden gesteld dat de oprichtingsdatum van een universiteit
grote invloed heeft op het toekennen van onderzoeksmiddelen uit de eerste geldstroom
en daarmee op het aantal graden en promoties van die universiteiten? Hoe beoordeelt
u deze wijze van verdeling van onderzoeksmiddelen? Wordt hiermee, in uw ogen, voor
de wetenschap ook het beste rendement behaald?
Vraag 10
Maakt de verdeling van de middelen in de 1e geldstroom en met name het heroverwegen van de criteria op basis waarvan deze middelen
worden verdeeld, onderdeel uit van het interdepartementale beleidsonderzoek Wetenschapsbeleid,
welke dit najaar wordt uitgevoerd, en zo ja, op welke wijze?
Vraag 11
Zit de bepaling in de WHW, die stelt dat «Een besluit tot herverdeling kan ten hoogste
drie procent van de onderzoekscomponent strategische overwegingen per universiteit
voor een begrotingsjaar betreffen» u in de weg bij het streven naar een logischer
verdeling van onderzoeksmiddelen? Zo ja, zou er hiervoor volgens u een wetswijziging
noodzakelijk zijn?
X Noot
2WHW: Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek