36 602 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)

G TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 5 december 2024

De nota naar aanleiding van het verslag2 heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de fractie van de BBB hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering in de diverse nota’s naar aanleiding van de verslagen met betrekking tot het Pakket Belastingplan 2025. Naar aanleiding hiervan hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van de PVV en JA21 sluiten zich hierbij aan.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en hebben hierover nog een aantal opmerkingen en vragen. De leden van de JA21-fractie sluiten zich hierbij aan.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering op de vele gestelde vragen bij het Belastingplan 2025 en hebben daarover enkele aanvullende vragen.

De leden van de SP-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun eerdere vragen, maar hebben nog enkele vervolgvragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en hebben daarover enkele aanvullende vragen.

De leden van de PvdD-fractie danken de regering voor de antwoorden en hebben nog enkele vervolgvragen inzake de verbruikersbelasting, welke worden gesteund door de fracties van de BBB, GroenLinks-PvdA, D66, SP, CU, Volt en OPNL.

De leden van de fracties van Volt en OPNL zijn de regering erkentelijk voor de beantwoording van de vragen, maar hebben naar aanleiding hiervan nog enkele nadere vragen en opmerkingen.

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en heeft nog een aantal nadere opmerkingen en vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Ramingen

Naar aanleiding van de beantwoording van de regering hebben de leden van de BBB-fractie nadere vragen over de ramingen.3 De regering bevestigt dat de door haar berekende grenseffecten tabaksaccijns in totaal 1.300 miljoen euro bedraagt. Voor wat betreft de berekening uit de recente Nationale Smokkelmonitor4 (met een berekend bedrag aan grenseffecten van 2.300 miljoen euro) verwijst de regering naar het WHO-kaderverdrag. Dit verdrag is uiteraard bekend bij deze leden. Verder is er kort samengevat alleen ruimte voor uitvoeringstechnisch en niet voor beleidsvormend contact met de tabaksbranche. De berekening van de grenseffecten betreft een berekening van de gevolgen van reeds ingevoerde wet- en regelgeving en is uit dien hoofde volgens deze leden niet beleidsvormend. Naar de mening van deze leden zou contact over de berekeningen van de branche die zien op reeds ingevoerde wet- en regelgeving, ook onder het WHO-kaderverdrag mogelijk moeten zijn. Graag ontvangen deze leden een onderbouwde reactie van de regering waarom zij dit anders ziet. Kan de regering toelichten of dit een ruimere interpretatie door Nederland betreft van het WHO-kaderverdrag? Hoe vindt toepassing van het WHO-kaderverdrag in andere landen plaats?

Belastingrente

Het is de leden van de BBB-fractie bekend dat de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland5 alleen betrekking heeft op het belastingrentetarief voor de vennootschapsbelasting. De vraag die deze leden hebben is of de regering hiervan uitstralende effecten verwacht voor het belastingrentetarief voor de inkomstenbelasting. Zijn er inmiddels bezwaarschriften tegen het belastingrentetarief voor de inkomstenbelasting ontvangen en zo ja, hoeveel? Ziet de grove inschatting van de budgettaire derving van 250 miljoen euro in de eerste jaren en aflopend naar 70 miljoen euro structureel, alleen op de vennootschapsbelasting? Aan welke oplossing denkt de regering, mochten belastingplichtigen uiteindelijk in hoogste instantie in het gelijk worden gesteld? Overweegt de regering een wetswijziging, waardoor de belastingrente weer wordt vastgesteld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, net zoals voor 1 oktober 2020 het geval was?

Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen

Het is de leden van de BBB-fractie niet helder waarom in dit geval niet wordt volstaan met een eenvoudige overgangsrechtelijke bepaling die voorkomt dat de reeds besmette 10a-leningen die via een open commanditaire vennootschap lopen, niet door de inwerkingtreding van de nieuwe kwalificatieregels kunnen worden ontsmet. Graag een toelichting van de regering. Verder ontvangen deze leden geluiden vanuit de praktijk dat de voorgestelde maatregel veel verder gaat dan nodig is, nieuwe arbitragemogelijkheden oplevert en leidt tot stijgende uitvoeringslasten. Graag een reactie van de regering. Kan de regering voorts een nadere toelichting geven op de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst? Deze leden lezen namelijk in de uitvoeringstoets van deze maatregel dat er geen inschatting van de handhaafbaarheid kan worden gemaakt.6 Ook de fraudebestendigheid en de complexiteit nemen hoogstwaarschijnlijk toe, maar de regering geeft aan hier geen volledige inschatting van te kunnen maken.

Verhoging van de kansspelbelasting

De regering geeft in de beantwoording aan dat de tariefverhoging ertoe kan leiden dat ondernemers daartegen in bezwaar komen en de stelling zullen innemen dat in hun situatie sprake is van strijd met het eigendomsrecht dat volgt uit artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.7 De regering verwijst hiervoor ook naar het jaar 2008 toen de exploitatie van speelautomaten aan kansspelbelasting onderworpen werd. Kan de regering aangeven hoeveel procedures zij in deze verwacht? Heeft dit nog gevolgen voor de begrote belastingopbrengsten, qua omvang en moment van ontvangst?

Diensten aan onroerende zaken

De leden van de BBB-fractie merken op dat zij een andere analyse maken van de fiscaal juridische gevolgen van het arrest-Drebers dan de regering.8 Graag de expliciete bevestiging van de regering dat ook volgens het arrest-Drebers de toets of de dienst voldoet aan de drempel van 30.000 euro per dienst en niet per investeringsgoed moet worden gemaakt (in het eerder genoemde voorbeeld van de BBB-fractie per appartement).9

De leden van de BBB-fractie begrijpen de achtergrond van deze maatregelen en kunnen zich vinden in het aanpakken van belastingbesparende structuren. Ook begrijpen ze uit de beantwoording van de regering dat alternatieve beleidsopties die zijn overwogen niet effectief bevonden zijn om de geschetste doelstellingen te bereiken. Kan de regering aangeven welke alternatieve beleidsopties zijn overwogen en waarom deze niet effectief zijn bevonden? Welke andere structuren dan kortdurende verhuur (short stay) wenst de regering te bestrijden? Is het niet zo dat short stay aanzienlijk afgenomen is dan wel zal afnemen door wetgeving van het vorige kabinet en dan met name door de Wet vaste huurcontracten? Kan de regering een inschatting maken van het aantal van de ongewenste structuren die met deze maatregel bestreden worden en deze met de Kamer te delen?

Opheffen meerdere posten verlaagd btw-tarief

De antwoorden van de regering ten aanzien van de raming van deze maatregel (het vervallen van het lage btw-tarief voor logies) leidt bij de leden van de BBB-fractie toch in toenemende mate ook tot de vraag of een gedegen impactanalyse niet op zijn plaats zou zijn, alvorens tot invoering van deze maatregel over te gaan. Is de regering daartoe bereid en kan zij dan specifiek ingaan op de gevolgen voor de grensregio’s? Ook de leden van de fracties van de VVD, CDA en D66 vroegen daar al naar.10

De leden van de BBB-fractie zijn erg benieuwd naar de duiding van de uitwerking van het overgangsrecht en begrijpen dat zij nog even geduld moeten hebben. Het zou fijn zijn om deze duiding (een paar dagen) voor de plenaire behandeling te ontvangen, zodat zij daar kennis van kunnen nemen en vervolgens kunnen betrekken in het debat over het pakket Belastingplan 2025. Is de regering daartoe bereid? Kan de regering nu al aangeven welke uitgangspunten zij hierbij overweegt? Is de regering bereid om hiervoor een praktische insteek te kiezen die voorkomt dat de betrokken ondernemers wel al verplicht zijn het hoge btw-tarief aan te rekenen voor deze vooruit gefactureerde diensten? Ziet de regering mogelijkheden om hier de hardheidsclausule (artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen) toe te passen tot er duidelijkheid is over alternatieven voor het toepassen van het hoge btw-tarief voor diensten op het vlak van media, cultuur en sport?

Overdrachtsbelasting

De leden van de BBB-fractie danken de regering voor het overzicht van de budgettaire gevolgen van de diverse varianten aan overdrachtsbelasting.11 Dit biedt deze leden een goed eerste inzicht. Graag ontvangen deze leden het budgettaire beslag van de startersvrijstelling (0 procent in plaats van 2 procent overdrachtsbelasting) in de huidige situatie. Daarnaast ontvangen deze leden graag de berekening van een budgetneutrale variant met twee tarieven overdrachtsbelasting; een tarief voor eigen bewoning en een tarief voor alle andere situaties, zowel met als zonder startersvrijstelling.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Btw-verhoging op logies

De leden van de VVD-fracties hebben nog een aantal nadere vragen over de btw-verhoging op logies. Wat betekent het opheffen van het verlaagd btw-tarief voor de positie van het midden- en kleinbedrijf binnen de toeristische sector? De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering geen inzicht heeft in de impact van het opheffen van het verlaagde btw-tarief op middeninkomens. Heeft dit te maken met het ontbreken van een impactanalyse?

Het aandeel van overnachtingen in de grensprovincies is circa 33 procent van het totaal aantal overnachtingen. Voor deze grensprovincies is de kans op een weglekeffect het grootst. Hoe beoordeelt de regering dit risico in het licht van het rapport «Elke Regio Telt»?12 Graag ontvangen de leden van de VVD een overzicht van de btw-tarieven op hotels, logies en pensions (lees: overnachtingen) van de omringende landen.

Fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de exacte beleidsdoelen van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen en de Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstellingen, en de onderlinge verhoudingen van deze doelstellingen. Kan de regering aangeven wat deze doelstellingen zijn? Betreft het nog andere doelstellingen dan het oplossen van hybridemismatches (middels het afschaffen van het toestemmingsvereiste), het bestrijden van familiefondsen, het bestrijden van anonimiseringsstructuren en budgettaire opbrengsten? Hoe verhouden deze doelstellingen zich tot elkaar? Wat is de primaire doelstelling en welke doelstellingen zijn nevendoelstellingen?

De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de beantwoording van de vragen in de nota naar aanleiding van het verslag13 dat het Ministerie van Financiën geen signalen uit de praktijk heeft ontvangen over onzekerheid of een rechtsvorm op of na 1 januari 2025 kwalificeert als fonds voor gemene rekening of niet. Kan de regering daarmee bevestigen dat ook de Belastingdienst dergelijke signalen niet heeft ontvangen?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het Ministerie van Financiën van oordeel is dat het uitsluiten van de commanditaire vennootschap van de definitie van fonds voor gemene rekening leidt tot grote gevolgen voor de uitvoering door de Belastingdienst. Kan de regering aangeven op welke data dit is gebaseerd? Kan exact uiteen worden gezet welke situaties problemen zouden opleveren? Is dit niet uitsluitend beperkt tot fondsen met bezittingen die – indien fiscaal transparant – tot de rendementsgrondslag van box 3 zouden behoren voor buitenlands belastingplichtigen? Om hoeveel fondsen gaat dit? Indien dit niet bekend is, hoe kunnen er dan grote gevolgen voor de uitvoering van de Belastingdienst zijn?

De leden van de VVD-fractie lezen in de fiscale vakliteratuur kritische geluiden over de voorgestelde wijzigingen in artikel 10a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Waarom is bij de «nazorg» ten aanzien van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen niet volstaan met een eenvoudige overgangsrechtelijke bepaling die voorkomt dat reeds besmette 10a-leningen die via een open commanditaire vennootschap lopen, niet door de inwerkingtreding van de nieuwe kwalificatieregels kunnen worden «ontsmet»? Gaat de voorgestelde maatregel niet verder dan nodig? Levert deze niet weer nieuwe arbitragemogelijkheden op en administratieve lasten voor belastingplichtigen met een commanditaire vennootschap of vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen binnen de groep? In hoeverre zijn deze regels controleerbaar voor de Belastingdienst?

Bij derde nota van wijziging14 is een regeling getroffen om transparante entiteiten die per 1 januari 2025 kwalificeren als fonds voor gemene rekening, een jaar extra de tijd te geven om over te stappen op de zogenoemde inkoopvariant, mits vóór 2025 hiertoe het voornemen bestaat. De leden van de VVD-fractie vragen of dit extra jaar ook geldt voor buitenlandse fondsen die thans fiscaal transparant zijn en per 1 januari 2025 gaan kwalificeren als fonds voor gemene rekening en zich willen omvormen tot inkoopfonds teneinde de fiscale transparantie te behouden. Als dit namelijk niet het geval is en het fonds krijgt de inkoopvariant niet tijdig vóór 1 januari 2025 geregeld, dan bezit de Nederlandse belegger op de box 3-peildatum van 1 januari 2025 in zo’n fonds een aandeel dat als zodanig in box 3 is belast. Bezit het fonds buitenlands vastgoed, dan verkrijgt de Nederlandse belegger niet langer aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor deze belegging, terwijl dit tot 2025 wel het geval is en vanaf 1 januari 2026 ook weer het geval zal zijn (aangenomen mag worden dat het buitenlandse fonds dan de administratieve verwerking als inkoopfonds zal hebben afgerond). Dat extra jaar om de inkoopvariant te regelen geldt op grond van de letterlijke tekst van de derde nota van wijziging – vanwege de specifieke verwijzing naar de artikelen 2 en 3 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 – namelijk niet voor deze buitenlandse fondsen, nu zij niet onder de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vallen. Waarom is de fiscale behandeling voor deze Nederlandse beleggers niet ongewijzigd gelaten? Kan de regering aangeven waarom voor deze beleggers in buitenlandse fondsen niet een vergelijkbare regeling is getroffen als in de derde nota van wijziging voor Nederlandse beleggingsfondsen die zich willen omvormen tot inkoopfonds?

Volgens de leden van de VVD-fractie komt het in de praktijk vaak voor dat in een beleggingsfonds wordt geparticipeerd door middel van een ander beleggingsfonds, zogenoemde stapelstructuren, waarbij steeds sprake is van fiscale transparantie. Om deze fiscale transparantie te behouden, is het vaak noodzakelijk dat het beleggingsfonds kwalificeert als inkoopfonds. De leden van de VVD-fractie vragen of het noodzakelijk is dat het participerende (bovenste) beleggingsfonds dan eveneens kwalificeert als inkoopfonds (vanwege de gewenste fiscale transparantie van het onderste beleggingsfonds). Tevens vragen deze leden of het dan noodzakelijk is dat het participerende (bovenste) beleggingsfonds kwalificeert als beleggingsfonds op grond van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht? Het onderste beleggingsfonds kwalificeert doorgaans wel als zodanig, maar het participerende (bovenste) beleggingsfonds niet altijd, zoals bijvoorbeeld een familiefonds met enkel deelnemers van dezelfde familie, aldus deze leden.

Fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) mogen vanaf 1 januari 2025 (globaal) niet meer beleggen in Nederlands vastgoed. Menig fbi heeft het jaar 2024 benut om zich te transformeren in een fiscaal transparant samenwerkingsverband, zoals een (besloten) commanditaire vennootschap. In het overgangsrecht zijn hiervoor ook begeleidende fiscale faciliteiten getroffen, onder meer in de overdrachtsbelasting. De leden van de VVD-fractie vragen of de vennootschapsbelastingplichtige participanten in zo’n fbi (die door de omvorming van de fbi in een fiscaal transparant samenwerkingsverband participant wordt in dit samenwerkingsverband) de eventuele meerwaarde op hun participatie in de (ex-)fbi kunnen doorschuiven met een beroep op de ruilarresten of de herinvesteringsreserve. Voorts vragen deze leden of, als dit niet kan, vennootschapsbelastingplichtige participanten het belang in het samenwerkingsverband mogen waarderen op de werkelijke waarde.

Samenloop kwijtscheldingswinstvrijstelling en verliesverrekeningsmaatregel

De regering past de regeling van de kwijtscheldingswinstvrijstelling aan vanwege ongewenste effecten door de samenloop met de verliesverrekeningsregels in de vennootschapsbelasting, erop neerkomend dat de situatie van vóór 2022 wordt hersteld. Een soortgelijk effect doet zich sinds 2022 voor bij de herwaarderingsregeling in de bepaling tegen de handel in verlieslichamen van artikel 20a, twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, waardoor het verlieslichaam over 50 procent van de herwaarderingswinst (na aftrek van een verlies van 1 miljoen euro) vennootschapsbelasting is verschuldigd. Kan de regering op verzoek van de leden van de VVD-fractie toelichten waarom de regering voor deze herwaarderingsregeling niet ook de situatie van vóór 2022 herstelt, nu zich volgens deze leden materieel hetzelfde nadeel voordoet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vroegen naar de visie van de regering op het IBO-rapport over de vermogensverdeling in Nederland,15 maar hebben hier niet een volledig of duidelijk antwoord op gekregen. Daarom nog de volgende (deels herhalende en deels aanvullende vragen):

  • 1. Vindt de regering met het IBO dat de vermogensongelijkheid een probleem is dat implicaties zou moeten hebben voor (fiscaal) beleid of vindt de regering dat de vermogensongelijkheid ofwel geen probleem is noch was, ofwel dat het vorige kabinet reeds genoeg aan dit probleem heeft gedaan?

  • 2. In hoeverre onderschrijft deze regering de mening van het vorige kabinet dat in een reactie op het IBO-rapport schreef dat «het kabinet [erkent] dat een te scheve vermogensverdeling negatieve gevolgen heeft voor de economie en maatschappij als geheel. Het kabinet onderschrijft het inzicht vanuit het IBO dat een scheve vermogensverdeling een negatief effect heeft op kansengelijkheid.»16 Ziet deze regering ook deze mogelijk negatieve gevolgen voor zowel economie als maatschappij van een te scheve vermogensverdeling? Zo nee, waarom niet? Onderschrijft de regering dat een scheve vermogensverdeling een negatief effect heeft op kansengelijkheid? Zo niet, graag een toelichting.

  • 3. Beschouwt de regering de huidige vermogensverdeling in Nederland als scheef?

  • 4. Erkent de regering dat doordat zij volgens eigen berekening vermogens structureel jaarlijks met bijna 900 miljoen euro minder zal belasten dan in het basispad, zij de vermogensverdeling nog schever maakt dan zij al is? Zo ja, hoe ziet de regering dat in relatie tot de conclusies van het IBO-rapport?

  • 5. De regering is net als de leden van de SP-fractie bekend met de berekening van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) met betrekking tot het terugdraaien van de inkoopfaciliteit eigen aandelen en dat die berekening uitkomt op een derving die 2,5 keer zo hoog ligt als de 800 miljoen euro per jaar waar het kabinet vanuit gaat. In antwoord op vragen hierover vanuit de Tweede Kamer heeft de staatsecretaris van Financiën aangegeven met SOMO in gesprek te gaan.17 Kan de regering aangeven of dat gesprek al heeft plaatsgevonden en zo ja, wat de uitkomsten daarvan zijn? Indien het gesprek nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer zal dit gesprek plaatsvinden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Overgangsrecht btw-verhoging

Naar aanleiding van de vragen van onder meer de leden van de CDA-fractie over het overgangsrecht nu de btw-verhoging voor cultuur, media en sport formeel nog wél, maar politiek niét meer bestaat, zegt de regering toe uiterlijk bij de plenaire behandeling van het pakket Belastingplan 2025 meer duidelijkheid te zullen geven. Kan de regering, op verzoek van deze leden, al eerder of anders tijdens de plenaire behandeling, een oordeel geven over de ruimte die de regering ziet om op basis van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen goed te keuren dat de overgangsbepaling van artikel LXII niet hoeft te worden toegepast voor cultuur, media en sport tot er duidelijkheid is over alternatieven? Het budgettaire belang hiervan is te overzien en prevaleert naar de mening van deze leden niet boven de rechtszekerheid en de redelijkheid.

Groepsaccommodaties

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de beantwoording niet wordt ingegaan op de door deze fractie gestelde vragen met betrekking tot de groepsaccommodaties.18 Daarom willen zij de vragen hierover nog een keer verduidelijken en herhalen:

  • Waarom zijn groepsaccommodaties niet – net als campings – uitgesloten van de btw-verhoging voor logies als het doel van de regering is om mensen met lage inkomens te ontzien?

  • Voor de huur van groepsaccommodaties in 2026 zijn al in 2023 en 2024 overeenkomsten gesloten met onder andere scholen en verenigingen. Kan de regering duidelijkheid geven of het overgangsrecht ook geldt voor reeds in 2023 of 2024 gesloten overeenkomsten?

  • Wordt hierbij – net als in 2018 toen een btw-verhoging voor groepsaccommodaties van 6 procent naar 9 procent werd doorgevoerd – een overgangsregeling getroffen voor groepen die al geboekt én aanbetaald hebben?

Box 3

Bij de beantwoording van de vraag over de eigen stellingname van de regering over het aftrekverbod van kosten bij box 3 verschuilt de regering zich achter de Hoge Raad, terwijl het ook een eigen verantwoordelijkheid in dezen heeft, aldus de leden van de CDA-fractie. Deze leden nemen aan dat in het uiteindelijke wetsvoorstel dat na 2027 moet gaan gelden wel een kostenaftrek is ingebouwd voor de bepaling van het werkelijke rendement. Kan de regering toelichten waarom dit niet ook al is ingebouwd voor de tussenfase?

Aardgasbelasting

Bij de aardgasbelasting voor grootverbruikers zijn het vooral concurrentieaspecten die kennelijk een rol spelen en minder de rekening die wordt neergelegd bij de kleinverbruikers en de afbreuk die dit doet aan de transitieambitie. De leden van de CDA-fractie hebben begrip voor deze afweging, maar in hoeverre kunnen internationale dan wel Europese afspraken hierbij nog een oplossing bieden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

  • 1. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de regering aan dat zij geen problemen voorziet in de overgang naar het hogere btw-tarief voor logies en dat zij van mening is dat het niet nodig is om aanvullende maatregelen te nemen om deze overgang te doen slagen.19 De leden van de fractie van de ChristenUnie begrijpen dat ondernemers gewend zijn om met meerdere btw-tarieven te werken, maar vragen zich desalniettemin af wat het voorliggende wetsvoorstel betekent voor reeds ontvangen vooruitbetalingen over 2026. Deze leden leggen de regering daarom graag de volgende casus voor: een ondernemer heeft in 2024 een vooruitbetaling ontvangen voor de verhuur van een groepsaccommodatie in 2026 en daarbij rekening gehouden met het lage btw-tarief. Hoeveel procent btw moet deze ondernemer uiteindelijk afdragen aan de Belastingdienst? Als dat inderdaad 21 procent is, vindt de regering het dan wenselijk dat de ondernemer het verschil tussen beide tarieven zelf dient te vergoeden?

  • 2. De regering heeft aangegeven tijdens het debat over het Pakket Belastingplan 2025 in te gaan op het overgangsrecht nu er wordt gezocht naar een alternatief voor de btw-verhoging op media, sport en cultuur. Kan de regering op verzoek van de leden van de fractie van de ChristenUnie toezeggen daarbij ook in te gaan op de mogelijkheid die artikel 63 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen de regering geeft en kan zij tijdens het debat haar oordeel geven over de wenselijkheid om van deze mogelijkheid gebruik te maken?

  • 3. Het amendement-Van Eijk en Vermeer20 zet de fiscale vrijstelling voor groen beleggen in als dekking. Kan de regering kwantitatief inzichtelijk maken welk effect zij verwacht op het gedrag van beleggers, nu groene beleggingen fiscaal minder gunstig worden?

  • 4. Afvalverwerkingsbedrijven maken zich zorgen over de reductie van hun CO2-uitstoot die onderdeel is van onderhavig wetsvoorstel. Kan de regering reageren op deze zorgen? Kan de regering voorts toelichten waarom de voorgestelde reductie in haar ogen redelijk is en daarbij ook ingaan op de verwachte gevolgen voor de afvalverwerkingssector?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag het volgende: «dat als wordt besloten om dranken zonder toegevoegde suikers niet te belasten, worden niet alleen zuivel- en sojadranken (zonder toegevoegd suiker) en pure vruchten- en groentesappen van de belasting uitgezonderd, maar ook bijvoorbeeld dranken met alleen zoetstof (zoals zero-frisdranken).21 Dit betekent dat een groot aantal alcoholvrije dranken die op dit moment wél worden belast, onder een dergelijk scenario buiten de belasting komen te vallen. Het uitzonderen van deze dranken heeft een grote impact op het tarief voor de overige dranken. Het aantal te belasten producten (de grondslag) wordt daarmee namelijk sterk verkleind. Een budget neutrale omzetting van de huidige verbruiksbelasting naar een verbruiksbelasting op basis van toegevoegd suiker is onder dat scenario alleen mogelijk als de tarieven voor die (nog overgebleven) dranken sterk stijgen.» Kan de regering op verzoek van de leden van de PvdD-fractie inzichtelijk maken wat de effecten op de prijs van de nog overgebleven dranken zijn? Daarnaast krijgen deze leden ook graag inzicht in de effecten op de prijs als er wordt gekozen voor een scenario waarin álle frisdranken, waaronder frisdranken met toegevoegde zoetstoffen, zoals Coca Cola Zero, ook onder de verbruiksbelasting vallen.

Voor 2024 is de opbrengst van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken geraamd op 648 miljoen euro, aldus de regering. Kan de regering, op verzoek van de leden van de PvdD-fractie uitsplitsen hoe deze raming is opgebouwd, waarbij momenteel alle dranken behalve melkproducten, sojaproducten en mineraalwater worden uitgezonderd? Kan de regering deze uitsplitsing weergeven tussen de verschillende categorieën frisdrank (met toegevoegde suikers en met zoetstoffen), fruitsappen, haverdranken en sojadranken?

Kan de regering toelichten waarop de stellingname van substantiële grenseffecten gebaseerd is als er wordt gekozen voor een scenario om alleen toegevoegde suikers te belasten? De leden kennen geen dergelijke voorbeelden van grenseffecten in Frankrijk, die wel degelijk een verschil maakt tussen het belasten van toegevoegde suikers en natuurlijke suikers.

De regering beweert dat – naast deze budgettaire bezwaren – van belang is om te benoemen dat er geen gezondheidsargument is om dranken zonder toegevoegde suikers anders te behandelen dan dranken met toegevoegde suikers.22 Waarop baseert de regering deze stelling? De regering verwijst naar de analyse van de Gezondheidsraad van de wetenschap.23 Deze leden zouden graag deze analyse ontvangen en daarbij ook de laatst meegenomen onderzoeken in deze analyse genoemd willen hebben. Is hierin bijvoorbeeld het proefschrift van voedingswetenschapper Floor Scheffers uit 2023 over de gezondheidseffecten van pure vruchtensappen meegenomen?24 Indien dit niet het geval is, is de regering dan bereid de Gezondheidsraad te vragen om deze laatste wetenschappelijke inzichten nader te duiden en daarbij in ieder geval het onderzoek van Scheffers te betrekken?

De leden van de PvdD-fractie willen benadrukken dat in het Verenigd Koninkrijk de frisdrankaanbieders forse reducties van hun suikergehaltes hebben doorgevoerd omwille van de zogenoemde Soft Drinks Industry Levy (SDIL), waar zij net als Frankrijk een onderscheid maken tussen toegevoegde en niet-toegevoegde suikers. Dat geldt voor de helft van de frisdrankproducten. Hoe verhoudt dit zich tot de doelen van de Gezondheidsraad en de adviezen van het Voedingscentrum?

Ook het derde en laatste argument van de regering achten deze leden niet overtuigend en dat betreft de uitvoerbaarheid door de Douane, gelet op de ontwikkelingen in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Daar zijn laboratoria wel degelijk in staat een onderscheid bloot te leggen tussen toegevoegde en niet-toegevoegde suikers. Is de regering daar mee bekend? Is zij hiervoor op werkbezoek geweest in een of beide landen? Is er contact geweest inzake deze laatste ontwikkelingen qua laboratoria-onderzoek? Zo niet, wil de regering toezeggen dat zij dit op korte termijn alsnog doet, om zo zichzelf te vergewissen van de situatie in deze landen, de lessen hieruit te trekken en die te implementeren in de werkwijze van Nederland?

Tijdens de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer gaf het kabinet aan dat in het najaar van 2024 een vervolg op de contourenbrief zou komen. In de nota naar aanleiding van het verslag refereert de regering aan het voorjaar van 2025. Is de regering bekend met de schade die de Nederlandse landbouwsector momenteel lijdt door de generieke belastingverhoging voor Nederlandse boeren en de verschillende oproepen van beide Kamers om snel over te gaan op een gedifferentieerde verbruiksbelasting? Mogen de leden van de PvdD-fractie ervan uitgaan dat de regering dit dossier met hoge prioriteit zal behandelen mede gelet op de schade die momenteel onder andere de Nederlandse boeren van appels, peren, haver, wortels en vele anderen lijden? Kan de regering toezeggen de Kamerbrief voor het voorjaarsreces met het parlement te delen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties Volt en OPNL gezamenlijk

De leden van de fracties Volt en OPNL benadrukken dat de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester en het Raadsbesluit voor het Nederlandse deel van het Herstel- en Veerkrachtfonds nauw samenhangen. De regering stelt in haar antwoord dat de facto de verhoging van de hypotheekrenteaftrek voor inkomens in de tweede schijf geen effect heeft op de betalingen aan Nederland uit het genoemde fonds. In hoeverre gaat deze verhoging van de hypotheekrenteaftrek in tegen de landenspecifieke aanbevelingen van 2023?25 Daarin wordt expliciet opgeroepen om de bevoordeling van schulden van huishoudens en de verstoringen op de woningmarkt te verminderen. Deze aanbevelingen zijn nog steeds geldig ook al zijn ze in 2024 niet herhaald. Kan de regering toelichten wat voor consequenties deze afwijking zou kunnen hebben?

In het Belastingplan 2025 is een éénmalige schenking aan kinderen voorzien van 32.195 euro.26 Deze schenking is nieuw en zou kunnen worden gezien en gebruikt als een omzeiling van de afspraak dat de éénmalige schenking voor de aankoop van een eigen woning moet worden afgeschaft, aldus deze leden. Ziet de regering een verband met mijlpaal 68 in het Herstel- en Veerkrachtfonds?27 Is er een risico dat deze nieuwe vrijstelling door de Europese Commissie kan worden gezien als tegenstrijdig met deze mijlpaal?

Vragen en opmerkingen van het lid van de 50PLUS-fractie

  • 1. Is de regering bereid, zo vraagt het lid van de 50PLUS-fractie, om volgend jaar zoveel mogelijk belastingwetsvoorstellen in het voorjaar in te dienen, zodat een betere spreiding van de wetgevingsvoorstellen, conform de aangenomen moties -Van Rooijen28 en Martens29, wordt gerealiseerd?

  • 2. De regering erkent dat een U-vorm voor de structuur van marginale tarieven economisch doelmatiger kan zijn en wijst op een van de oorzaken: «dat veel toeslagen en kortingen niet alleen gericht zijn op de laagste inkomens, maar ook ondersteuning bieden aan middengroepen».30 «Bij het meer gerichter maken hiervan, gaat de middengroep er op achteruit, waar dit kabinet momenteel juist ziet dat de kosten ook voor deze groep oplopen». Is de regering zich ervan bewust dat verhogingen van het minimumloon gebruikt kunnen worden als instrument, om ervoor te zorgen dat de afhankelijkheid van middengroepen van inkomensondersteuning wordt verminderd, al dan niet in het kader van (of flankerend aan) een grote belastingherziening? Heeft het lid van de 50PLUS-fractie het juist begrepen dat in recente jaren aanzienlijke verhogingen van het minimumloon hebben plaatsgevonden? Deelt u de zienswijze dat er geen gebruik is gemaakt van een unieke gelegenheid om de afhankelijkheid van middengroepen van inkomensondersteuning af te bouwen? Is de kans om verhogingen van het minimumloon te gebruiken om afhankelijkheid van middengroepen van inkomensondersteuning te verminderen, nu gespendeerd? Het minimumloon kan immers niet onbeperkt worden verhoogd. Dit beperkt toch de ruimte en de mogelijkheden voor de toekomstige brede belastingherziening? Graag een reactie.

  • 3. Het lid van de 50PLUS-fractie dankt de regering voor de gegeven antwoorden en de cijfers in tabel 3 over besteedbaar inkomen, alleenstaanden en samenwonenden.31 Dit lid meent dat het verder verfijnen van deze informatie van grote waarde kan zijn voor de belastinghervorming. Deelt de regering de zienswijze van dit lid dat het in de praktijk vaak voorkomt, dat één van de twee potentiële samenwonenden het leeuwendeel aan toeslagen en heffingskortingen zal inleveren bij een beslissing tot samenwonen? Deelt u de zienswijze van dit lid dat de afname van autonomie van één van de twee partners een sterke reden kan zijn om van samenwonen af te zien?

  • 4. Dit lid constateert dat bij voorbeeld één uit tabel 3, het besteedbaar gezinsinkomen ongeveer verdubbelt bij het uitvoeren van een beslissing tot samenwonen, dat het bij voorbeeld twee met ongeveer 50 procent toeneemt en bij voorbeeld drie met slechts eenderde deel toeneemt. Klopt de conclusie dat het uitvoeren van een beslissing tot samenwonen voor AOW-ers het minst gunstig is? Zo nee, waarom niet?

  • 5. Bij tabel 4 van de antwoorden32 wordt aangegeven dat voor de AOW-gerechtigde is aangenomen dat er geen sprake is van arbeidsinkomen. Kan dit lid wel aannemen dat de weergegeven marginale druk percentages weergeven van wat een gepensioneerde overhoudt van een extra gewerkte euro of laat deze tabel zien wat de gepensioneerde overhoudt van een extra euro andersoortig inkomen, zoals pensioen?

  • 6. Voorts wordt bij tabel 4 aangegeven dat de marginale druk in geval van extra arbeidsinkomen voor een AOW-gerechtigde over een groot traject lager zal zijn, omdat een werkende AOW’er ook recht heeft op arbeidskorting. Kan de regering de marginale druk percentages in tabel 4 ook weergeven met de aanname dat de AOW-gerechtigde wél arbeidsinkomen heeft?

  • 7. Tabel 5 in de nota naar aanleiding van het verslag toont volgens het lid van de 50PLUS-fractie een duidelijke voorkeur voor het verhogen van kortingen ten opzichte van het verlagen van tarieven.33 Deelt de regering deze constatering?

  • 8. Het valt dit lid op dat de verhouding tussen het verhogen van heffingskortingen en het verlagen van tarieven een stuk evenwichtiger is in toekomstige jaren dan in de voorbije jaren en huidig jaar. Dit kan erop wijzen dat goede intenties ten aanzien van tariefverlaging in de praktijk vaak als eerste sneuvelen, omdat de inkomenseffecten van tariefmutaties minder ingrijpend zijn voor lage en middeninkomens, dan mutaties van de heffingskortingen. Kan de regering aantonen dat een dergelijke bias hier geen rol speelt, of erkennen dat dit wel het geval is?

  • 9. Het lid van 50PLUS dankt de regering eveneens voor het antwoord op de vraag hoeveel het tarief in de eerste schijf omlaag kan met de opbrengst van het afschaffen van de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de ouderenkorting. Kan de regering voor het gegeven scenario ook tonen wat de marginale druk dan zou zijn of worden voor de werkenden, van de «tabellen marginale druk» alsmede voor de alleenstaande werkende en de alleenstaande AOW-gerechtigde uit tabel 4?

  • 10. In de Nota naar aanleiding van het verslag34 leest het lid van de 50PLUS-fractie het volgende: «Het kabinet deelt de zienswijze dat gepensioneerden met een hoger pensioen er niet of nauwelijks op vooruit zijn gegaan niet. De berekening met voorbeeldhuishoudens van het Ministerie van SZW laten bijvoorbeeld zien dat een aan paar met enkel een AOW-uitkering er 1,3 procent op vooruit gaan in 2025». Kan de regering toelichten waarom zij op de vraag over gepensioneerden met een hoger aanvullend pensioen antwoordt met het voorbeeld van een echtpaar met enkel AOW? Kan de regering een overzicht geven van de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling van AOW’ers met een inkomen van AOW + 10.000, AOW + 20.000 etc., tot en met AOW + 100.000, voor elk van de jaren 2008 t/m 2024?

  • 11. Voorts leest dit lid in de beantwoording het volgende: «Wel blijkt uit het overzicht dat gepensioneerden over de afgelopen 10 jaar erop vooruit zijn gegaan in nominale termen».35 Kan de regering erkennen dat «erop vooruit gaan in nominale termen» vanzelfsprekend is bij de gegeven ontwikkeling van de consumentenprijsindex en dat het tevens volstrekt onvoldoende is als koopkrachtdoelstelling van een kapitaalgedekt pensioenstelsel? Kan de regering ter illustratie tabel 9 ook opstellen met de aanname dat de pensioenen zouden zijn geïndexeerd met de ontwikkeling van het pensioenvermogen over dezelfde jaren?36

  • 12. Is er reden om aan te nemen dat werkende gepensioneerden de arbeidskorting vergeten of is dat onmogelijk vanwege onder andere de loonbelastingverklaring en de vooringevulde aangifte? Kan er sprake zijn van niet-gebruik van arbeidskorting door werkende gepensionbeerden en zo ja, is daar enig zicht op?

  • 13. Klopt het dat het niet of nauwelijks betalen van AOW-premie door bepaalde groepen van werkenden en zelfstandigen (zie tabel 11, 12 en 13)37 voor hen geen gevolgen heeft voor de toekenning van Algemene heffingskorting en arbeidskorting? Waarom, zo vraagt het lid van de 50PLUS-fractie, is dat dan voor gepensioneerden wel het geval?

  • 14. Heeft de regering onwenselijke gevolgen geconstateerd van de verhoging van de overdrachtsbelasting naar 10,5 procent in 2021 voor de woningmarkt in het algemeen dan wel voor de huurmarkt in het bijzonder? Klopt het dat deze gevolgen groter waren dan eerder voorzien of gehoopt?

  • 15. Kan dit lid op basis van het antwoord van de regering vanaf pagina 21 en verder,38 aannemen dat zij het amendement Jetten39 onuitvoerbaar achten danwel dat de dekking onvoldoende robuust is?

  • 16. Het lid van de 50PLUS-fractie leest in de nota naar aanleiding van het verslag dat in 2020 15,4 procent van de koopstarters ouder was dan 35 jaar.40 Deelt de regering de verwachting van het vorige kabinet, dat met een leeftijdsgrens van 35 jaar op een uitvoerbare wijze wordt benaderd of een woningkoper een koopstarter is?

  • 17. Als omstreeks 15 procent van de koopstarters ouder is dan 35 jaar, dan zijn er toch sinds 2020 vele duizenden daadwerkelijke koopstarters uitgesloten van het starterstarief in de overdrachtsbelasting? Wat vindt de regering daarvan?

  • 18. Op pagina 88 van de Nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld: «In deze kabinetsperiode wordt wel onderzoek gedaan naar onderdelen van de eigenwoningregeling – zoals de 30 jaartermijn – om zo de toekomstbestendigheid van de eigenwoningregeling te verbeteren».41 Kan de regering aangeven wanneer het genoemde onderzoek naar de 30-jaartermijn naar verwachting gereed is? Wat is de scope van het onderzoek? Overweegt de regering om de 30-jaartermijn te verlengen of te laten vervallen?

  • 19. Bij de antwoorden op pagina 23 van de nota naar aanleiding van het verslag en in tabel 10, wordt in de laatste kolom een belastingvoordeel voor werkgevers getoond waar dit lid het belastingvoordeel voor werknemers bedoelde. Kan dat alsnog worden weergegeven met het belastingvoordeel voor werknemers tegen het basistarief in 2024?

  • 20. Is de regering bereid om alsnog een impactanalyse te verrichten inzake de btw-verhoging op logiesverstrekking, waarbij de Kamer de resultaten van de analyse nog voorafgaand aan het zomerreces ontvangt?

  • 21. Het lid van de 50PLUS-fractie is teleurgesteld dat een deel van de dekking van het amendement Grinwis42 beoogt de aftoppingsgrens voor pensioengevendloon niet te indexeren in 2025 en 2026. Kan de regering bevestigen dat zij niet van plan is om vervolg te geven aan deze systeemontwrichtende maatregel na 2026? Kan de regering ook ronduit uitspreken dat zij niet voornemens is om de aftoppingsgrens voor pensioengevend loon te verlagen?

  • 22. Het lid van de 50PLUS-fractie is niet overtuigd door de antwoorden, ten aanzien van de noodzaak of wenselijkheid van een onafhankelijk commissie van deskundigen over de hervorming van het belastingstelsel.43 Acht de regering het ondenkbaar dat er juist door «overdaad» aan beschikbare rapporten, adviezen en fiscale plannen een nieuwe behoefte ontstaat, zoals bijvoorbeeld het selecteren van de beste adviezen danwel het vormgeven van een samenhangend pakket?

  • 23. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het Wetsvoorstel werkelijk rendement box 3 is op 27 november 2024 vastgesteld en op 2 december 2024 gepubliceerd op de website van de Raad van State: «Er kleven zwaarwegende bezwaren aan het box 3-stelsel dat de regering voorstelt, onder andere op het gebied van de uitvoering. Uit de uitvoeringstoets van de Belastingdienst blijkt dat het voorstel ingrijpende gevolgen heeft voor burgers en de Belastingdienst. Het zal leiden tot slechtere dienstverlening, beperkte mogelijkheden tot vooroverleg met een belastinginspecteur en onvoldoende toezicht. Het stelsel wordt veel complexer. Er wordt verder een groot beroep gedaan op het zogenoemde «doenvermogen» van belastingplichtigen, vanwege de verplichting om een ingewikkelde vermogensvergelijking te maken en de administratieplicht voor 1,6 miljoen belastingplichtigen. De regering gaat voor de opbrengst van het voorgestelde box 3-stelsel uit van budgettaire neutraliteit. Dit belemmert de ruimte om te kiezen voor een andere vormgeving dan nu wordt voorgesteld. Het advies aan de regering is om het wetsvoorstel niet in deze vorm in te dienen en de vormgeving van het box 3-stelsel opnieuw te bezien.»44 Kan de regering toelichten waarom dit wetsvoorstel voor advies is ingediend nu blijkt dat de Belastingdienst ten aanzien van de uitvoering maar liefst vier rode vlaggen heeft geplaatst? Kan het advies van de Raad van State gezien worden als een ondersteuning van de motie-Van Rooijen,45 welke vraagt om primair de vermogenswinstbelasting onderdeel te laten zijn van de belastinghervorming?

  • 24. In paragraaf 6 van het advies van de Raad van State inzake de Wet Werkelijk Rendement Box 3, wordt het volgende opgemerkt: «De Afdeling merkt op dat een integrale visie op het belasten van vermogen in zowel box 1, box 2 als box 3, niet kan ontbreken bij een ingrijpende wijziging van de wijze waarop box 3-vermogen in de belastingheffing wordt betrokken. Omdat de opbrengst uit vermogen niet alleen wordt gevormd door de opbrengsten uit box 3, maar ook door de opbrengsten uit vermogen uit box 1 (zie noot 53) en box 2, (zie noot 54) zou voor de hoogte van de opbrengsten uit vermogen ook gekeken kunnen worden naar de belasting op vermogen in box 1 en box 2. (zie noot 55). Het gewenste aandeel van de opbrengst uit vermogen binnen de belastingmix en de verdeling daarbinnen van de bijdrage van vermogensbestanddelen uit box 1, box 2 en box 3 is daarmee als één van de te wegen factoren van belang voor de vormgeving van een nieuw box 3-stelsel. Het maken van genoemde keuzes speelt temeer, omdat er een reëel risico bestaat dat bij een toekomstige algehele herziening van het belastingstelsel en de inkomstenbelasting de wetgever niet opnieuw aan box 3 zal willen sleutelen. De keuze die nu gemaakt wordt voor een box 3-stelsel moet daarom een weloverwogen en solide keuze zijn die toekomstbestendig is. Een integrale visie op welke wijze vermogen belast moet worden, kan daarom niet naar de toekomst worden doorgeschoven. In de toelichting ontbreekt een integrale visie van de regering op het belasten van vermogen. Uit de toelichting blijkt dan ook niet of en hoe het voorgestelde systeem van het belasten van (inkomsten uit) box 3-vermogen past in een dergelijke visie».46 Deelt de regering de constatering, dat deze opmerkingen in het advies van de Raad van State, een sterke aanbeveling zijn voor een brede Adviescommissie belastingherziening, teneinde de gewenste en noodzakelijke weloverwogen en solide keuzes te maken die toekomstbestendig zijn? Zo nee, waarom niet?

  • 25. In paragraaf 9 van het advies van de Raad van State wordt gesteld: «Bij een vermogenswinstbelasting worden zowel reguliere inkomsten uit vermogen als waardemutaties belast wanneer deze zijn gerealiseerd. Deze systematiek wordt in Nederland toegepast in box 1 en box 2 (en daarvoor in de Wet IB 1964 voor zover het ondernemingsvermogen betrof). Er wordt belasting betaald over feitelijke gerealiseerde opbrengsten (zie noot 104) en er is geen verschil met de draagkracht zoals die in box 1 en box 2 wordt bepaald. Daardoor kan deze wijze van heffing waarschijnlijk op meer maatschappelijk draagvlak rekenen dan een vermogensaanwasbelasting. Ook in het buitenland is een zogenoemde «capital gains tax» gebruikelijk. Nederland is een van de weinige landen zonder een dergelijke systematiek».47 Deelt u de mening van dit lid, dat ook deze opmerking uit het advies van de Raad van State een sterke aanbeveling is voor de Motie-Van Rooijen?48

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het tweede verslag graag uiterlijk vrijdag 6 december 2024. Met de ontvangst van deze nota acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 9 en 10 december 2024.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Ballekom

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F.

X Noot
3

Idem.

X Noot
5

ECLI:NL:RBNNE:2024:4361.

X Noot
7

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 63.

X Noot
8

Arrest Drebers, ECLI:EU:C:2024:736.

X Noot
9

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, E, pagina 5.

X Noot
10

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, E.

X Noot
11

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 60.

X Noot
13

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F.

X Noot
14

Kamerstukken II 2024/25, 36 602, nr. 65.

X Noot
15

Zie: IBO vermogensverdeling: «Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-c2da23e05fef0df2b0cd79ff09c88c673d3b3e95/pdf.

X Noot
17

Kamerstukken II 2024/35, Aanhangstel van de Handelingen, nr. 140: https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2024Z13363&did=2024D36146.

X Noot
18

Kamerstukken I 2024/35, 36 602, F.

X Noot
19

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F.

X Noot
20

Kamerstukken II 2024/25, 36 602, 93.

X Noot
21

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 92.

X Noot
22

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 93.

X Noot
24

F.R. Scheffers, Pure fruit juice and chronic diseases, Utrecht, proefschrift Universiteit van Utrecht, 2023.

X Noot
26

Kamerstukken II 2024/25, 36 610, nr. 9, pagina 11.

X Noot
28

Kamerstukken I 2023/24, 36 418, I.

X Noot
29

Kamerstukken I 2023/24, 36 418, Q.

X Noot
30

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 9.

X Noot
31

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 12.

X Noot
32

Idem.

X Noot
33

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 13.

X Noot
34

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 20.

X Noot
35

PM

X Noot
36

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 21.

X Noot
37

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 24.

X Noot
38

PM

X Noot
39

Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 72.

X Noot
40

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 63.

X Noot
41

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 88.

X Noot
42

Kamerstukken II 2024/25, 36 602, nr. 90.

X Noot
43

Kamerstukken I 2024/25, 36 602, F, pagina 91 en 92.

X Noot
45

Kamerstukken I 2023/24, 36 418, S.

X Noot
47

Idem.

X Noot
48

Kamerstukken I 2023/24, 36 418, S.

Naar boven