C Parlementair Onderzoek Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten

Y BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 januari 2015

Op 21 januari 2014 vond in uw Kamer het debat plaats over het rapport «Verbinding Verbroken?» van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering en Verzelfstandiging Overheidsdiensten en de reactie daarop van het kabinet.

Tijdens dit debat werd door de heer De Graaf een motie ingediend die ertoe strekte om «de meest aangewezen Minister op het Ministerie van BZK» een coördinerende rol te geven ten aanzien van het privatiserings- en verzelfstandigingsbeleid in het algemeen1. De motie De Graaf c.a. werd op 28 januari 2014 aangenomen.

Tijdens genoemd debat heeft u voorts – bij monde van de heer Ester2 – gevraagd de status van het besliskader van de Parlementaire Onderzoekscommissie uit te werken en aan te geven hoe dit besliskader wordt verankerd in het beleidsproces. Ik heb u informatie daarover toegezegd. In deze brief ga ik zowel in op de hierboven vermelde motie als op genoemde toezegging.

Voorts neem ik – vanwege de relatie met de onderhavige materie – in deze brief ook mijn reactie op uw brief van 20 mei 2014 (uw kenmerk 155014.01u) mee. U reageerde in uw brief met enkele vragen en opmerkingen op u eerder toegezonden geactualiseerde overzicht van voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen.

Gegeven mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor het verzelfstandigingsbeleid, mijn bredere verantwoordelijkheid voor de inrichting en organisatie van de rijksdienst en het debat dat ik met uw Kamer heb gevoerd, zal ik de coördinerende verantwoordelijkheid voor privatiseringen en verzelfstandigingen op mij nemen. Ik zal in deze brief aangeven hoe ik voornemens ben die verantwoordelijkheid in te vullen.

Omdat er sprake is van een aanvullende rol op bestaande bevoegdheden zal ik in §1 eerst de verantwoordelijkheidsverdeling in relatie tot privatiseringen en verzelfstandigingen schetsen. In §2 ga ik in op reikwijdte van mijn coördinerende verantwoordelijkheid. In §3 geef ik aan hoe ik invulling zal gaan geven aan mijn coördinerende rol. Vervolgens ga ik in §4 in op de status van het besliskader. In §5 wordt per stap van het besliskader aangegeven hoe de coördinerende rol invulling krijgt. Tenslotte ga ik in §6 in op uw opmerkingen bij het toegezonden overzicht van voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen.

1. Verantwoordelijkheidsverdeling inzake privatiseringen/ verzelfstandigingen

Verantwoordelijkheden Minister van Financiën

Staatsdeelnemingen

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de totstandkoming van het deelnemingenbeleid. Vervolgens is de Minister van Financiën ook verantwoordelijk voor het toepassen van het deelnemingenbeleid op de deelnemingen waarvan Financiën de aandeelhoudersrol vervult. Van een aantal deelnemingen ligt het aandeelhouderschap bij andere departementen dan Financiën. Deze deelnemingen worden ook «beleidsdeelnemingen» genoemd, en voorbeelden zijn Prorail (aandeelhouderschap bij I&M) of de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (de ROM’s, aandeelhouderschap ligt bij EZ). Het huidige staatsdeelnemingenbeleid is neergelegd in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013. In deze nota staat op welke wijze de stappen uit het besliskader voor wat betreft privatiseringen3 worden gevolgd en wanneer het parlement daarover wordt geïnformeerd. De Minister van Financiën heeft een verantwoordelijkheid bij het volgen van het besliskader voor zover het deelnemingen betreft waar Financiën de aandeelhoudersrol vervult. Voor het toepassen van het kader op beleidsdeelnemingen zijn de betreffende vakministers verantwoordelijk. Op het aangaan of verkopen van deelnemingen is de voorhangprocedure uit artikel 34 van de Comptabiliteitswet van toepassing.

Rwt’s

De Minister van Financiën heeft een coördinerende en kaderstellende taak met betrekking tot rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt’s4). Hij is verantwoordelijk voor wetgeving die voor rwt’s geldt, m.n. de Comptabiliteitswet 20015.

Stichtingen

De verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën heeft betrekking op het beheer van het zgn. «Stichtingenkader»6. Dit bevat een aantal algemene richtsnoeren en een afwegingskader dat betrekking heeft op de vraag of de keuze voor een stichting de best passende organisatievorm is. Voornemens tot de oprichting van een stichting moeten ter toetsing worden voorgelegd aan het Ministerie van Financiën en het Ministerie van BZK. Deze toetsing gebeurt op basis van het afwegingskader in het Stichtingenkader. Er is geen algemeen wettelijk kader voor stichtingen, behoudens artikel 34 Comptabiliteitswet inzake de voorhangprocedure.

Verantwoordelijkheid Minister van Economische Zaken

Marktordening en marktwerking

De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het marktordeningbeleid7 en de marktwerking, die soms spelen bij de verkoop (privatisering) van een overheidsorganisatie/-bedrijf aan de markt.8 Het marktwerkingsbeleid 9 is een onderdeel van het ordeningsbeleid.

Ministeriële Commissie Vernieuwing Publieke Belangen

De Minister van Economische Zaken was – tot voorkort – coördinerend Minister van de Ministeriële Commissie Vernieuwing Publieke Belangen (MC PB). De MCPB vervulde een coördinerende rol ten aanzien van de effectieve borging van publieke belangen. Inmiddels heeft het kabinet u bij brief van 28 november 201410 in kennis gesteld van de opheffing van de MCPB met ingang van 1 januari 2015. De aandacht die de MCPB had voor de borging van publieke belangen bij, onder meer, privatiseringen wordt via de bestaande voorportalen ingevuld. De inzichten die de MCPB heeft opgeleverd en die zijn verwoord in de hiervoor genoemde brief, zijn behulpzaam bij het geven van invulling aan mijn coördinerende rol.

Verantwoordelijkheid Minister van Veiligheid en Justitie

Integraal Afwegingskader

De Minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de wetgevingkwaliteit, inclusief het beheer van het Integraal Afwegingkader (IAK). Het IAK bundelt alle kwaliteitsnormen en toetsen voor goede regelgeving en beleid tot een set van vragen over doel, noodzaak en effecten van voorgenomen regelgeving. Sinds 2011 is voor ieder beleids- of wetgevingsvoorstel dat naar het parlement gaat de beantwoording van de 7 hoofdvragen van het IAK verplicht (Wat is de aanleiding? Wie zijn betrokken? Wat is het probleem? Wat is het doel? Wat rechtvaardigt overheidsinterventie? Wat is het beste instrument? Wat zijn de gevolgen?). De IAK-vragen zijn een onderdeel van het aanbiedingsformulier voor ambtelijke voorportalen en de ministerraad.11.

Het IAK is hier van belang vanwege de vraag hoe IAK en besliskader zich tot elkaar verhouden. Ik kom daarop later in deze brief terug.

Verantwoordelijkheid Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De Minister van BZK borgt de kernwaarden van de democratische rechtsstaat. Hij staat voor een goed en slagvaardig openbaar bestuur en een overheid waar burgers op kunnen vertrouwen. Bij openbaar bestuur gaat het onder meer om de relatie burger-bestuur (een relatie die als gevolg van privatiseringen en verzelfstandigingen veranderingen heeft ondergaan).

Verantwoordelijkheid Minister voor Wonen en Rijksdienst

Zbo’s

Ik heb een coördinerende verantwoordelijkheid ten aanzien van het verzelfstandigingsbeleid en het stelsel van zbo’s. Deze verantwoordelijkheid is een aspect van mijn bredere verantwoordelijkheid voor de inrichting en organisatie van de rijksdienst. Uit mijn eerstverantwoordelijkheid voor de Kaderwet zbo’s vloeit voort dat ik verantwoordelijk ben voor de consistente toepassing ervan12. Ik geef onder meer blijk van mijn verantwoordelijkheid in de brief inzake het verzelfstandigingbeleid die ik jaarlijks naar de Kamer stuur. Mijn verantwoordelijkheid krijgt ook gestalte via het overzicht van voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen, waarvan ik de Kamer telkens aan het begin van een nieuwe kabinetperiode voorzie13.

Verantwoordelijkheid vakministers

Vakministers zijn primair verantwoordelijk voor de voorbereiding en besluitvorming van concrete voorstellen tot verzelfstandiging en privatisering. Zij zijn ook verantwoordelijk voor de inhoudelijke afwegingen en hebben ook de eerstverantwoordelijkheid ten aanzien van het volgen en het juist en volledig uitvoeren van de stappen van het besliskader.

2. Reikwijdte coördinerende verantwoordelijkheid

Zoals gezegd zie ik mijn rol als aanvullend op de bestaande verantwoordelijkheden van de Ministers voor Financiën, Economische Zaken, Veiligheid en Justitie en de rol van de vakministers. Die rol is: borgen dat het besliskader gebruikt wordt – en daadwerkelijk de functie vervult waarvoor het bedoeld is – bij privatiserings- en verzelfstandigingstrajecten die betrekking hebben op14:

  • zbo’s (externe verzelfstandiging);

  • rwt’s (externe verzelfstandiging);

  • staatsdeelnemingen (privatisering door verkoop aandelen staat);

  • vervreemding overheidsdiensten (privatisering door verkoop van de dienst aan de markt, soms gevolgd door introductie van concurrentie en marktwerking en regulering van de markt);

  • stichtingen, in de uitzonderingssituatie dat deze door de overheid (mede) zijn opgericht met het oog op het behalen van beleidsdoelen.

Op elke categorie zijn verschillende regimes, regels en kaders van toepassing.

Het besliskader zal toegepast worden op zowel privatiseringen als verzelfstandigingen, maar het ligt ook in de rede om relevante onderdelen van het besliskader toe te passen op de omgekeerde beweging: namelijk het aangaan van deelnemingen, of het onder centraal beheer brengen van een zelfstandige (verzelfstandigde) dienst of organisatie.

3. Invulling coördinerende rol aan de hand van besliskader

In het rapport «Verbinding Verbroken» heeft de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering/ Verzelfstandiging overheidsdiensten aangegeven dat het besliskader vooral de kwaliteit van de besluitvorming ten aanzien van toekomstige privatiseringen en verzelfstandigingen zou moeten verbeteren. Het kader biedt een overzicht van inhoudelijke aandachtspunten en procesmatige richtlijnen voor elke fase van een traject tot privatisering of verzelfstandiging. Het kader geeft houvast aan het proces.

Omdat de borging van publieke belangen een belangrijk en terugkerend onderdeel van het besliskader is, ligt het voor de hand mijn coördinerende rol te concretiseren aan de hand van het besliskader. Het gaat mij daarbij om:

  • Een expliciete, volledige en brede weging van publieke belangen (wat en hoe). Hierbij worden de publieke belangen zorgvuldig afgezet tegen andere publieke belangen en tegen maatschappelijke belangen waaronder economische belangen en financiële overwegingen.

  • Bij publieke belangen gaat het niet alleen om de belangen van burgers als consumenten of belastingbetalers, maar om belangen van burgers als deelnemers aan de democratische rechtsstaat en aan de samenleving als geheel.

Een ander tijdig doel van mijn rol is erop toezien dat het parlement tijdig en adequaat over de voortgang van trajecten tot privatisering en verzelfstandiging wordt geïnformeerd. Ook hier zorgt het besliskader voor houvast.

4. Status van het besliskader

In reactie op de vraag van de heer Ester naar de uitwerking van de status van het besliskader zij opgemerkt dat het kabinet ervoor gekozen heeft het besliskader onder te brengen bij het Integraal Afwegingskader (IAK). Ik breng in herinnering dat het IAK is voortgekomen uit de wens om de bestaande eisen voor de kwaliteit van de inhoud en verantwoording van beleid en regelgeving te inventariseren en te stroomlijnen. Daarnaast was de ambitie om ervoor te zorgen dat deze eisen, meer dan voorheen, een rol spelen in het beleid- en wetgevingsproces.

Omdat te borgen dat het besliskader – conform de toezegging van het kabinet in de reactie op het rapport «Verbinding Verbroken?» – zal worden gebruikt bij alle trajecten tot privatisering en verzelfstandiging, is het besliskader een van de verplichte kwaliteitseisen binnen het IAK geworden.

5. Invulling per stap

In deze paragraaf wordt per stap van uw besliskader aangegeven hoe deze coördinerende rol invulling krijgt in trajecten tot privatisering of verzelfstandiging.Het volgen van deze stappen laat onverlet dat ondertussen ook aan de overige vragen en eisen van het IAK moet worden voldaan.

Stap 1 Voornemen

  • Is er een voornemen tot privatisering of verzelfstandiging, dan beantwoordt de vakminister de volgende vragen over de borging van publieke belangen:

    • Wat is de aanleiding voor privatisering /verzelfstandiging en wat zijn de motieven, doelen en beoogde effecten daarvan?

    • Zijn de relevante publieke belangen vooraf goed in kaart gebracht?

    • Welke alternatieven voor privatisering/verzelfstandiging komen in aanmerking? Zijn de voordelen en risico’s/nadelen daarvan globaal bekend?

    • Is duidelijk wat de mogelijke gevolgen (positief en negatief) van privatisering en verzelfstandiging zijn voor de borging van publieke belangen, de positie van burger en de maatschappij?

    • Is er helderheid over de mogelijkheden die er na privatisering en verzelfstandiging zijn om de publieke belangen te borgen en over de wijze waarop publieke belangen dan het beste behartigd kunnen worden.

    • Moet er een toezichthouder worden aangesteld?

  • De beantwoording van de vragen levert informatie op die kan worden gebruikt om de Kamer over het voornemen te informeren.

  • Het vakdepartement stelt BZK in staat zich vroegtijdig een oordeel te vormen over de (wijze van) beantwoording van deze vragen.

  • Het kabinet informeert beide Kamers van het parlement in een zo vroeg mogelijk stadium over een voornemen tot verzelfstandiging of privatisering15.

  • Deze fase mondt uit in een principebesluit van het parlement om wel of niet met de plannen door te gaan.

Stap 2 Ontwerp

  • In deze fase worden de voorkeursvariant(en) uitgewerkt. Het ontwerp beschrijft de motieven, doelen en beoogde effecten van privatisering/verzelfstandiging en de vorm die deze krijgt. Daarbij komen de voordelen en risico’s/nadelen aan bod. Verwachtingen dienen bij voorkeur in meetbare termen te worden geëxpliciteerd.

  • In deze fase kan een toets van de verwachte/beoogde effecten plaatsvinden.

  • Er dient een nulmeting te worden gehouden om de uitgangspositie te bepalen. Deze gaat ook over de wijze waarop de publieke belangen nu worden behartigd.

  • Ook worden in deze fase de maatregelen en instrumenten uitgewerkt, die nodig zijn om de geïdentificeerde publieke belangen na privatisering / verzelfstandiging te behartigen.

  • Het IAK verplicht tot gebruik van het besliskader (verplichte kwaliteitseis) bij trajecten tot privatisering en verzelfstandiging. BZK heeft een toetsende rol ten aanzien van (de wijze van gebruik van) het besliskader.

  • Het ontwerpbesluit tot privatisering of verzelfstandiging16 wordt vervolgens aan de ministerraad voorgelegd ter besluitvorming.

  • Na behandeling in de ministerraad vindt ten aanzien van wetsvoorstellen of concept-amvb’s voorlegging voor advies plaats aan de Raad van State. Na advisering door de Raad van State (en verwerking door het departement van de opmerkingen van de Raad) wordt het aangepaste voorstel ingediend bij de Tweede Kamer.

Stap 3 Besluit

  • In deze fase vindt besluitvorming plaats door de Kamer.

  • Het ontwerpbesluit moet zijn voorzien van de uitslag van uitgevoerde toetsen en ingewonnen adviezen.

  • Het ontwerp moet het parlement in staat stellen:

    • zich een oordeel te vormen over de relevante publieke belangen die spelen en de afweging daartussen;

    • te toetsen of de publieke belangen na privatisering /verzelfstandiging geborgd worden

    • inzicht te krijgen in wie in de nieuwe situatie verantwoordelijk is en waarvoor.

  • Vervolgens kan het goed geïnformeerde parlement een gefundeerd besluit nemen.

Stap 4 Uitvoering

  • De vakminister heeft de regie bij de uitvoering van het besluit.

  • Hij legt over de voortgang van de uitvoering verantwoording af aan het parlement.

  • De vakminister moet in deze fase duidelijk maken dat de mechanismen voor de borging van publieke belangen daadwerkelijk in werking worden gebracht. Het is daarbij van belang dat hij zich afvraagt of er nog aanvullende regelgeving moet worden ontwikkeld en/of dat er zelfregulerende mechanismen in stelling moeten worden gebracht.

Stap 5 Opvolging

  • De vakminister monitort of de eerder geformuleerde verwachtingen, doelen en effecten zijn uitgekomen, en of alle betrokkenen zich aan de afspraken houden.

  • Na verloop van tijd kan het nuttig zijn om een evaluatie uit te voeren om te bezien of de eerder opgestelde verwachtingen, effecten en doelen zijn uitgekomen. Deze evaluatie moet ook aandacht besteden aan de borging van publieke belangen17.

  • In een evaluatie van een verzelfstandigde of geprivatiseerde instelling moet ook aandacht worden besteed aan de borging van publieke belangen, aan de vraag of er een wijziging is gekomen in de relevantie van de publieke belangen, de vraag of er nieuwe belangen bijgekomen en de vraag of «oude» belangen anders worden gewogen.

Het kader gaat uit van een ideaaltypisch verloop van de besluitvorming. In de praktijk is daarvan meestal geen sprake. Toch kan het kader ook in die gevallen juist houvast bieden.

6. Overzicht voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen

Het kabinet heeft in de reactie op het rapport «Verbinding Verbroken?» toegezegd u telkens aan het begin van een kabinetsperiode een overzicht van voorgenomen beslissingen tot privatisering en verzelfstandiging te doen toekomen. Op uw verzoek heb ik u18 met mijn brief van 23 april 2014 een geactualiseerd overzicht daarvan doen toekomen. In het overzicht was – eveneens op uw verzoek – per voorgenomen privatisering/verzelfstandiging een opsomming van daarbij spelende publieke belangen opgenomen. In uw brief van 20 mei 2014 gaf u aan de vermelding van publieke belangen bij de voornemens en de (af)weging tussen publieke belangen summier te vinden.

Ik vind het van groot belang dat hierop in de afzonderlijke beleidsbrieven en wetsvoorstellen uitgebreid ingegaan zal worden. Door de verplichte hantering van het besliskader zal deze afweging tijdens trajecten tot privatisering en verzelfstandiging sowieso meer aandacht krijgen.

Ik meld u voorts dat ik voornemens ben uw Kamer voortaan jaarlijks (in plaats van aan het begin van elke kabinetsperiode) een geactualiseerd overzicht van voorgenomen privatiseringen/verzelfstandigingen te doen toekomen. Op deze wijze kan ik u informeren over de resultaten van de monitoring van voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen. Ik zal in dit jaarlijkse overzicht ook steeds de relevante publieke belangen uitgebreid expliciteren, en – conform uw verzoek – zo mogelijk ook de (af)weging. Waar het gaat het om lopende trajecten waarover nog geen politieke besluitvorming heeft plaatsgehad, kan de (af)weging tussen publieke belangen overigens nog niet zichtbaar worden gemaakt.

In uw eerder genoemde brief stelde u mij voorts de vraag waarom de kabinetsvoornemens inzake zbo’s niet in het overzicht waren meegenomen. Op de peildatum van het geactualiseerd overzicht privatiseringen /verzelfstandigingen (1 februari 2014) had het kabinet nog geen standpunt ingenomen ten aanzien van de uitkomsten van dit onderzoek. Dit kabinetsstandpunt is opgenomen in mijn brief van 13 mei 2014 inzake het kabinetsbeleid ten aanzien van zbo’s. De Tweede Kamer zal ook hiervan jaarlijks een stand van zaken ontvangen.

Tot slot

Samenvattend gaat het mij om de volgende maatregelen:

  • Het besliskader is een van de verplichte kwaliteitseisen van het IAK. Het gevolg hiervan is dat tijdens de voorbereiding van beleid en wetgeving inzake privatisering en verzelfstandiging geborgd is dat het besliskader privatisering/verzelfstandiging daadwerkelijk wordt gebruikt.

  • Ambtelijk vindt er aan de hand van de stappen van het besliskader monitoring van lopende trajecten tot privatisering en verzelfstandiging plaats voor wat betreft de borging van publieke belangen en een goede en tijdige informatievoorziening aan de Kamer. Ik word daarover geïnformeerd.

  • Voortaan ontvangt u jaarlijks (en niet alleen aan het begin van een nieuwe kabinetsperiode) een overzicht van voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen en de stand van zaken daarvan. Dat overzicht stelt u in staat de voortgang van diverse trajecten beter te monitoren.

  • In het overzicht van voorgenomen privatiseringen en verzelfstandigingen zal ik ruimer aandacht besteden aan de explicitering van publieke belangen en – waar dat mogelijk is – ook aan de onderlinge afweging.

Ik verwacht dat dit pakket aan maatregelen zal leiden tot een zorgvuldig en transparant proces bij privatiseringen en verzelfstandigingen en dat daarmee tevens tegemoet wordt gekomen aan de wens van uw Kamer te komen tot meer coördinatie en uniformiteit met betrekking tot trajecten tot privatisering en verzelfstandiging.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Motie van het lid Th. De Graaf c.s. «...overwegende, dat, zoals in het rapport is gesteld, het van groot belang is dat binnen de regering een coördinerende politiek/bestuurlijke verantwoordelijkheid bestaat voor het privatiserings- en verzelfstandigingsbeleid in het algemeen, en wel binnen het Ministerie van BZK; verzoekt de regering nadrukkelijk om de coördinatie van het privatiserings- en verzelfstandigingsbeleid in het algemeen te beleggen bij de meest aangewezen Minister op het Ministerie van BZK.» (EK, Vergaderjaar 2013–2014, C, L)

X Noot
2

De heer Ester (ChristenUnie): «Mijn fractie onderstreept het belang van het besliskader dat de commissie heeft aangereikt ter beoordeling en weging van het publiek belang rond privatiserings- en verzelfstandigingsopties, maar het is wel van belang dat dit kader niet afglijdt naar het niveau van een afvinklijstje. Mijn fractie verzoekt de Minister dan ook om een korte notitie aan de Kamer te sturen waarin de status van het beleidskader nog eens nader wordt uitgewerkt en ook wordt ingegaan op de wijze waarop het kader wordt verankerd in het beleidsproces. Dat is ook belangrijk voor de continuïteit van beleid bij eventuele kabinetswisselingen. De vraag is uiteraard of de Minister daartoe bereid is.»

X Noot
3

Van een privatisering is sprake wanneer het eigendom in bedrijven of diensten wordt overgedragen van de overheid op de private sector. In het vervolg van deze brief wordt onder een privatisering ook een deelprivatisering verstaan. Bij een deelprivatisering gaat slechts een deel van het eigendom over naar de private sector.

X Noot
4

Rwt’s zijn – evenals zbo’s – instellingen op afstand van het Rijk. Het zijn organisaties die een eigen rechtspersoonlijkheid hebben, wettelijke taken uitvoeren en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen».

X Noot
5

Een nieuwe Comptabiliteitswet is in voorbereiding.

X Noot
6

Een stichting is als private rechtspersoon geen reguliere organisatievorm voor het vormgeven van de uitvoering van publieke taken door de overheid. Uitgangspunt van het kabinet is daarom dat er in principe geen betrokkenheid van het Rijk is bij het oprichten van dergelijke stichtingen («nee, tenzij»). Desondanks kunnen er zich in de praktijk situaties voordoen waarbij de stichtingsvorm gewenst is bij het halen van specifieke beleidsdoelen

X Noot
7

Het (markt)ordeningsbeleid bestaat uit instrumenten van de overheid om economische beslissingen te bepalen of te beïnvloeden. Een verandering in het ordeningsbeleid kan zowel neerkomen op een verschuiving naar meer overheidscoördinatie als ook een verschuiving naar meer marktcoördinatie.

X Noot
8

Bij overheidscoördinatie kan gedacht worden aan overheidszeggenschap, overheidsproductie en toezicht. Bij marktcoördinatie aan decentrale beslissingen, prijsmechanisme en concurrentie.

X Noot
9

Vaak wordt marktwerking in een adem genoemd met liberalisering en privatisering. Ten onrechte. De term liberalisering gaat over het afbreken van barrières voor concurrentie, zoals wettelijke monopolierechten. Privatisering gaat over het overdragen van eigendom van de publieke naar de private sector. Eigendomsoverdracht (privatisering) hoeft op zichzelf niet te leiden tot een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Wel kunnen de prikkels van een private onderneming (bv. via aandeelhouders) anders liggen dan bij een overheidsinstantie of -bedrijf.

X Noot
10

Kamerbrief over borging publieke belangen; Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 822, nr. 4

X Noot
11

De Minister van Economische Zaken heeft op verzoek van uw Kamer in zijn brief van 6 februari 2014 een nadere toelichting verstrekt op het IAK en de Markteffectentoets. Eerste Kamer, vergaderjaar 2013–2014, C, O.

X Noot
12

De Minister voor Wonen en Rijksdienst bewaakt de consistente toepassing van de Kaderwet zbo’s en beschikt over mede-ondertekeningsbevoegdheid.

X Noot
13

Zie kabinetsreactie op het rapport «Verbinding Verbroken?» van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering en verzelfstandiging van uw Eerste Kamer.

X Noot
14

Uitbesteding van taken aan de markt valt hier niet onder: het gaat hier om opdrachtverlening, niet om privatisering of verzelfstandiging.

X Noot
15

Als – in het geval van een verzelfstandiging – een vakminister het voornemen heeft om – op grond van een delegatiebepaling in een formele wet – bij lagere regeling (amvb of ministeriële regeling) openbaar gezag te beleggen bij een zbo, dan geldt dat hij dat voornemen eerst bij beide Kamers moet voorhangen (artikel 5, Kaderwet zbo’s).

X Noot
16

De Minister voor W&R beschikt ingevolge art. 6 Kaderwet zbo’s over het mede-ondertekeningsrecht voor wetten, Koninklijke Besluiten en ministeriële regelingen die betrekking hebben op het opdragen of ontnemen van de uitoefening van openbaar gezag aan een zbo, het wijzigen van bevoegdheden van de (vak)Minister jegens een zbo, of het wijzigen van verplichtingen die een zbo jegens de (vak)Minister in acht dient te nemen.

X Noot
17

Voor zbo’s die onder de Kaderwet zbo’s vallen, vindt elke vijf jaar een evaluatie plaats.Bij de toetsing van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het zbo hoort ook de toets of het beleggen van de taak bij het zbo doelmatig/doeltreffend is en niet alleen of het zbo die taak doelmatig/doeltreffend uitvoert.

X Noot
18

Conform mijn toezegging (T01840) tijdens het debat met uw Kamer op 21 januari 2014.

Naar boven