Vragen van de leden Çelik en Heijnen (beiden PvdA) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het lage niveau van burgerschapscompetenties onder Nederlandse scholieren (ingezonden 6 juli 2010).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van dit artikel over de score van Nederlandse scholieren op het gebied van burgerschapscompetenties ten opzichte van Europese Leeftijdsgenoten?1

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de resultaten die voortkomen uit een studie van de International Association for the Evaluation of Educational Achievement (IEA), waarin naar voren komt dat Nederlandse scholieren op het vlak van burgerschapscompetenties lager scoren dan Europese leeftijdsgenoten?

Vraag 3

Bent u van mening dat de wetswijziging in 20062 – waarmee actief burgerschap nadrukkelijker een plek kreeg in het onderwijs – voldoende mogelijkheden biedt voor scholen om lesuren in het kader van burgerschapscompetenties in te passen en vorm te geven?

Zo ja, hoe verklaart u de score van Nederlandse scholieren ten opzichte van scholieren in andere landen die geen burgerschapslessen hebben gehad?

Vraag 4

Hoe kijkt u tegen de stelling aan dat er een relatie bestaat tussen de achterblijvende

democratische burgerschapscompetenties van Nederlandse scholieren en hun gebrekkige kennis over internationale mensen- en kinderrechten, internationale verhoudingen etc., wanneer dit vergeleken wordt met Europese leeftijdsgenoten?

Vraag 5

Deelt u de mening dat deze matige score niet los gezien kan worden van de meermaals getrokken conclusies van de onderwijsinspectie3 dat de ontwikkeling van burgerschap langzaam gaat, er nauwelijks sprake is van een heldere visie en heldere doelen en er sprake is van losse projecten in plaats van samenhang? Zo ja, hoe gaat u hier dan concreet mee aan de slag? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6

Hoe kan het dat deze conclusie in het betreffende onderwijsverslag voor de derde maal op rij is gemaakt en toch geen verbetering of inzet tot verbetering heeft gebracht?

Is er sprake van een uitvoeringsprobleem bij het ministerie van OCW of spelen er andere omstandigheden mee die vooruitgang bemoeilijken?

Vraag 7

Deelt u in dat licht de, in het artikel geuite opvatting dat burgerschap wel een plek heeft gekregen in de taken, maar nauwelijks in het curriculum van scholen, waardoor er onvoldoende aandacht en focus bestaat over burgerschapsonderwijs aan scholieren?

Vraag 8

Wat is er concreet gedaan met de aanbevelingen van de onderwijsinspectie m.b.t. de evaluatie naar aanleiding van het gebrek aan vooruitgang en de wens tot verbetering?3

Vraag 9

Bent u voornemens meer focus en een duidelijkere definiëring aan te brengen m.b.t. de onderwijsopgave rond burgerschapszin, zeker in de geest van de wetswijziging2 in 2006?

Vraag 10

Welke rol ziet u daarbij weggelegd voor het huis van het «Huis van de Democratie?»

Vraag 11

Ziet u daarnaast ook mogelijkheden om ouders nadrukkelijker te betrekken bij de ontwikkeling van burgerschap bij hun kinderen, gelet op het grote belang van ouders bij burgerschapsontwikkeling? Zo ja, welke?

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Smits (SP), ingezonden 1 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10333) en het lid Van der Ham (D66), ingezonden 2 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10473)


XNoot
1

«Burgerschapsles gewoon bij scholen gedumpt», NRC Handelsblad, dinsdag 29-07-2010.

XNoot
2

Kamerstuk 29 666 – Voorstel van wet van de leden Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt houdende opneming in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs van de verplichting voor scholen om bij te dragen aan de integratie van leerlingen in de Nederlandse samenleving (Staatsblad nr. 675, 2005).

XNoot
3

De Staat van het Onderwijs – onderwijsverslag 2008–2009, Onderwijsinspectie, 2010.

Naar boven