Vragen van het lid Dik-Faber (ChristenUnie) aan de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport over de coöperatie Laatste Wil (ingezonden 12 april 2013).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het initiatief «coöperatie Laatste Wil»?1

Vraag 2

Welke partijen zijn betrokken bij de oprichting van de coöperatie Laatste Wil?

Vraag 3

Welke status heeft de coöperatie Laatste Wil? Kan de juridische rechtsvorm van een coöperatie wel gebruikt worden voor het ontwikkelen van een distributiesysteem van dodelijke middelen nu dit in feite geen behoefte in het economisch vlak betreft, maar de realisatie van de wens om te sterven?

Vraag 4

Wat gaat u doen om te voorkomen dat er in coöperatief verband een distributiesysteem van dodelijke middelen wordt opgezet?

Vraag 5

Hoe rijmt dit initiatief zich met artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht? Deelt u de mening, gezien deze bepaling, dat de beoogde doelstelling van de coöperatie, namelijk het realiseren van «laatstewilmiddelen», valt onder het bestanddeel «het verschaffen van middelen daartoe» in de zin van voornoemd artikel en dat dit te beschouwen is als een strafbare handeling?

Vraag 6

Deelt u de zorg dat deze vereniging langs en waarschijnlijk over de rand van het strafrecht gaat? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?

Vraag 7

Wat is de positie straks van de gemeentelijk lijkschouwer? Hoe gaat dit verwerkt worden in regelgeving? Moet er een aanpassing komen van de «Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek» van het Openbaar Ministerie?

Vraag 8

Wat vindt u van dit initiatief? Deelt u het standpunt dat laatstewilmiddelen niet het antwoord van de samenleving mogen zijn op bijvoorbeeld eenzaamheid, verveling en gevoelens van zinloosheid?

Vraag 9

Hoe gaat u om met dit initiatief in het kader van uw inzet op het suïcidepreventiedossier?

Naar boven