Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Van der Staaij (SGP), De Roon (PVV) en Van Bommel (SP) aan de minister van Buitenlandse Zaken over de Armeense genocide (ingezonden 15 augustus 2011).

Vraag 1

Wat voor «verschrikkelijke gebeurtenissen» vonden er rond 1915 plaats? Vallen deze «verschrikkelijke gebeurtenissen», in uw optiek onder de categorie «genocide» zoals is gecodificeerd in het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt de term genocide niet gebruikt in uw reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken?

Vraag 2

Bent u bekend met de Kamerbreed aangenomen motie Rouvoet c.s.1 waarin de regering wordt verzocht «voortdurend en nadrukkelijk de erkenning van de Armeense genocide aan de orde te stellen» in de context van de gesprekken met Turkije inzake mogelijke toetreding tot de Europese Unie? Bent u tevens bekend met het feit dat uw voorganger deze motie beschouwde als ondersteuning van beleid? Deelt u de analyse dat u met uw laatste brief gebroken heeft met dit beleid? Zo ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over de beweegredenen die hieraan ten grondslag liggen?

Vraag 3

Kunt u onderbouwen wat het verschil is tussen enerzijds de stelling dat erkenning «geen nieuwe eis of voorwaarde» vormt in de EU-onderhandelingen met Turkije, maar dat het anderzijds «onontbeerlijk dat een kandidaat-lidstaat zijn geschiedenis verwerkt en zijn verleden onder ogen ziet»? Is het in uw optiek mogelijk dat Turkije lid wordt van de Europese Unie zonder dat zij haar betrokkenheid bij de genocide heeft erkend?

Vraag 4

Bent u, al dan niet in overleg met de burgemeester, bereid om de mogelijkheden te verkennen om een herdenkingsmonument voor de Armeense slachtoffers van de genocide elders in Den Haag te realiseren?


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-20, nr. 270.

Naar boven