Vragen van het lid Dik-Faber (ChristenUnie) aan de minister van Volksgezondheid Welzijn
en Sport over de coöperatie Laatste Wil (ingezonden 12 april 2013).
Antwoord van minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 5 juni
2013)
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het initiatief «coöperatie Laatste Wil»?1
Vraag 2
Welke partijen zijn betrokken bij de oprichting van de coöperatie Laatste Wil?
Antwoord 2
Volgens de informatie op de website www.laatstewil.nu d.d. 1 mei 2013 zijn dhr. Van Wijk en dhr. Rebergen de oprichters van «Coöperatie
Laatste Wil» en vormen zij tevens het bestuur.
Vraag 3 en 4
Welke status heeft de coöperatie Laatste Wil? Kan de juridische rechtsvorm van een
coöperatie wel gebruikt worden voor het ontwikkelen van een distributiesysteem van
dodelijke middelen nu dit in feite geen behoefte in het economisch vlak betreft, maar
de realisatie van de wens om te sterven?
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er in coöperatief verband een distributiesysteem
van dodelijke middelen wordt opgezet?
Antwoord 3 en 4
De Coöperatie Laatste Wil is in oprichting, zo blijkt uit het Handelsregister op 1 mei
2013.
In het algemeen gesproken is een coöperatie een bij notariële akte als coöperatie
opgerichte vereniging. Deze rechtspersoon moet zich blijkens de statuten ten doel
stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien. Dit doet de
coöperatie door het sluiten van overeenkomsten (anders dan van verzekering) met haar
leden (art. 2:53 BW). Het is aan de rechter om in een concreet geval te beoordelen
of een doelomschrijving van een coöperatie in overeenstemming is met de wet. Pas als
dit niet het geval blijkt, is er de mogelijkheid om de coöperatie te laten ontbinden.
Vraag 5 en 6
Hoe rijmt dit initiatief zich met artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht? Deelt
u de mening, gezien deze bepaling, dat de beoogde doelstelling van de coöperatie,
namelijk het realiseren van «laatstewilmiddelen», valt onder het bestanddeel «het
verschaffen van middelen daartoe» in de zin van voornoemd artikel en dat dit te beschouwen
is als een strafbare handeling?
Deelt u de zorg dat deze vereniging langs en waarschijnlijk over de rand van het strafrecht
gaat? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
Antwoord 5 en 6
Ik deel die zorg niet, aangezien de coöperatie expliciet aangeeft binnen de kaders
van de wet te willen werken. De activiteiten van de coöperatie richten zich blijkens
het persbericht op het mogelijk maken van hulp bij zelfdoding binnen de wettelijke
kaders. Dergelijke activiteiten vallen niet binnen de delictsomschrijving van artikel
294 van het Wetboek van Strafrecht. Op dit moment is er geen sprake van een strafbaar
feit.
Vraag 7
Wat is de positie straks van de gemeentelijk lijkschouwer? Hoe gaat dit verwerkt worden
in regelgeving? Moet er een aanpassing komen van de «Aanwijzing vervolgingsbeslissing
inzake levensbeëindiging op verzoek» van het Openbaar Ministerie?
Antwoord 7
De initiatieven die de coöperatie mogelijk gaat ontplooien brengen geen verandering
in de positie van de gemeentelijk lijkschouwer.
Als een behandelend arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge
van een natuurlijke oorzaak, dan mag hij geen verklaring van natuurlijk overlijden
afgeven en moet hij dit overlijden melden aan de lijkschouwer. Als ook de lijkschouwer
meent om deze reden geen verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen afgeven, brengt
hij daarvan verslag uit aan de officier van justitie conform de bepalingen van de
Wet op de lijkbezorging. De officier van justitie zal een beslissing nemen over de
vrijgave van het lichaam en kan een onderzoek instellen indien het vermoeden bestaat
dat sprake is van een strafbaar feit. Deze procedure geldt in alle gevallen waarin
een arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijk
oorzaak.
De mogelijke initiatieven van de coöperatie geven geen aanleiding voor aanpassing
van regelgeving noch voor aanpassing van de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie.
Vraag 8 en 9
Wat vindt u van dit initiatief? Deelt u het standpunt dat laatstewilmiddelen niet
het antwoord van de samenleving mogen zijn op bijvoorbeeld eenzaamheid, verveling
en gevoelens van zinloosheid?
Hoe gaat u om met dit initiatief in het kader van uw inzet op het suïcidepreventiedossier?
Antwoord 8 en 9
De vraag waarom personen suïcide plegen of hulp bij zelfdoding inroepen, ongeacht
of dit door laatstewilmiddelen gebeurt, is niet eenvoudig te beantwoorden. Dit kan
verschillende oorzaken hebben, die ik niet te snel in een bepaalde categorie zou willen
plaatsen. Dit initiatief heeft geen gevolgen voor het suïcidepreventiebeleid, zoals
dat sinds een aantal jaren door het ministerie van VWS wordt gevoerd.