Vragen van de leden Smeets en Jacobi (beiden PvdA) aan de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de rechtspositie van eigenaren van vakantiehuisjes. (Ingezonden 2 maart 2011)

Vraag 1

Bent u op de hoogte van het feit dat in het SER-voorwaardenoverleg Recreatie weinig of geen vooruitgang wordt geboekt met het maken van een aparte set RECRON-voorwaarden voor langkampeerders, in het bezit van een vast recreatieverblijf, zoals zomerhuizen en chalets?1

Vraag 2

Is het u bekend dat om die aparte voorwaarden door uw ambtsvoorganger in mei 2010 is gevraagd?

Vraag 3

Hoe beoordeelt u in dat licht de stand van zaken bij het SER-voorwaardenoverleg?

Vraag 4

Waarom vermelden de RECRON-voorwaarden 2003 dat deze voorwaarden bedoeld zijn «voor vaste plaatsen voor verplaatsbare kampeermiddelen» en beperken de RECRON-voorwaarden 2006 en 2008 zich vervolgens tot voorwaarden «voor vaste plaatsen»?

Vraag 5

Bent u ervan op de hoogte dat, naar een ruwe schatting van de ANWB, in de afgelopen tien jaar ongeveer 25 000 langkampeerders zijn weggestuurd en dat zij een vermogensverlies van 250 miljoen euro hebben geleden, verdeeld over een vijftigtal recreatieparken? Wat is uw reactie op deze feiten?

Vraag 6

Deelt u de mening dat zich hier een sociaal-maatschappelijk probleem voordoet? Zo ja, wat is uw concrete inzet om dit probleem aan te pakken?

Vraag 7

Hoe beoordeelt u een recent onderzoek van de Universiteit van Utrecht2 naar de bescherming van de huurders van standplaatsen op campings en recreatieparken, waarin tot een hiaat in wet- en regelgeving wordt geconcludeerd? Bent u bereid te onderzoeken of aanvullende wetgeving nodig is? Zo nee, waarom niet?

Vraag 8

Zou het te overwegen zijn een standaardregeling ex. artikel 6:214 BW te ontwerpen, waardoor het verhuren van vaste standplaatsen met daarop (te bouwen) vaste recreatieverblijven slechts mogelijk wordt, indien door de verhuurder aan de huurder bijbehorende zakelijke rechten worden verleend (opstalrechten, duurcontracten en erfpacht), tenzij verhuurder vooraf aan de huurder kenbaar maakt, dat hij van deze standaardregeling wenst af te wijken (BW 6:214.5)? Zo nee, waarom niet?

Vraag 9

Onderkent u dat door een – kennelijke – leemte in de wetgeving projectontwikkelaars op goedkope wijze verhuurde recreatiegrond kunnen verwerven en ontruimen met de bedoeling om daarop dure recreatiewoningen voor hogere marktsegmenten te bouwen, de grond te verkavelen en uit te ponden? Zo nee, waarom niet?

Vraag 10

Bent u bereid met de VNG en het IPO te overleggen over het specifieker benoemen van de bestemming van recreatiegronden in gemeentelijke beleids- en bestemmingsplannen, zoals door de gemeente Soest is gedaan na problemen met de projectontwikkelaar die nu klaar staat het natuurpark De Ridderhof te Lage Vuursche te ontmantelen? Zo nee, waarom niet?


X Noot
1

Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 712.

X Noot
2

Bijsterbosch, Y. De recreatiewoning, de opzegging van de standplaatsovereenkomst en de bescherming van de huurder in het licht van afdeling 7.4.5 BW., september 2010. Kennispunt Recht, Economie, Bestuur en Organisatie, Universiteit Utrecht. ISBN 978-90-5213-201–3.

Naar boven