Vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de «opbrengst» van een bursalenstelsel (ingezonden 8 april 2011).

Vraag 1

Klopt de weergave van uw opmerkingen in het wetgevingsoverleg van 21 maart jl.1 en daaropvolgende berichtgeving dat u van mening bent dat een bursalenstelsel geld bespaart, wat vervolgens ook weer aan universitair onderzoek uitgegeven zal worden?

Vraag 2

Waarop baseert u de aanname dat het mogelijk maken van een beurzenstelsel voor promovendi per saldo financieel voordelig zal uitpakken? Beschikt u over informatie die inzicht geeft in deze bewering? Zo ja, wilt u deze onderbouwing ter beschikking stellen aan de Kamer?

Vraag 3

Kunt u aangeven op welke wijze universitaire onderwijstaken van promovendi zonder werknemersstatus hebben opgevangen zullen worden door universiteiten, zowel personeel als financieel?

Vraag 4

Deelt u de mening dat promoveren en een universitaire loopbaan sterk in aantrekkingskracht afneemt wanneer promovendi nauwelijks nog in hun levensonderhoud kunnen voorzien vanuit een lagere promovendusbeurs?

Vraag 5

Bestaat hier niet het risico dat een promovendus gedwongen wordt om andere betaalde werkzaamheden naast het wetenschappelijk onderzoek te gaan doen, wat vertraging in het promoveren met zich mee kan brengen? He verhoudt zich dit met de financiële voordelen die u beschreven heeft?

Vraag 6

Op welke wijze draagt u er zorg voor dat mogelijke financiële besparingen van universiteiten door een bursalenstelsel niet gebruikt worden om andere tegenvallers binnen de begroting op te vangen, maar gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek?

Vraag 7

Op welke termijn mag de Kamer voorstellen en nadere informatie van uw kant verwachten rondom een bursalenstelsel voor universiteiten die hiervoor willen kiezen?


X Noot
1

Wetgevingsoverleg over wetsvoorstel Ruim baan voor talent en de kabinetsreactie op het advies van de commissie-Veerman, d.d. 21 maart 2011, stenogram 2011D15038.

Naar boven