Vragen van de leden Çelik en Heijnen (beiden PvdA) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het lage niveau van burgerschapscompetenties onder Nederlandse scholieren (ingezonden 6 juli 2010).

Antwoord van minister Rouvoet (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 3 september 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2915.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van dit artikel over de score van Nederlandse scholieren op het gebied van burgerschapscompetenties ten opzichte van Europese Leeftijdsgenoten?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u de resultaten die voortkomen uit een studie van de International Association for the Evaluation of Educational Achievement (IEA), waarin naar voren komt dat Nederlandse scholieren op het vlak van burgerschapscompetenties lager scoren dan Europese leeftijdsgenoten?

Antwoord 2

De door u genoemde publicatie betreft de eerste bevindingen van de International Civics and Citizenship Education Study (ICCS) en de gelijktijdig gepubliceerde eerste bevindingen over de Nederlandse gegevens2. Hierin wordt een algemeen beeld gegeven van de kennis en houdingen van leerlingen uit verschillende landen. Scholen in Nederland zijn sinds 2006 verplicht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Het toezicht op burgerschap is vastgelegd in het Toezichtkader burgerschap, aan de hand waarvan de inspectie toeziet op de naleving van opdracht. Scholen hebben ruimte voor hun eigen invulling van deze opdracht, waarbij ze gebruik kunnen maken van een uitgebreid ondersteuningsaanbod. Of en hoe beleidsmatig wordt ingezet om burgerschap verder te stimuleren wordt overgelaten aan het volgende kabinet.

Vraag 3 en 4

Bent u van mening dat de wetswijziging in 20063 – waarmee actief burgerschap nadrukkelijker een plek kreeg in het onderwijs – voldoende mogelijkheden biedt voor scholen om lesuren in het kader van burgerschapscompetenties in te passen en vorm te geven?

Zo ja, hoe verklaart u de score van Nederlandse scholieren ten opzichte van scholieren in andere landen die geen burgerschapslessen hebben gehad?

Hoe kijkt u tegen de stelling aan dat er een relatie bestaat tussen de achterblijvende democratische burgerschapscompetenties van Nederlandse scholieren en hun gebrekkige kennis over internationale mensen- en kinderrechten, internationale verhoudingen etc., wanneer dit vergeleken wordt met Europese leeftijdsgenoten?

Antwoord 3 en 4

De wettelijke taak van scholen om burgerschap te bevorderen is met brede instemming van uw Kamer ingevoerd. Hierbij is aangegeven dat burgerschap geen apart vak is maar onderdeel van het totale onderwijsproces. Aspecten van burgerschap zoals kennis over de democratische rechtsstaat komen terug in de kerndoelen en in de inhouden van verschillende vakken, zoals geschiedenis, wereldoriëntatie en maatschappijleer. Bij de verdere besluitvorming over burgerschapsvorming kunnen de bevindingen uit de nog te verschijnen eindrapportage van de ICCS over verschillen tussen landen worden meegenomen.

Vraag 5 en 6

Deelt u de mening dat deze matige score niet los gezien kan worden van de meermaals getrokken conclusies van de onderwijsinspectie4 dat de ontwikkeling van burgerschap langzaam gaat, er nauwelijks sprake is van een heldere visie en heldere doelen en er sprake is van losse projecten in plaats van samenhang? Zo ja, hoe gaat u hier dan concreet mee aan de slag? Zo nee, waarom niet?

Hoe kan het dat deze conclusie in het betreffende onderwijsverslag voor de derde maal op rij is gemaakt en toch geen verbetering of inzet tot verbetering heeft gebracht?

Is er sprake van een uitvoeringsprobleem bij het ministerie van OCW of spelen er andere omstandigheden mee die vooruitgang bemoeilijken?

Antwoord 5 en 6

Het ontwikkelen van een visie op burgerschap en het in praktijk brengen hiervan is een lastig proces, zoals de Inspectie terecht opmerkt. Het vraagt veel voorbereidingswerk van scholen en een degelijke evaluatie. Gelet op het korte tijdsbestek sinds de inwerkingtreding van de wettelijke bepaling lijkt het goed scholen tijd te bieden om burgerschap verder in hun onderwijs te verankeren.

Vraag 7

Deelt u in dat licht de, in het artikel geuite opvatting dat burgerschap wel een plek heeft gekregen in de taken, maar nauwelijks in het curriculum van scholen, waardoor er onvoldoende aandacht en focus bestaat over burgerschapsonderwijs aan scholieren?

Antwoord 7

Zie het antwoord op vraag 3 en 4.

Vraag 8 en 9

Wat is er concreet gedaan met de aanbevelingen van de onderwijsinspectie m.b.t. de evaluatie naar aanleiding van het gebrek aan vooruitgang en de wens tot verbetering?

Bent u voornemens meer focus en een duidelijkere definiëring aan te brengen m.b.t. de onderwijsopgave rond burgerschapszin, zeker in de geest van de wetswijziging in 2006?

Antwoord 8 en 9

In de beleidsreactie op het Onderwijsverslag 2008–20095 is ingegaan op de bevindingen van de Inspectie van het onderwijs over burgerschap. Wij beschouwen deze bevindingen in het licht van het feit dat 80 procent van alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs een visie op burgerschap heeft ontwikkeld en verder uitgewerkt. De aanbevelingen van de Inspectie kunnen daarnaast worden betrokken bij de verdere besluitvorming over burgerschapsvorming.

Vraag 10

Welke rol ziet u daarbij weggelegd voor het huis van het «Huis van de Democratie?»

Antwoord 10

De stichting Huis voor democratie en rechtsstaat heeft ten doel het overdragen van kennis over de democratische rechtsstaat, de werking van de instituten daarvan, de Grondwet en het constitutioneel bestel in ruime zin, het vergroten van vaardigheden om deel te nemen aan democratische processen en het bevorderen van actief democratisch burgerschap. Hierbij richt het Huis zich op verschillende doelgroepen, waaronder scholieren. Het Huis gaat zich derhalve actief richten op het bevorderen van actief democratisch burgerschap onder scholieren. Het Huis zal op dit punt een belangrijke bijdrage kunnen leveren. De wijze waarop het huis dit gestalte zal geven, zal worden uitgewerkt in het jaarplan 2011 en de bijbehorende meerjarenvisie. Dit jaarplan en meerjarenvisie zullen volgens plan dit najaar worden opgesteld door de nieuwe directie van het Huis.

Vraag 11

Ziet u daarnaast ook mogelijkheden om ouders nadrukkelijker te betrekken bij de ontwikkeling van burgerschap bij hun kinderen, gelet op het grote belang van ouders bij burgerschapsontwikkeling? Zo ja, welke?

Antwoord 11

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen tot volwaardig burgers. Op de manier waarop scholen ouders kunnen betrekken bij het onderwijs zal het nieuwe kabinet ingaan in de te verschijnen reactie op het advies «Ouders als partners» van de Onderwijsraad6.

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Smits (SP), ingezonden 1 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10333) en het lid Van der Ham (D66), ingezonden 2 juli 2010 (vraagnummer 2010Z10473).


XNoot
1

«Burgerschapsles gewoon bij scholen gedumpt», NRC Handelsblad, dinsdag 29-07-2010.

XNoot
2

«Eerste bevindingen International Civic and Citizenship Education Study. Rapportage voor Nederland». Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs, R. Maslowski e.a. juni 2010.

XNoot
3

Kamerstuk 29 666 – Voorstel van wet van de leden Hamer, Dijsselbloem en Kraneveldt houdende opneming in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs van de verplichting voor scholen om bij te dragen aan de integratie van leerlingen in de Nederlandse samenleving (Staatsblad nr. 675, 2005).

XNoot
4

De Staat van het Onderwijs – onderwijsverslag 2008–2009, Onderwijsinspectie, 2010.

XNoot
5

Kamerstuk 32 123 VIII, nr. 122.

XNoot
6

Cf. brief aan de TK d.d. 8 juli 2010, Kamerstuknummer 32 123 VIII, nr. 145.

Naar boven