Vragen van de leden Van Oosten en Ziengs (beiden VVD) aan de minister van Veiligheid en Justitie over het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland d.d. 20 februari 2013 en daaropvolgende publicaties op de website van VNO-NCW d.d. 21 februari 2013 inzake acquisitiefraude (ingezonden 25 februari 2013).

Vraag 1

Bent u bekend met de uitspraak d.d. 20 februari 2013 van de Rechtbank Noord-Nederland in de zaak met als rolnummer C/18/128340/HA ZA 11–589?

Vraag 2

Bent u eveneens bekend met de oproep op de website van VNO-NCW van heden met als kop «politiek aan zet na uitspraak rechter acquisitiefraude»?

Vraag 3

Onderschrijft u de stelling, zoals gepubliceerd op de website van VNO-NCW, dat acquisitiefraude een ernstig probleem is dat ondernemers grote schade toebrengt en dus hard moet worden aangepakt? Wat is de omvang van de schade die jaarlijks wordt geleden als gevolg van acquisitiefraude?

Vraag 4

Wacht u de uitkomst van bovenvermelde rechtszaak af alvorens tot een besluit over mogelijke uitbreiding van rechtsbescherming tegen acquisitiefraude voor ondernemers te komen?

Vraag 5

Geeft de uitspraak van de rechter (rechtsoverweging 4.3.6), waarin met zoveel woorden wordt aangegeven dat het aan de wetgever is om regels te formuleren die kleinere ondernemers of ondernemingen dezelfde bescherming zou kunnen bieden als consumenten genieten tegen oneerlijke handelspraktijken, u aanleiding ook tot dergelijke regelgeving te komen? Kan de Wet Oneerlijke Handelspraktijken daarbij tot inspiratie dienen? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer daartoe concrete voorstellen van uw zijde tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?

Naar boven