Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36706 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36706 nr. C |
Vastgesteld 26 juni 2025
Het voorliggende wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van wetsvoorstel en bijbehorende stukken en tevens met zeer veel interesse de behandeling in de Tweede Kamer gevolgd. Deze leden komen graag tegemoet aan het verzoek om spoedige afhandeling van het wetsvoorstel.2 Om die reden had voor hen een plenair debat kunnen volstaan, maar nu een aantal partijen aangaven inbreng voor verslag te willen leveren, maken deze leden van de gelegenheid gebruik om schriftelijk enkele feitelijke vragen te stellen voorafgaande het plenair debat.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3. Dit voorstel beoogt een wettelijke basis te bieden voor de tegenbewijsregeling, waarin belastingplichtigen kunnen aantonen dat hun werkelijke rendement op vermogen lager ligt dan het forfaitair berekende rendement. De leden van deze fractie onderschrijven het uitgangspunt dat belastingheffing op vermogen beter moet aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement, in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Tegelijkertijd zien deze leden bij dit wetsvoorstel belangrijke aandachtspunten met betrekking tot de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtvaardigheid. Daarover hebben de leden van de D66-fractie de volgende vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3 en hebben hierover een aantal vragen aan de regering.
De leden van de JA21-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben hierover enkele vragen.
Vragen van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben de volgende feitelijke vragen:
1. Graag ontvangen de leden van de BBB-fractie een nadere toelichting op de specificatie van de kosten van de box 3 hersteloperatie. Hoeveel bedragen deze totale kosten nu in totaal naar beste inschatting op dit moment? Is dit € 12 miljard zoals in december 2024 bekend werd of is deze inschatting inmiddels (weer) gewijzigd? Hoe en voor welke bedragen zijn/worden deze kosten verwerkt? Deze leden begrepen dat deze kosten in het saldo lopen en dus ten laste van het begrotingstekort komen? Klopt dit en welke bedragen zijn in 2024 en worden naar verwachting in de jaren 2025 tot en met 2027 per jaar gerealiseerd?
2. Graag vragen de leden van de BBB-fractie een reactie van de regering op de algemene opinie van veel ter zake deskundigen dat een totale kostenpost van € 12 miljard veel te hoog is ingeschat. Professor Heithuis schat de totale kostenpost op maximaal € 2 a € 3 miljard en ook de Belastingdienst zelf gaat, zoals deze leden recent vernamen, uit van maximaal € 5 miljard. Dit is ook logisch gezien het relatief beperkt aantal jaren met slecht renderende beleggingen in de herstelperiode. Rekenen we ons zelf niet arm, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
3. Graag ontvangen de leden een nadere onderbouwing en specificatie van de becijferde budgettaire derving van circa € 2 miljard van het niet aangenomen gewijzigde amendement-Vermeer.3 Helaas biedt de bijlage «Toelichting raming eenmalige ovb verlaging om woningen van box 3 naar box 2 over te dragen» ook niet het nodige en gevraagde inzicht.4 Zou de regering bij zijn toelichting en specificatie in ieder geval de volgende informatie willen delen:
1. Hoeveel box 3 woning bezitters zouden naar verwachting gebruik maken van deze faciliteit?
2. Hoeveel woningen zouden naar verwachting ingebracht worden door deze box 3 woning eigenaren?
3. Hoeveel overdrachtsbelasting zou de faciliteit opbrengen bij 2% tarief?
4. Hoeveel bedraagt de box 3 belastingderving van het gewijzigde amendement-Vermeer in het jaar 2026 en in het jaar 2027?
5. Hoeveel vennootschapsbelasting zou de faciliteit opbrengen over welk bedrag aan bruto huur minus kosten in het jaar 2026 en in het jaar 2027?
4. We begrijpen dat de regering tot de conclusie van onuitvoerbaarheid van het niet aangenomen gewijzigde amendement-Vermeer komt omdat er sprake is van een structuurwijziging. Dit omdat voor de faciliteit een aparte categorie («bakje») in de Wet overdrachtsbelasting zou moeten worden opgenomen. Klopt dit? Graag een bevestiging of nadere toelichting.
5. Kan de regering nogmaals duidelijk aangeven wat naar zijn mening de voordelen voor de belastingplichtigen en voor de belastingdienst zijn van het onderhavige wetsvoorstel ten opzichte van rechtsherstel zonder de Wet tegenbewijsregeling box 3?
6. De leden van de BBB-fractie begrijpen dat het niet kunnen aftrekken van de kosten zoals wordt voorgesteld in de Wet tegenbewijsregeling box 3 met name een probleem vormt voor eigenaren van verhuurde woningen in de regio. In de grote steden en in de Randstad worden de Wet betaalbare huur en alle overige huurrecht beperkende maatregelen met name als probleem gezien en dit speelt weer minder in de regio. Graag vragen deze leden een reactie van de regering op dit punt.
Vragen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben de volgende vragen met betrekking tot het wetsvoorstel.
1. Het wetsvoorstel laat belastingplichtigen in de tussenperiode jaarlijks kiezen tussen forfaitair of werkelijk rendement. In hoeverre acht de regering het risico reëel dat belastingplichtigen met een hoog rendement standaard kiezen voor het forfait, terwijl belastingplichtigen met een laag rendement tegenbewijs leveren? Hoe beoordeelt de regering dit risico? Acht de regering het wenselijk dat dit leidt tot ongelijke behandeling en mogelijk lagere belastingopbrengsten?
2. Op welke wijze wordt gewaarborgd dat belastingplichtigen voldoende worden ondersteund bij het gebruik van de tegenbewijsregeling? Wordt hierbij gewerkt met begrijpelijke en laagdrempelige instructies of eventueel persoonlijke ondersteuning? En hoe wordt voorkomen dat juist minder financieel vaardige belastingplichtigen worden benadeeld door de administratieve complexiteit?
3. In de uitvoeringstoets van de Belastingdienst wordt melding gemaakt van vijf rode vlaggen, onder meer ten aanzien van complexiteitsgevolgen en handhaafbaarheid. De Belastingdienst geeft daarbij aan dat voor de jaren 2024–2026 in totaal 1.757 fte extra nodig zijn om deze regeling adequaat te kunnen uitvoeren. Hoe beoordeelt de regering de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel in de huidige context van uitvoeringsproblematiek bij de Belastingdienst? En hoe verhoudt de verplichte invulling van het OWR-formulier zich tot de behoefte aan maatwerk?
4. De tegenbewijsregeling wordt gepresenteerd als tijdelijke regeling, vooruitlopend op de structurele invoering van het nieuwe stelsel in 2028. De leden van de D66-fractie vragen op welke gronden de regering dit tijdpad realistisch acht, mede in het licht van de structurele capaciteitsproblemen bij de Belastingdienst. Wordt op ambtelijk niveau al gewerkt aan alternatieve scenario’s voor het geval deze invoeringsdatum niet wordt gehaald? En wat zijn in dat geval de implicaties voor de houdbaarheid en reikwijdte van deze tijdelijke regeling?
5. De regeling maakt het mogelijk om jaarlijks op individueel niveau tegenbewijs te leveren over het werkelijk behaalde rendement. De aan het woord zijnde leden vragen hoe de regering voorkomt dat dit systeem vatbaar wordt voor strategisch gebruik of zelfs fraude. Welke controle-instrumenten en handhavingsmechanismen zijn voorzien, en op welke wijze wordt gewaarborgd dat het stelsel uitvoerbaar is?
Vragen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de volgende vragen:
1. Wat is de verwachte omvang van de groep belastingplichtigen die gebruik zal maken van de tegenbewijsregeling?
2. Anders dan bij bijvoorbeeld de inkomstenbelasting beschikt de Belastingdienst maar over beperkte informatie over het werkelijke rendement van de belastingplichtige. Welke ondersteuning biedt de Belastingdienst aan belastingplichtigen die hun werkelijke rendement aannemelijk willen maken?
Het is juridisch mogelijk om af te wijken van de voorgestelde regels van de Hoge Raad als deze ten gunste van belastingplichtigen zijn.
3. Waarom kiest de regering ervoor om de mogelijkheid tot kostenaftrek, die voor een grote groep belastingplichtigen een verschil maakt, niet op te nemen in dit wetsvoorstel?
4. Kan het niet meenemen van de kostenaftrek ervoor zorgen dat het werkelijk rendement van veel belastingplichtigen, met name vastgoedeigenaren, hoger uitvalt dan het fictieve rendement?
5. De mogelijkheid tot kostenaftrek wordt wel opgenomen in de Wet werkelijk rendement, die in werking dient te treden vanaf 1 januari 2028. Kan hier met terugwerkende kracht gebruik van gemaakt worden?
6. Is de ingangsdatum van 1 januari 2028 voor het nieuwe stelsel nog steeds realistisch volgens de regering? Is er bij opstellen van het voorliggende wetsvoorstel rekening gehouden met vertragingen waardoor er mogelijk langer gebruik gemaakt zal worden van de tegenbewijsregeling?
De Raad van State schrijft over het voorliggende wetsvoorstel: «Uit de uitvoeringstoets volgt dat het wetsvoorstel de Belastingdienst voor een haast onmogelijke opgave stelt. Er moeten volgens de Belastingdienst zeer grote inspanningen worden geleverd om uitvoering mogelijk te maken, waarbij de risico’s op procesverstoringen groot zijn. Als de tegenbewijsregeling niet doenbaar en uitvoerbaar is, draagt deze uiteindelijk niet bij aan rechtsherstel voor betrokkenen».5
7. Uit de uitvoeringstoets volgden vijf rode vlaggen. Kan de regering uiteenzetten welke stappen er tot nu toe op het departement en bij de Belastingdienst zijn genomen om de ambtelijke capaciteit van de Belastingdienst gereed te maken voor de uitvoering van de Wet tegenbewijsregeling box 3?
8. Voor welke risico’s in de uitvoering is het wetsvoorstel het meest kwetsbaar? Hoe wordt hierop geanticipeerd?
9. Is er bij het voorliggende wetsvoorstel en de voorbereiding van de uiteindelijke Wet werkelijk rendement gekeken naar hoe andere EU-lidstaten hun vermogensrendementheffing toepassen? Wordt elders ook gewerkt met werkelijke rendementen in plaats van forfaitaire rendementen, en wat kan Nederland van andere lidstaten leren?
Vragen van de JA21-fractie
De leden van de JA21-fractie wensen de volgende vragen voor te leggen aan de regering:
1. Het wetsvoorstel vraagt veel van het «doenvermogen» van de belastingplichtige. Welk «vangnet» biedt de Belastingdienst indien dit doenvermogen onverhoopt tekort schiet?
2. Hoe gaat de Belastingdienst of de wetgever om met de out-of-pocket kosten die gemoeid zijn met het aanleveren van de bewijsstukken voor de tegenbewijsregeling? Biedt de regering hier een tegemoetkoming in aan?
3. Het uitgangspunt van het onderhavige wetsvoorstel is de berekening van werkelijk rendement op vermogen. Is de regering het met de leden van de JA21-fractie eens dat hierin ook de kosten voor beleggingen, dan wel negatieve rendementen in moeten worden betrokken?
4. De Raad voor de rechtspraak spreekt haar zorgen uit over de toename van het aantal rechtszaken. Is deze toename financieel en capaciteitstechnisch voorzien en behapbaar? Zo ja, welke maatregelen neemt de regering hiervoor?
5. Wegen de uitvoerings- en herstelkosten van dit wetsvoorstel uiteindelijk op tegen de inkomsten vanuit Box 3? Wat is hierin de door de regering onderbouwde raming? De leden van de JA21-fractie ontvangen graag een overzicht van deze raming.
6. Waarom worden beheers- en onderhoudskosten van vastgoed niet meegenomen in het werkelijk rendement? Deelt de regering de mening van de aan het woord zijnde leden dat dit in strijd is met het uitgangspunt van belasting naar draagkracht?
7. Belastingplichtigen moeten vóór eind 2025 actie ondernemen om het jaar 2020 onder de regeling te laten vallen. Hoe wordt voorkomen dat mensen met recht op vermindering dit missen door gebrek aan kennis of communicatie vanuit de Belastingdienst?
8. De toegang tot rechtsherstel is mede afhankelijk van het al dan niet hebben gemaakt van bezwaar in voorgaande jaren. Deelt de regering de zorg dat dit leidt tot ongelijke behandeling van vergelijkbare belastingplichtigen?
9. In hoeverre beïnvloedt de uitvoeringsproblematiek van deze tijdelijke regeling het toekomstige systeem van werkelijke rendementen vanaf 2028? Welke lessen trekt de regering hieruit?
De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de nota naar aanleiding van het verslag met belangstelling tegemoet en ontvangen deze bij voorkeur op vrijdag 27 juni 2025. Bij tijdige ontvangt van de nota achten de leden het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling, naar verwachting op 7 en/of 8 juli 2025.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Ballekom
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Karthaus
Samenstelling:
Kemperman (Fractie-Kemperman), Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Van der Linden (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (ChristenUnie), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36706-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.