Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 3 juli 2024 en het nader rapport d.d. 4 november 2024, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Ministers van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie. Het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 7 juni 2024, no. 2024001385,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd
3 juli 2024, nr. W02.24.00129/II, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 7 juni 2024, no. 2024001385, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie, bij de Afdeling advisering van
de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden inzake de uitwisseling en wederzijdse beveiliging
van gerubriceerde gegevens; Stockholm, 18 januari 2024 (Trb. 2024, 25), met toelichtende nota.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het verdrag
en adviseert het verdrag te overleggen aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
De Vice-President van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Het verdrag geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot
het maken van inhoudelijke opmerkingen.
Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om in de toelichtende nota een extra zin toe
te voegen teneinde artikel 16, tweede lid van het verdrag nader toe te lichten.
Ik verzoek U, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Minister van Defensie, mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het
verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring
over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp