36 600 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025

26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)

K1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 april 2025

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 heeft nader schriftelijk overleg gevoerd met de Staatssecretaris Participatie en Integratie over inkomensondersteuning, armoede en schuldenproblematiek. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 21 januari 2025.

  • De antwoordbrief van 10 april 2025.

De griffier van de vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 21 januari 2025

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de hervormingsagenda inkomensondersteuning,3 de brief over de derde voortgangsrapportage aanpak geldzorgen, armoede en schulden4 en van de antwoorden d.d. 16 oktober 2024 op vragen naar aanleiding van de tweede voortgangsrapportage aanpak geldzorgen, armoede en schulden.5 De leden van de fracties van BBB, de leden van GroenLinks-PvdA, D66, SP en OPNL gezamenlijk, de leden van de fractie CDA, de leden van de fracties D66 en GroenLinks-PvdA gezamenlijk en de leden van de fracties SP, GroenLinks-PvdA en het lid van de fractie van OPNL gezamenlijk hebben naar aanleiding van deze brieven en rapportage de volgende opmerkingen en vragen.

Vragen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben nog de volgende vervolgvragen naar aanleiding van de antwoorden van de Staatssecretaris Participatie en Integratie d.d. 16 oktober 2024:6

  • 1. Ambitie van de doelstellingen: Deze leden lezen in de antwoorden dat een gemiddelde afname van kinderarmoede met 6,7% per jaar ambitieus is.7 Hoe wordt deze ambitie gemeten ten opzichte van de benodigde intensiteit en effectiviteit van de maatregelen? Zijn er internationale benchmarks of studies die deze ambitie ondersteunen?

  • 2. Cijfers over de daling van armoede: De Staatssecretaris geeft aan dat het aandeel personen in armoede gemiddeld met 4,5% per jaar daalt.8 Op basis van welke specifieke datasets, modellen en scenario’s zijn deze berekeningen gemaakt? Hoe robuust zijn deze cijfers gezien economische schommelingen zoals inflatie?

  • 3. Impact van flankerend beleid: De Staatssecretaris verwijst naar flankerend beleid zoals de maatregelen rondom de huurtoeslag en middelen voor een energiefonds.9 Hoe zijn de specifieke effecten van deze maatregelen kwantitatief berekend in relatie tot de beoogde daling van armoede?

  • 4. Integrale aanpak kinderarmoede: De Staatssecretaris noemt een domein-overstijgende aanpak samen met vijf ministeries. Welke concrete indicatoren worden gebruikt om de effectiviteit van deze samenwerking te meten? Zijn er voorbeelden van meetbare successen binnen deze aanpak?

  • 5. Regionale verschillen in armoedeaanpak: Zijn er regionale of gemeentelijke verschillen in de voortgang van de armoedevermindering? Indien dergelijke verschillen bestaan, welke gegevens worden gebruikt om deze verschillen te monitoren en welke beleidsaanpassingen volgen hieruit?

Vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, D66, de SP, en OPNL

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, D66, SP en OPNL hebben met belangstelling kennisgenomen van de diverse brieven over inkomensondersteuning, armoede en schulden en hebben hierover nog de volgende vragen.

Inkomensondersteuning

Meer dan vijfeneenhalf miljoen mensen ontvangen een bijdrage in hun bestaanszekerheid vanuit de volksverzekeringen. Ruim viereneenhalf miljoen mensen maken gebruik van meerdere inkomensondersteunende regelingen. Het kabinet geeft aan dat het huidige stelsel voor een deel van de mensen onbegrijpelijk, onzeker, onrealistisch en ontoereikend is en dat vereenvoudigingen noodzakelijk zijn. Ook ervaart een deel van de mensen het stelsel als oneerlijk.10

  • 1. Bij de vereenvoudiging van het stelsel weegt het kabinet diverse belangen zoals het burgerperspectief, inkomenseffecten, houdbaarheid, uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en handhaafbaarheid. Kunt u aangeven in hoeverre en op welke wijze u ook de toekomstbestendigheid van het stelsel als belang meeweegt?

  • 2. Het kabinet geeft aan dat er een onderzoek loopt naar vereenvoudiging van de leefvormen in de AOW.11 In hoeverre bent u bereid het vraagstuk van vereenvoudiging van leefvormen breder te onderzoeken dan alleen de AOW?

  • 3. Er is momenteel sprake van een diversiteit van vormen als het gaat om het hebben van een gezamenlijk huishouden. Deze diversiteit speelt niet alleen bij de AOW maar bij verschillende inkomensondersteunende maatregelen. Op welke wijze gaat u bij de vereenvoudiging van het stelsel rekening houden met de toegenomen diversiteit aan leefvormen voor alle inkomensondersteunende maatregelen?

Armoede

  • 4. Uit de cijfers blijkt dat met name alleenstaanden en alleenstaande ouders het meest kwetsbaar zijn als het gaat om armoede.12 In hoeverre en op welke wijze betrekt het kabinet bij de voorgenomen aanpak Nationaal programma armoede en schulden ook de specifieke situatie van deze groepen en het burgerperspectief van deze groepen?

Voorkomen en oplossen van schulden

  • 5. Momenteel is het wetsvoorstel proactieve dienstverlening in voorbereiding. Gerichtere informatievoorziening moet daarbij resulteren in betere ondersteuning. Eerder stelde het kabinet dat schuldeisers – zowel publiek als privaat – nu onderling geen informatie kunnen uitwisselen over betalingsregelingen van de betrokkene en dus ook niet in gezamenlijkheid rekening houden met het bestaansminimum van de betrokkene. Hierdoor zijn uitvoeringsorganisaties nu volledig afhankelijk van de informatie van de betrokkene.13 Kan het kabinet aangeven of de insteek van het wetsvoorstel proactieve dienstverlening ook van toepassing is, of kan zijn, voor het voorkomen en oplossen van schulden? Bijvoorbeeld als het gaat om proactieve dienstverlening door organisaties die onderdeel zijn van de Rijksincassovisie.

  • 6. Het waarborgen van het bestaansminimum is bij het voorkomen en oplossen van schulden een aandachtspunt. Het kabinet heeft eerder gesteld dat voor het voorkomen en oplossen van schulden het hanteren van een eenduidige norm voor het bestaansminimum essentieel is. De CRI partijen verkennen of voor een eenduidige norm aanpassingen in wet- regelgeving en ICT nodig zijn. Kan het kabinet ons informeren over de wijze waarop de uitkomsten van deze verkenning zullen resulteren in voorstellen om te komen tot wijziging van wet- en regelgeving en/of onderdeel worden van het Nationaal programma armoede en schulden?

  • 7. Ten aanzien de geactualiseerde Rijksincassovisie is door het vorige kabinet gesteld dat in 2024 uitvoeringsorganisaties verkennen wat de mogelijkheden zijn om bij betalingsregelingen tijdig te signaleren dat er onvoldoende aflossingscapaciteit is en andere maatregelen nodig zijn.14 In hoeverre is het op grond van de huidige wet- en regelgeving reeds mogelijk om andere maatregelen te treffen en persoons- en situatiegerichte betalingsregelingen te treffen?

  • 8. De kwijtschelding van verhogingen van verkeersboetes bij overmacht vergt discretionaire ruimte. In 2025 verkent het kabinet, binnen de huidige wet- en regelgeving, de mogelijkheden voor het gebruik van deze discretionaire ruimte. Kunt u ons over de voortgang informeren en aangeven in hoeverre er binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijkheden en belemmeringen zijn ten aanzien van deze discretionaire ruimte?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van de brief over de hervormingsagenda inkomensondersteuning15 de volgende vragen:

  • 1. In uw brief wordt logischerwijs de nadruk gelegd op werken, onder meer dat werk moet lonen. Er is echter ook een grote groep burgers die wil en kan werken, maar om diverse redenen slechts gedeeltelijk kan werken. Het gaat dan niet om parttimewerkers, voor wie de keuze voor fulltime of parttime werken een optie is, maar bijvoorbeeld om mensen met een chronische ziekte, sommige mantelzorgers, alleenstaande ouders of mensen met een ingewikkelde thuissituatie. Dit betreft mensen die zich honderd procent inzetten in de uren die zij ter beschikking hebben, maar die vanwege hun specifieke situatie vaak niet boven de bijstandsnorm uitkomen. Wordt bij de hervorming van het stelsel van inkomensondersteuning ook aandacht besteed aan een andere manier van kijken naar «lonend werken» voor deze groepen mensen?

  • 2. In uw brief wijst u regelmatig op de inzet van en het luisteren naar ervaringsdeskundigen. De overheid zelf heeft echter nog weinig kennis van zaken over dit onderwerp, met name over hoe er op een goede manier met ervaringsdeskundigen samengewerkt kan worden en hoe ervaringskennis op een waardevolle manier kan worden ontsloten voor beleid. Als dit op een ad-hoc manier blijft gebeuren, ligt mislukking op de loer. Op welke wijze gaat u de kennis hierover binnen de departementen naar een hoger plan tillen?

Vragen van de leden van de fracties van D66 en GroenLinks-PvdA

De leden van de fracties van D66 en GroenLinks-PvdA hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen naar aanleiding van de tweede voortgangsrapportage aanpak geldzorgen, armoede en schulden16 en danken hem voor de antwoorden. Op basis hiervan hebben deze leden nog een aantal vervolgvragen:

  • 1. De Staatssecretaris merkt op dat er sprake moet zijn van een gezamenlijke aanpak door de rijksoverheid en gemeenten om armoede te bestrijden.17 De leden van de fracties van D66 en GroenLinks-PvdA delen deze mening. Daarbij vinden deze leden het van belang dat er goede coördinatie plaatsvindt tussen het Rijk en de gemeenten. Hoe wordt deze coördinatie op dit moment concreet vormgegeven, nu er geen aparte Minister voor Armoedebeleid meer is?

  • 2. Voor de bestrijding van kinderarmoede geldt een ambitieuze doelstelling, namelijk een halvering in 10 jaar tijd.18 In het Regeerprogramma staat echter dat er wordt gewerkt met de doelstelling om kinderarmoede niet te laten oplopen ten opzichte van 2024.19 Welke doelstelling houdt de regering aan?

  • 3. De aan het woord zijnde leden constateren dat er een duidelijke overlap is tussen het budgetbeheer van gemeenten en bewindvoering. Door capaciteitsproblemen verwijzen gemeenten mensen met schuldproblemen vaak door naar schuldbewindvoerders. Mensen met schulden krijgen dan minder dienstverlening met nauwelijks persoonlijk contact en maatwerk. Hoe zorgt de regering voor een betere afstemming tussen gemeenten en bewindvoering?

  • 4. In de beantwoording van de vragen geeft de Staatssecretaris aan dat de deurwaarder in Nederland reeds een openbaar ambtenaar is.20 Deze leden ondersteunen dit, maar zien ook dat de deurwaarder als incassopartij opereert en als ondernemer. Hiermee heeft de deurwaarder vaak een dubbele pet op. Welke mogelijkheden ziet de regering om hier verandering in aan te brengen? Moeten deurwaarders in de toekomst wel twee petten dragen?

  • 5. Diverse maatregelen die in 2024 zijn genomen waaronder het niet voortzetten van tijdelijke koopkrachtmaatregelen en het afschaffen van andere financiële maatregelen in Caribisch Nederland zorgen voor problemen. Kan de regering aangegeven wat de effecten van deze maatregelen zijn in Caribisch Nederland voor armoede en schulden?

Opmerkingen en vragen van de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA en OPNL

De leden van de fracties van SP, GroenLinks-PvdA en OPNL hebben de brieven met betrekking tot inkomensondersteuning, armoede en schulden met zorg en aandacht gelezen. Gezien de belangrijke kwesties die hierin aan de orde komen, willen deze leden graag van de gelegenheid gebruikmaken om nog de volgende vragen te stellen:

  • 1. In de motie-Van Apeldoorn c.s. over beleidsvoorstellen om kinderarmoede te verminderen21 heeft de Kamer de regering verzocht om beleidsvoorstellen uit te werken die ertoe leiden dat de kinderarmoede gedurende deze kabinetsperiode significant en verder wordt teruggedrongen tot onder het niveau van 2024. Tevens is toegezegd de Kamer hierover vóór publicatie van de Voorjaarsnota 2025 te informeren. Kan inmiddels worden toegelicht hoe en wanneer de regering uitvoering geeft aan deze motie en of er al enige duidelijkheid is over welke concrete stappen kunnen worden gezet om de kinderarmoede structureel en significant te verminderen?

Afgelopen oktober zijn de cijfers van een nieuwe armoedemeting door het CBS gepubliceerd. Deze cijfers zijn berekend volgens een nieuwe rekenmethode die het CBS, SCP en Nibud hebben ontwikkeld.22

  • 2. De nieuwe rekenmethode resulteerde in een bijstelling van de armoedecijfers. Hoe gaat het kabinet deze nieuwe inzichten gebruiken om het armoedebeleid effectiever te maken?

  • 3. Uit de cijfers van oktober is gebleken dat hoewel er in 2023 minder mensen in armoede leefden dan in 2018, de intensiteit van armoede onder deze groep is toegenomen.23 Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze ontwikkeling en welke aanvullende maatregelen overweegt het kabinet om niet alleen het aantal mensen in armoede te verminderen, maar ook de intensiteit van armoede effectief aan te pakken?

  • 4. In 2023 leefde 1 op de 3 mensen in armoede al minstens drie jaar in deze situatie.24 Dit weergeeft de intensiteit van de armoede die mensen ervaren. Welke strategieën hanteert dit kabinet om langdurige armoede onder kinderen te doorbreken en intergenerationele armoede te voorkomen?

  • 5. Uit deze cijfers kwam ook naar voren dat in 2023 relatief meer werkenden in armoede leven dan bijstandsontvangers, in vergelijking met 2018.25 Hoe verklaart de Staatssecretaris deze verschuiving en welke maatregelen neemt het kabinet om werkenden beter te beschermen tegen armoede en ervoor te zorgen dat werken daadwerkelijk loont?

  • 6. Kinderen die in het buitenland zijn geboren lopen een veel groter risico op armoede dan kinderen die in Nederland geboren zijn. Volgens de cijfers van oktober 202426 blijkt dat 15,2 procent van de kinderen die in het buitenland geboren zijn in 2023 onder de armoedegrens leefden. In iets mindere mate geldt dit ook voor kinderen die in Nederland zijn geboren maar waarvan beide ouders in het buitenland geboren zijn: 9,3 procent. Dit tegenover 1,5 procent bij kinderen waarvan de ouders en zijzelf in Nederland zijn geboren.27 Op welke wijze stelt het kabinet deze ongelijkheid aan de kaak en welke stappen worden ondernomen om armoede onder kinderen met een migratieachtergrond te verminderen?

  • 7. Zijn er al concrete resultaten voortgekomen uit de bijeenkomst met voedselhulppartijen waarin maatregelen werden besproken om meer mensen te bereiken die behoefte hebben aan voedselhulp, in reactie op het bericht van het Rode Kruis over verborgen voedselnood onder 450.000 mensen?28

  • 8. Uit gegevens blijkt dat 1 op de 7 volwassenen kampt met verzorgingsarmoede29, wat betekent dat zij niet kunnen voorzien in basisbehoeften zoals persoonlijke verzorging. Welke initiatieven neemt het kabinet om deze vorm van armoede te bestrijden en te voorkomen? Hoe relateert het kabinet de verzorgingsarmoede aan de inzet van het kabinet aan het verkleinen van gezondheidsverschillen naar aanleiding van de beleidsagenda «Gezondheid in alle beleidsdomeinen»?30

  • 9. Ziet het kabinet mogelijkheden voor een meer gecentraliseerde benadering van de aanpak van geldzorgen, schulden en armoede? Hierbij denkend aan een benadering die bijdraagt aan het verbeteren van de toegankelijkheid en effectiviteit van de hulpverlening voor mensen in financiële problemen, en voorkomt dat uiteenlopende aanpakken tussen gemeenten leiden tot onnodige verwarring en belemmeringen voor zowel burgers als de overheid? Hoe kijkt dit kabinet bijvoorbeeld naar het invoeren van een nationaal gestandaardiseerd minimumpakket wat zou kunnen bestaan uit financiële ondersteuning en toegang tot of korting op basisvoorzieningen, ongeacht de gemeente waar iemand woont?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS PARTICIPATIE EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2025

Hierbij zend ik u de antwoorden op de schriftelijke kamervragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer, van 21 januari 2025.

De Staatssecretaris Participatie en Integratie, J.N.J. Nobel

BIJLAGE – ANTWOORDEN OP VRAGEN BBB, GROENLINKS/PVDA, D66, SP, OPNL EN CDA

Vragen van de leden van de BBB-fractie

Vraag 1

Ambitie van de (armoede) doelstellingen: Deze leden lezen in de antwoorden dat een gemiddelde afname van kinderarmoede met 6,7% per jaar ambitieus is. Hoe wordt deze ambitie gemeten opzichte van de benodigde intensiteit en effectiviteit van de maatregelen? Zijn er internationale benchmarks of studies die deze ambitie ondersteunen?

Antwoord 1

De doelstellingen waar de leden van de fractie van de BBB naar verwijzen zijn opgesteld door het kabinet Rutte IV. Om (kinder)armoede aan te pakken is, naast verhoging van het Wettelijk Minimumloon en verschillende inkomensregelingen, destijds de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden opgesteld. De doelstellingen waren gebaseerd op de Duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Het huidige kabinet heeft als doelstelling om (kinder)armoede niet te laten stijgen met 2024 als referentiejaar.

Vraag 2

Cijfers over de daling van armoede: De Staatssecretaris geeft aan dat het aandeel personen in armoede gemiddeld met 4,5% per jaar daalt. Op basis van welke specifieke datasets, modellen en scenario’s zijn deze berekeningen gemaakt? Hoe robuust zijn deze cijfers gezien economische schommelingen zoals inflatie?

Antwoord 2

De berekening laat zien hoeveel de armoede gemiddeld per jaar zou moeten dalen om de doelstelling van het kabinet Rutte IV te behalen. De doelstelling was een halvering van armoede van 6,3% naar 3,15% van 2015 tot 2030. Een reductie van 50% over 15 jaar betekent dat de groep in armoede per jaar 4,5% kleiner zou moeten worden.

In deze berekening is geen rekening gehouden met inflatie, omdat dit geen invloed heeft op het jaarlijkse percentage om de doelstelling te behalen. Economische schommelingen hebben invloed op het aantal mensen dat in armoede leeft. Als er hoge inflatie is op noodzakelijk producten en het inkomen niet mee stijgt, komen meer mensen onder de armoedegrens terecht.

Vraag 3

Impact van flankerend beleid: De Staatssecretaris verwijst naar flankerend beleid zoals de maatregelen rondom de huurtoeslag en middelen voor een energiefonds. Hoe zijn de specifieke effecten van deze maatregelen kwantitatief berekend in relatie tot de beoogde daling van armoede?

Antwoord 3

Het Centraal Planbureau (CPB) heeft een methodiek ontwikkeld voor het ramen van armoedecijfers. Voor de armoedegrens die het kabinet hanteerde tot afgelopen najaar (het moment waarop CBS, Nibud en SCP gezamenlijk een nieuwe methode presenteerden om armoede te meten) is deze ramingsmethodiek terug te vinden in CPB (2022): Ramingsmethodiek armoederaming. Op 26 februari publiceerde het CPB in het Centraal Economisch Plan voor het eerst ramingen volgens de nieuwe armoededefinitie. Volgens deze nieuwe ramingen stijgt het aantal personen dat in armoede leeft van 3,1% in 2023 naar 3,5% in 2024. Vervolgens daalt de armoede naar 2,9% in 2026. Het aantal kinderen in armoede is in 2024 3,4% en dit daalt ook naar 2,9% in 2026.

Bij het ramen van armoede zijn alle maatregelen meegenomen die het besteedbaar inkomen van huishoudens beïnvloeden en die juridisch afdwingbaar zijn. Dat betekent dat een deel van het flankerend beleid wordt meegenomen (zoals de verhoging van de huurtoeslag) en een deel niet (zoals financiële steun uit het noodfonds energie). Niet alle maatregelen die relevant zijn voor mensen in armoede worden meegenomen bij het ramen van armoedecijfers. Het is op dit moment niet mogelijk om de effecten te ramen van afzonderlijke maatregelen.31

Vraag 4

Integrale aanpak kinderarmoede: De Staatssecretaris noemt een domeinoverstijgende aanpak samen met vijf ministeries. Welke concrete indicatoren worden gebruikt om de effectiviteit van deze samenwerking te meten? Zijn er voorbeelden van meetbare successen binnen deze aanpak?

Antwoord 4

De domein overstijgende aanpak is op dit moment in ontwikkeling. Ik zal de Kamer hierover informeren in het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat ik in juni naar uw Kamer stuur.

Vraag 5

Regionale verschillen in armoedeaanpak: Zijn er regionale of gemeentelijke verschillen in de voortgang van de armoedevermindering? Indien dergelijke verschillen bestaan, welke gegevens worden gebruikt om deze verschillen te monitoren en welke beleidsaanpassingen volgen hieruit?

Antwoord 5

Het armoedebeleid is een gedeelde verantwoordelijkheid met gemeenten. Gemeenten hebben een zekere mate van beleidsvrijheid in hun armoedeaanpak. Op grond van de gemeentewet en de participatiewet kunnen gemeentevoorzieningen inzetten om mensen in armoede te ondersteunen. In diverse onderzoeken is geconstateerd dat er aanzienlijke verschillen zijn in het armoedebeleid tussen gemeenten. Ik kan mij voorstellen dat dit voor mensen soms moeilijk te begrijpen is en dat mensen de vele en verschillende regelingen als een «doolhof» ervaren. Dit is de reden dat ik samen met VNG/Divosa wil inzetten op het vereenvoudigen en versterken van het (integrale) gemeentelijk beleid gericht op het aanpakken van (kinder-)armoede. Tegelijk is het belangrijk dat gemeenten maatwerk kunnen bieden: zij weten vaak beter welke problemen spelen onder hun inwoners dan de landelijke overheid. In het Nationaal Programma Armoede en Schulden zal het kabinet aangeven op welke wijze invulling gegeven zal worden aan de ambitie uit het regeerprogramma om het (gemeentelijk) (kinder-) armoedebeleid te verbeteren. In dit programma zal het thema vereenvoudiging nadrukkelijk terugkomen. Het CBS monitort armoede per gemeente. Voor de gemeenten Bonaire, Sint Eustatius en Saba monitort het ministerie afzonderlijk. Daarover wordt u in de loop van het jaar geïnformeerd in de voortgangsrapportage bestaanszekerheid Caribisch Nederland.

In het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid werkt het kabinet samen met diverse gemeenten om multiproblematiek in meer dan 20 gebieden aan te pakken. In deze gebieden stapelen problemen op het gebied van onderwijs, armoede, gezondheid, wonen en veiligheid zich op. Via het dashboard «Zicht op Wijken» wordt dit gemonitord.

Vragen van GroenLinks PvdA, D66, SP en OPNL

Vraag 1

Bij de vereenvoudiging van het stelsel weegt het kabinet diverse belangen zoals het burgerperspectief, inkomenseffecten, houdbaarheid, uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en handhaafbaarheid. Kunt u aangeven in hoeverre en op welke wijze u ook de toekomstbestendigheid van het stelsel als belang meeweegt?

Antwoord 1

Met de hervormingsagenda werkt het kabinet voorstellen uit voor vereenvoudiging op korte, middellange en lange termijn. Hierbij hecht het kabinet er belang aan dat het stelsel ook in de toekomst houdbaar blijft. Alleen zo kunnen we kunnen zorgen dat het stelsel van inkomensondersteuning ook in de toekomst bestaanszekerheid biedt, makkelijk te begrijpen blijft en (meer) werken loont. Voor de zomer wordt uw Kamer verder geïnformeerd over de hervormingsagenda.

Vraag 2

Het kabinet geeft aan dat er een onderzoek loopt naar vereenvoudiging van de leefvormen in de AOW. In hoeverre bent u bereid het vraagstuk van vereenvoudiging van leefvormen breder te onderzoeken dan alleen de AOW?

Antwoord 2

Voor de AOW wordt op dit moment verkend of het partnerbegrip vereenvoudigd kan worden door aan te sluiten bij het partnerbegrip in de toeslagen en fiscaliteit. Dat betekent dat de AOW ook een partnerbegrip zou krijgen met objectieve criteria, in plaats van de huidige beoordeling van de leefvorm op basis van de feitelijke leefsituatie van AOW’ers. Door middel van een bestandsvergelijking door de SVB en Belastingdienst is gekeken hoe groot de impact van zo’n partnerbegrip op de AOW zou zijn en welke verschuivingen in de uitkeringshoogte er zouden optreden. Op de resultaten en het vervolg verwacht ik in het voorjaar terug te komen. Ik acht het wenselijk dat voor alle inkomensondersteunende regelingen verder wordt verkend hoe de partnerbegrippen kunnen worden geharmoniseerd. Daarom wordt via het interdepartementale programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen onderzocht hoe het partnerbegrip/gezamenlijk huishoudenbegrip in het stelsel van inkomensondersteuning kan worden geharmoniseerd en gestandaardiseerd. Binnen dit programma wordt zodoende onderzocht of een vereenvoudiging van leefvormen/partnerdefinities voor alle inkomensondersteunende maatregelen mogelijk zijn. We verwachten net voor de zomer de eerste resultaten met de Kamers te kunnen delen.

Vraag 3

Er is momenteel sprake van een diversiteit van vormen als het gaat om het hebben van een gezamenlijk huishouden. Deze diversiteit speelt niet alleen bij de AOW maar bij verschillende inkomensondersteunende maatregelen. Op welke wijze gaat u bij de vereenvoudiging van het stelsel rekening houden met de toegenomen diversiteit aan leefvormen voor alle inkomensondersteunende maatregelen?

Antwoord 3

Het kabinet ziet dat de samenstelling van huishoudens over tijd verandert en dat mensen door levensgebeurtenissen vaker te maken krijgen met wisselingen in hun leefsituatie. Het kabinet hecht er waarde aan de toegenomen diversiteit aan leefvormen mee te nemen bij het vereenvoudigingen van inkomensondersteuning. Zo worden de (financiële) gevolgen voor mensen van vereenvoudigingsvoorstellen voor verschillende doelgroepen doorgerekend. Waar inkomenseffecten in beeld worden gebracht, zal dat voor verschillende huishoudtypen gedaan worden.

Daarnaast ziet het kabinet erop toe dat het stelsel flexibeler kan omgaan met wisselingen in de huishoudsituatie als gevolg van levensgebeurtenissen, zoals het krijgen van kinderen, gaan samenwonen, scheiden of het verlies van een partner.

Daarnaast wordt als onderdeel van het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen onderzocht hoe we aantal essentiële begrippen, waaronder het partnerbegrip kunnen harmoniseren en standaardiseren. Via dit programma verkennen we de mogelijkheden om de manieren waarop partnerschappen/gezamenlijke huishoudens worden vastgesteld te harmoniseren.

Vraag 4

Uit de cijfers blijkt dat met name alleenstaanden en alleenstaande ouders het meest kwetsbaar zijn als het gaat om armoede. In hoeverre en op welke wijze betrekt het kabinet bij de voorgenomen aanpak Nationaal Programma Armoede en Schulden ook de specifieke situatie van deze groepen en het burgerperspectief van deze groepen?

Antwoord 4

Het kabinet zal zich in het Nationaal Programma onder meer baseren op de nieuwe armoededefinitie van CBS, SCP en Nibud. Het kabinet verricht momenteel analyses om te begrijpen wie precies in armoede leven en zo ja, welke verbeteringen in het armoedebeleid mogelijk zijn. Dit komt terug in de brief over het Nationaal Programma in juni van 2025.

Vraag 5

Momenteel is het wetsvoorstel proactieve dienstverlening in voorbereiding. Gerichtere informatievoorziening moet daarbij resulteren in betere ondersteuning. Eerder stelde het kabinet dat schuldeisers – zowel publiek als privaat – nu onderling geen informatie kunnen uitwisselen over betalingsregelingen van de betrokkene en dus ook niet in gezamenlijkheid rekening houden met het bestaansminimum van de betrokkene. Hierdoor zijn uitvoeringsorganisaties nu volledig afhankelijk van de informatie van de betrokkene. Kan het kabinet aangeven of de insteek van het wetsvoorstel proactieve dienstverlening ook van toepassing is, of kan zijn, voor het voorkomen en oplossen van schulden? Bijvoorbeeld als het gaat om proactieve dienstverlening door organisaties die onderdeel zijn van de Rijksincassovisie.

Antwoord 5

Het doel van proactieve dienstverlening is niet-gebruik van inkomensondersteuning voorzieningen te voorkomen. Hiermee wordt het risico op geldzorgen, armoede en schulden verkleind en daarmee de bestaanszekerheid vergroot. Het wetsvoorstel heeft ook betrekking op het voorkomen van niet-gebruik binnen de schuldhulpverlening. Dat houdt in dat wanneer een uitvoeringsorganisatie, SVB of UWV, een inwoner treft met schulden, deze kan worden aangemeld bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. Daardoor wordt voorkomen dat schulden uitmonden in problematische schulden. Het wetsvoorstel voorziet in een grondslag voor UWV, SVB en gemeenten om nog beter samen te werken om niet-gebruik te voorkomen.

Vraag 6

Het waarborgen van het bestaansminimum is bij het voorkomen en oplossen van schulden een aandachtspunt. Het kabinet heeft eerder gesteld dat voor het voorkomen en oplossen van schulden het hanteren van een eenduidige norm voor het bestaansminimum essentieel is. De CRI partijen verkennen of voor een eenduidige norm aanpassingen in wet- regelgeving en ICT nodig zijn. Kan het kabinet ons informeren over de wijze waarop de uitkomsten van deze verkenning zullen resulteren in voorstellen om te komen tot wijziging van wet- en regelgeving en/of onderdeel worden van het Nationaal Programma Armoede en Schulden?

Antwoord 6

De CRI-partijen onderzoeken of het wenselijk en haalbaar is om tot één norm te komen om het bestaansminimum mee vast te stellen in geval van betalingsregelingen. De uitkomsten van deze verkenning worden verwacht in Q2 2025 en zijn daarmee pas na de beoogde verzending van het Nationaal Programma Armoede en Schulden dit voorjaar beschikbaar. Indien daartoe aanleiding blijkt te zijn, zullen deze uitkomsten tijdens de looptijd van het Nationaal Programma Armoede en Schulden wel worden meegenomen. Als er een norm uitkomt die door alle CRI-partijen wordt onderschreven, moet per organisatie worden bekeken wat nodig is om deze te implementeren. Dan zal blijken of en welke aanpassingen in wet- en regelgeving en ICT nodig zijn.

Vraag 7

Ten aanzien de geactualiseerde Rijksincassovisie is door het vorige kabinet gesteld dat in 2024 uitvoeringsorganisaties verkennen wat de mogelijkheden zijn om bij betalingsregelingen tijdig te signaleren dat er onvoldoende aflossingscapaciteit is en andere maatregelen nodig zijn. In hoeverre is het op grond van de huidige wet- en regelgeving reeds mogelijk om andere maatregelen te treffen en persoons- en situatiegerichte betalingsregelingen te treffen?

Antwoord 7

Bij de CRI-partijen is het mogelijk om maatwerkregelingen te treffen. Ook bij een gezamenlijke betalingsregeling (Betalingsregeling Rijk) is het mogelijk om een regeling te treffen passend bij de situatie. Hierbij blijft gelden dat de persoon zelf de juiste informatie aan moet leveren over de aflossingscapaciteit en eventuele andere (publieke en private) betaalachterstanden. Er is nu geen wet- en regelgeving die gegevensuitwisseling hierover mogelijk maakt.

Om te komen tot meer coördinatie in de minnelijke fase noemt het IBO als mogelijk instrument een collectief afbetalingsplan waarmee de afloscapaciteit van een debiteur wordt verdeeld onder alle schuldeisers naar rato van hun vordering. Het betreft in feite een collectieve betalingsregeling (buiten de bestaande situatie van een minnelijk schuldhulptraject of wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp)) om te borgen dat het absoluut bestaansminimum gehandhaafd wordt.

Om problematische schulden te voorkomen wordt in het IBO ook voorgesteld om mensen te helpen om meer grip op hun persoonlijke financiële situatie te geven door ze inzicht in hun schulden te verschaffen door middel van een overzicht. Mensen met problematische schulden hebben vaak schulden bij veel verschillende schuldeisers. Het inzichtelijk hebben van verschillende schulden is belangrijk bij maken van financiële keuzes, zoals het aangaan van een nieuwe betalingsregeling. Het kabinet werkt dan ook aan een ontwikkelagenda om te komen tot een integraal schuldenoverzicht.

Vraag 8

De kwijtschelding van verhogingen van verkeersboetes bij overmacht vergt discretionaire ruimte. In 2025 verkent het kabinet, binnen de huidige wet- en regelgeving, de mogelijkheden voor het gebruik van deze discretionaire ruimte. Kunt u ons over de voortgang informeren en aangeven in hoeverre er binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijkheden en belemmeringen zijn ten aanzien van deze discretionaire ruimte?

Antwoord 8

In het regeerprogramma is aangekondigd dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de mogelijkheid krijgt om ophogingen bij verkeersboetes in situaties van overmacht kwijt te schelden. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris Rechtsbescherming zetten zich ervoor in om hiermee al in juni 2025 te starten. Daarnaast is in het regeerprogramma aangekondigd dat het CJIB in staat zal worden gesteld een gratis betalingsherinnering te sturen voordat ophogingen in rekeningen worden gebracht.

Met deze maatregelen wordt een volgende stap gezet in de verdere verbetering van de dienstverlening van het CJIB. Over de uitwerking van beide maatregelen wordt de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Vraag 1

In uw brief wordt logischerwijs de nadruk gelegd op werken, onder meer dat werk moet lonen. Er is echter ook een grote groep burgers die wil en kan werken, maar om diverse redenen slechts gedeeltelijk kan werken. Het gaat dan niet om parttimewerkers, voor wie de keuze voor fulltime of parttime werken een optie is, maar bijvoorbeeld om mensen met een chronische ziekte, sommige mantelzorgers, alleenstaande ouders of mensen met een ingewikkelde thuissituatie. Dit betreft mensen die zich honderd procent inzetten in de uren die zij ter beschikking hebben, maar die vanwege hun specifieke situatie vaak niet boven de bijstandsnorm uitkomen. Wordt bij de hervorming van het stelsel van inkomensondersteuning ook aandacht besteed aan een andere manier van kijken naar «lonend werken» voor deze groepen mensen?

Antwoord 1

Werken moet lonen is één van de centrale uitgangspunten bij de hervorming van het stelsel van inkomensondersteuning die het kabinet in het hoofdlijnenakkoord heeft aangekondigd. Dat uitgangspunt geldt voor iedereen. Ook voor mensen die om verschillende redenen maar een beperkt aantal uren kunnen werken. Of het nu 5 of 35 uur per week is: werken moet leiden tot een merkbaar hoger besteedbaar inkomen. Maar ook begrijpelijkheid en voorspelbaarheid zijn uitgangspunten bij hervorming van inkomensondersteuning. Juist ook mensen die maar gedeeltelijk kunnen werken, vanwege gezondheidsbeperkingen of ingewikkelde thuissituaties, zullen vaak met de complexiteit van het stelsel geconfronteerd worden. Het kabinet werkt daarom hard aan voorstellen voor vereenvoudiging van onder andere de WW, het arbeidsongeschiktheidsstelsel, de Toeslagenwet, de Participatiewet en het toeslagen- en belastingstelsel. Daarbij steeds in het besef dat het hier niet one size fits all betreft en sommige groepen speciale aandacht behoeven. Zo richt de herziening van de Participatiewet zich ook op een betere ondersteuning, binnen of buiten de Participatiewet, van mensen die nu in de bijstand zitten maar geen of beperkt arbeidsvermogen hebben. Zij hebben bijvoorbeeld een chronische ziekte en kunnen daarom niet of beperkt aan het werk. In spoor 2 van de Participatiewet in balans wordt onder andere onderzocht hoe deze groep het beste ondersteund kan worden in hun inkomen en bij participatie. Daarbij vinden we het belangrijk dat we perspectief kunnen bieden. Dit wordt in samenhang bezien met herzieningen van het stelsel van arbeidsongeschiktheid en de bredere hervormingsagenda van inkomensondersteuning.

Vraag 2

In uw brief wijst u regelmatig op de inzet van en het luisteren naar ervaringsdeskundigen. De overheid zelf heeft echter nog weinig kennis van zaken over dit onderwerp, met name over hoe er op een goede manier met ervaringsdeskundigen samengewerkt kan worden en hoe ervarings- kennis op een waardevolle manier kan worden ontsloten voor beleid. Als dit op een ad-hoc manier blijft gebeuren, ligt mislukking op de loer. Op welke wijze gaat u de kennis hierover binnen de departementen naar een hoger plan tillen?

Antwoord 2

Binnen het Ministerie van SZW is veel aandacht voor het benutten van ervaringskennis en het betrekken van eindgebruikers binnen verschillende fasen van beleid. Een goede samenwerking met ervaringsdeskundigen en ervaringsdeskundig professionals is essentieel. We vliegen dit aan als een continu leerproces. Interne experts en deskundigen van buiten de organisatie helpen om dit in te richten.

Het inbedden in de formele structuur en collega’s ondersteunen in het doen zijn daarbij belangrijke pijlers. Alle directies en lagen binnen onze organisatie worden hierbij betrokken. Dit doen we in samenwerking met andere departementen.

Bij verschillende SZW-thema’s wordt samengewerkt met verschillende (organisaties van) eindgebruikers en ervaringsdeskundigen, afhankelijk van het onderwerp. Een voorbeeld: bij de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden wordt veel samengewerkt met het Expertisecentrum Sterk uit armoede. Er sluiten ervaringsdeskundig professionals aan bij onze teams middels een detachering. En we werken met Sterk uit armoede samen om inbreng op te halen bij ervaringsdeskundigen verspreid over het land.

Bij de programma’s Participatiewet in balans en Simpel switchen in de participatieketen (switchen tussen uitkering en betaald werk en tussen verschillende participatievormen) zijn weer andere ervaringsdeskundigen en organisaties betrokken. Dat zijn bijvoorbeeld een ervaringsraad, de Landelijke Cliëntenraad, Movisie, de LFB (belangenvereniging door en voor mensen met een verstandelijke beperking), Iederin, MIND en het European Anti Poverty Network.

Vragen van de leden van de D66-fractie en Groenlinks-Pvda fractie

Vraag 1

De Staatssecretaris merkt op dat er sprake moet zijn van een gezamenlijke aanpak door de rijksoverheid en gemeenten om armoede te bestrijden. De leden van de fracties van D66 en GroenLinks-PvdA delen deze mening. Daarbij vinden deze leden het van belang dat er goede coördinatie plaatsvindt tussen het Rijk en de gemeenten. Hoe wordt deze coördinatie op dit moment concreet vormgegeven, nu er geen aparte Minister voor Armoedebeleid meer is?

Antwoord 1

Het Rijk en gemeenten werken gezamenlijk aan de aanpak van armoede en schulden. Net als de leden van de fracties van D66 en GroenLinks-PvdA, vind ik dat een goede coördinatie onontbeerlijk is. Het armoedebeleid en schuldhulpverlening valt binnen mijn portefeuille, dus ik sta daarvoor aan de lat. Het feit dat er geen Minister voor Armoedebeleid is, doet daar niets aan af. Ik sta in nauw contact met de VNG en gemeenten en heb in dit kader periodiek bestuurlijk overleg met de VNG.

Vraag 2

Voor de bestrijding van kinderarmoede geldt een ambitieuze doelstelling, namelijk een halvering in 10 jaar tijd.16 In het Regeerprogramma staat echter dat er wordt gewerkt met de doelstelling om kinderarmoede niet te laten oplopen ten opzichte van 2024. Welke doelstelling houdt de regering aan?

Antwoord 2

Het huidige kabinet heeft gezien de huidige economische ontwikkelingen zich voorgenomen om de kinderarmoedecijfers niet te laten uitkomen boven het referentiejaar 2024. Het kabinet zal daarnaast blijven rapporteren aan de Tweede Kamer en de VN over de voortgang van de SDG doelen, de halvering van de armoedecijfers maken hier onderdeel van uit. Op basis van de nieuwe armoededefinitie en de recente CEP-raming van het CPB daalt het aantal mensen dat in armoede leeft van 7,1% in 2018 naar 2,9% in 2026. Het aantal kinderen dat in armoede leeft daalt van 8,6% in 2018 naar 2,9% in 2026. Op basis van deze cijfers lijken de VN-doelstellingen haalbaar.

Vraag 3

De aan het woord zijnde leden constateren dat er een duidelijke overlap is tussen het budgetbeheer van gemeenten en bewindvoering.

Door capaciteitsproblemen verwijzen gemeen- ten mensen met schuldproblemen vaak door naar schuldbewindvoerders. Mensen met schulden krijgen dan minder dienstverlening met nauwelijks persoonlijk contact en maatwerk. Hoe zorgt de regering voor een betere afstemming tussen gemeenten en bewindvoering?

Antwoord 3

Bij het inzetten van hulp aan de inwoner dient gekeken te worden naar de meest passende hulpverleningsvorm. Schuldenbewind is een beschermingsmaatregel en wordt uitgesproken door de rechter. De rechter zal hierbij een afweging maken of schuldenbewind, op dat moment, de meest passende oplossing is of dat een ander (lichter) instrument, zoals bijv. budgetbeheer, voorliggend is. Het kabinet is van mening dat inwoners zo snel mogelijk geholpen moeten worden bij het oplossen van schulden32. Een goede samenwerking tussen gemeenten en beschermingsbewindvoerders is hierbij essentieel.

Het kabinet is daarom verheugd dat steeds meer gemeenten op lokaal niveau samenwerken met bewindvoerders, bijvoorbeeld door middel van convenanten met samenwerkingsafspraken. Ook laat het kabinet het adviesrecht voor gemeenten bij schuldenbewind evalueren. Het adviesrecht geeft gemeenten de mogelijkheid om, na het uitspreken van het bewind, advies uit te brengen aan de kantonrechter over eventuele alternatieve of aanvullende vormen van ondersteuning, zoals budgetbeheer, budget coaching en/of schuldhulpverlening. De resultaten van dit onderzoek worden eind 2025 verwacht.

Vraag 4

In de beantwoording van de vragen geeft de Staatssecretaris aan dat de deurwaarder in Nederland reeds een openbaar ambtenaar is. Deze leden ondersteunen dit, maar zien ook dat de deurwaarder als incassopartij opereert en als ondernemer. Hiermee heeft de deurwaarder vaak een dubbele pet op. Welke mogelijkheden ziet de regering om hier verandering in aan te brengen? Moeten deurwaarders in de toekomst wel twee petten dragen?

Antwoord 4

Het kabinet ziet geen noodzaak om verandering aan te brengen de rol van openbaar ambtenaar als ondernemer. Een gerechtsdeurwaarder is openbaar ambtenaar in de uitoefening van zijn ambt, daarbij is hij tevens ondernemer ongeacht of dit in de uitoefening van zijn ambtelijke werkzaamheden is of in uitoefening van een nevenactiviteit. Daarbij komt dat een gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden altijd verricht op verzoek van een opdrachtgever. Een gerechtsdeurwaarder dient deze werkzaamheden te verrichten binnen de gestelde wettelijke kaders, maar er zijn ook kaders gesteld door middel van het tuchtrecht. Daarnaast staat hij ook onder integraal toezicht.

Zoals uiteen is gezet in de beleidsopties bij het IBO-rapport problematische schulden wegen de voordelen niet op tegen de nadelen wanneer een gerechtsdeurwaarder in overheidsdienst treedt.33 Het toezicht en tuchtrecht op een gerechtsdeurwaarder ziet zowel op de ambtshandelingen als op de nevenwerkzaamheden. Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit incassodienstverlening op 1 april 2024 zijn er aanvullende kwaliteitseisen aan gerechtsdeurwaarders gesteld voor de gevallen waarin een gerechtsdeurwaarder minnelijke incassowerkzaamheden verricht. Om de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarders te versterken, zal het kabinet uitwerken hoe een zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders ten aanzien van debiteuren vorm kan krijgen.34

Vraag 5

Diverse maatregelen die in 2024 zijn genomen waaronder het niet voortzetten van tijdelijke koopkrachtmaatregelen en het afschaffen van andere financiële maatregelen in Caribisch Nederland zorgen voor problemen. Kan de regering aangegeven wat de effecten van deze maatregelen zijn in Caribisch Nederland voor armoede en schulden.

Antwoord 5

Voor 2024 heeft het kabinet een aantal aanvullende maatregelen genomen in Caribisch Nederland die gericht waren op het verhogen van het besteedbaar inkomen en het verlagen van de kosten van levensonderhoud. Een deel van deze maatregelen zijn structureel (zoals het verhogen van het minimumloon, de uitkeringen en kinderbijslag, de middelen voor openbaar vervoer en de verlaging van de werkgeverspremies). Een aantal aanvullende subsidies op elektra, drinkwater en telecom, en de energietoelage voor minimahuishoudens waren echter tijdelijk van aard. Het Nibud heeft eind vorig jaar becijferd dat voor sommige huishoudens het inkomenseffect in 2025 kan oplopen tot zo’n -10 procent, indien alle tijdelijke maatregelen in 2025 zouden aflopen.35 In deze berekening zijn ook de gevolgen van het uitstel van het Belastingplan 2025 meegenomen, conform het amendement Grinwis c.s. Dat amendement is inmiddels, op verzoek van de Tweede Kamer, per novelle aangepast waarmee het negatieve effect daarvan is voorkomen. Het kabinet heeft daarnaast met Prinsjesdag 2024 € 9 mln. structureel gereserveerd voor koopkrachtmaatregelen in Caribisch Nederland en werkt hiervoor momenteel een koopkrachtpakket uit dat per voorjaarsnota aan u wordt voorgelegd. Hiermee verwacht het kabinet de koopkrachtachteruitgang in het tweede helft van het jaar grotendeels te voorkomen. Over de concrete effecten van deze maatregelen informeert het kabinet uw Kamer later dit jaar met de Voortgangsbrief bestaanszekerheid Caribisch Nederland. Specifiek voor eilandelijk armoede- en schuldenbeleid heeft het kabinet vanaf 2025 structureel € 2 miljoen gereserveerd36. Samen met Bonaire, Sint Eustatius en Saba kijkt het kabinet hoe dit geld ingezet kan worden om het lokale armoede- en schuldenbeleid te versterken.

Vragen van de SP, GroenLinks-PvdA en OPNL-fracties

Vraag 1

In de motie-Van Apeldoorn c.s. over beleidsvoorstellen om kinderarmoede te verminderen heeft de Kamer de regering verzocht om beleidsvoorstellen uit te werken die ertoe leiden dat de kinderarmoede gedurende deze kabinetsperiode significant en verder wordt teruggedrongen tot onder het niveau van 2024. Tevens is toegezegd de Kamer hierover vóór publicatie van de Voorjaarsnota 2025 te informeren. Kan inmiddels worden toegelicht hoe en wanneer de regering uitvoering geeft aan deze motie en of er al enige duidelijkheid is over welke concrete stappen kunnen worden gezet om de kinderarmoede structureel en significant te verminderen?

Antwoord 1

Het kabinet heeft de doelstelling om (kinder)armoede niet te laten stijgen met als referentiejaar 2024. Dit wordt volgens de recente CEP-raming gehaald. Deze raming laat namelijk zowel ten aanzien van armoede als ten aanzien van kinderarmoede een daling zien. Op basis van de nieuwe armoededefinitie en de recente CEP-raming van het CPB daalt het aantal kinderen dat in armoede leeft van 3,4% in 2024 naar 2,9% in 2026.

In het Nationaal Programma Armoede en Schulden wordt opgenomen wat de verdere aanpak van armoede behelst.

Vraag 2

De nieuwe rekenmethode resulteerde in een bijstelling van de armoedecijfers. Hoe gaat het kabinet deze nieuwe inzichten gebruiken om het armoedebeleid effectiever te maken?

Antwoord 2

De nieuwe rekenmethode van het CBS, SCP en Nibud toont niet alleen de groep die onder de armoedegrens leeft, maar ook een groep mensen met weinig vermogen en met een inkomen tot 125% van de armoedegrens. Deze groep is kwetsbaar en heeft mogelijk al geldzorgen. Daarom wil het kabinet zich niet alleen richten op de groep die volledig onder de armoedegrens valt, maar ook de groep die erboven valt (1,2 miljoen huishoudens).

Ook laat de nieuwe rekenmethode de veranderende samenstelling zien van de mensen die in armoede leven. Zo leven er relatief gezien meer werkenden in armoede. In het aangekondigde Nationaal Programma Armoede en Schulden zal in verder toelichten hoe ik deze nieuwe inzichten ga gebruiken in het armoedebeleid.

Vraag 3

Uit de cijfers van oktober is gebleken dat hoewel er in 2023 minder mensen in armoede leefden dan in 2018, de intensiteit van armoede onder deze groep is toegenomen. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze ontwikkeling en welke aanvullende maatregelen overweegt het kabinet om niet alleen het aantal mensen in armoede te verminderen, maar ook de intensiteit van armoede effectief aan te pakken?

Antwoord 3

Het gemiddelde inkomenstekort van mensen in armoede is gestegen ten opzichte van 2018. Zoals ik u op 19 december jl. per brief heb laten weten, komt dit door de veranderde samenstelling van de groep mensen die in armoede leeft. Ondanks dat het aantal werkenden in armoede is afgenomen van bijna 400 duizend naar ongeveer 240 duizend, zien we dat het aandeel werkenden in armoede groter is geworden. Werkenden met een laag inkomen hebben recht hebben op inkomensondersteuning, zoals toeslagen, maar maken hier niet altijd gebruik van. Daarom zetten we in op het tegengaan van niet-gebruik door bijvoorbeeld het wetsvoorstel Proactieve Dienstverlening SZW, waardoor het mogelijk wordt voor partners binnen de SUWI-keten om burgers proactief te benaderen met waar zij recht op hebben. Dienst Toeslagen werkt ook aan het tegengaan van het niet-gebruik van toeslagen door mensen actief te informeren via diverse kanalen en persoonlijke benaderingen. Om de koopkracht te verbeteren heeft het kabinet een extra schijf toegevoegd in de inkomstenbelasting met een lager tarief. Ook wordt het eigen risico in de zorg meer dan gehalveerd, wordt het kindgebonden budget verhoogd, de huurtoeslag vanaf 2026 vereenvoudigd en verhoogd, en de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand wordt in de jaren 2025–2027 bevroren.

In het Nationaal Programma Armoede en Schulden ga ik verder in op mijn aanpak van armoede.

Vraag 4

In 2023 leefde 1 op de 3 mensen in armoede al minstens drie jaar in deze situatie. Dit geeft weer de intensiteit van de armoede die mensen ervaren. Welke strategieën hanteert dit kabinet om langdurige armoede onder kinderen te doorbreken en intergenerationele armoede te voorkomen?

Antwoord 4

Opgroeien als kind in armoede is meer dan alleen opgroeien in een gezin met een financieel tekort. Op vrijwel alle levensdomeinen hebben deze kinderen en jongeren te maken met materiele en immateriële tekorten, waardoor zij belemmerd worden in hun ontwikkeling en beperkt in hun kansen in de toekomst.

Naast financiële verbeteringen dragen ook investeringen in onderwijs, gezondheid en huisvesting bij aan een succesvolle aanpak van kinderarmoede. Door een aanpak op diverse levensdomeinen vergroten we de kans dat intergenerationele armoede wordt doorbroken. De Ministeries van SZW, OCW, VWS, JenV en BZK werken samen met gemeenten, ervaringsdeskundigen en andere partners aan de ontwikkeling van een overheidsbrede integrale aanpak voor kwetsbare gezinnen met kinderen in de leeftijd van 0–27 jaar. Bij de uitwerking van de aanpak, die een plek krijgt binnen het Nationaal Programma Armoede en Schulden, nemen we als uitgangspunt dat we bestaande inzet zo veel mogelijk aan elkaar verbinden, in plaats van iets nieuws optuigen. Uw Kamer wordt in juni hierover geïnformeerd.

Vraag 5

Uit deze cijfers kwam ook naar voren dat in 2023 relatief meer werkenden in armoede leven dan bijstandsontvangers, in vergelijking met 2018.23 Hoe verklaart de Staatssecretaris deze verschuiving en welke maatregelen neemt het kabinet om werkenden beter te beschermen tegen armoede en ervoor te zorgen dat werken daadwerkelijk loont?

Antwoord 5

Afgelopen jaren zijn met koopkrachtpakketten verschillende maatregelen genomen om de koopkracht van mensen te verhogen. Bijvoorbeeld de verhoging van het wettelijk minimumloon, de huurtoeslag en het kindgebonden budget. Door de verhoging van het wettelijk minimumloon is ook de bijstand gestegen. Door deze koopkrachtmaatregelen is het aantal mensen dat in armoede leeft gedaald.

Werkenden met een laag inkomen hebben recht op inkomensondersteuning, zoals toeslagen, maar maken hier niet altijd gebruik van. In de brief van 19 december aan uw Kamer ben ik nader ingegaan op de situatie van werkende armen en de maatregelen die het kabinet neemt om werken meer te laten lonen, waaronder de agenda voor werkend Nederland Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd in het Programma Armoede en schulden dat ik u in juni zal sturen.

Vraag 6

Kinderen die in het buitenland zijn geboren lopen een veel groter risico op armoede dan kinderen die in Nederland geboren zijn. Volgens de cijfers van oktober 2024 blijkt dat 15,2 procent van de kinderen die in het buitenland geboren zijn in 2023 onder de armoedegrens leefden. In iets mindere mate geldt dit ook voor kinderen die in Nederland zijn geboren maar waarvan beide ouders in het buitenland geboren zijn: 9,3 procent. Dit tegenover 1,5 procent bij kinderen waarvan de ouders en zijzelf in Nederland zijn geboren. Op welke wijze stelt het kabinet deze ongelijkheid aan de kaak en welke stappen worden ondernomen om armoede onder kinderen met een migratieachtergrond te verminderen?

Antwoord 6

Het kabinet heeft als doelstelling om de kinderarmoedecijfers niet uit te laten komen boven het referentiejaar 2024. Dat geldt voor alle kinderen, ongeacht waar de kinderen en/of hun ouders zijn geboren. Het kabinet werkt aan het terugdringen van kinderarmoede en het doorbreken van generatiearmoede. Naast financiële verbeteringen dragen ook investeringen in onderwijs, gezondheid en huisvesting bij aan een succesvolle aanpak van kinderarmoede. Door een interdepartementale aanpak op diverse levensdomeinen vergroten we de kans dat intergenerationele armoede wordt doorbroken.

De Ministeries van SZW, OCW, VWS, JenV en BZK werken samen met gemeenten, ervaringsdeskundigen en andere partners aan de ontwikkeling van een overheidsbrede integrale aanpak voor kwetsbare gezinnen met kinderen in de leeftijd van 0–27 jaar. Het vertrekpunt voor deze aanpak is dat er al veel aandacht is voor kwetsbare gezinnen en er al veel programma’s en trajecten lopen. De inzet is om bij voorkeur geen nieuw programma te starten maar in beeld te brengen wat er loopt binnen het sociaal domein rond deze doelgroep. We willen bestaande inzet zo veel mogelijk aan elkaar verbinden, en niet onnodig iets nieuws optuigen. Het advies zal worden opgenomen in het Nationaal Programma Armoede en Schulden.

Vraag 7

Zijn er al concrete resultaten voortgekomen uit de bijeenkomst met voedselhulppartijen waarin maatregelen werden besproken om meer mensen te bereiken die behoefte hebben aan voedselhulp, in reactie op het bericht van het Rode Kruis over verborgen voedselnood onder 450.000 mensen?

Antwoord 7

De bijeenkomsten met voedselhulppartijen zijn erop gericht om te komen tot een betere dekking van voedselhulp in Nederland. De ambitie is om iedereen die voedselhulp nodig heeft, daadwerkelijk te bereiken. Hiervoor hebben de partijen de handen ineengeslagen. Zij bekijken momenteel welke maatregelen nodig zijn om te komen tot betere dekking van voedselhulp en om meer mensen te kunnen bereiken. De bijeenkomsten dragen er ook aan bij dat partijen elkaar beter leren kennen en zo afspraken maken om de onderlinge dienstverlening beter op elkaar af te stemmen. Zo hebben Voedselbanken Nederland en het Nederlandse Rode Kruis afspraken gemaakt om warm naar elkaar door te verwijzen. De ambitie is dat meer partijen afspraken maken om actiever naar elkaar door te verwijzen.

Vraag 8

Uit gegevens blijkt dat 1 op de 7 volwassenen kampt met verzorgingsarmoede, wat betekent dat zij niet kunnen voorzien in basisbehoeften zoals persoonlijke verzorging. Welke initiatieven neemt het kabinet om deze vorm van armoede te bestrijden en te voorkomen? Hoe relateert het kabinet de verzorgingsarmoede aan de inzet van het kabinet aan het verkleinen van gezondheidsverschillen naar aanleiding van de beleidsagenda «Gezondheid in alle beleidsdomeinen»?

Antwoord 8

Het kabinet heeft middelen voor ESF+ ter hoogte van 15,8 miljoen euro verstrekt aan de Stichting Voedselvangnet, die hierbij onder meer samenwerkt met Voedselbanken Nederland. Deze middelen kunnen worden ingezet voor voedselhulp en materiële basishulp. Bij materiële basishulp kan het bijvoorbeeld gaan om het gratis ter beschikking stellen van goederen om te voldoen aan de basisbehoeften voor een waardig leven, zoals toiletartikelen, met inbegrip van producten voor vrouwelijke hygiëne.

Daarnaast biedt het kabinet financiële ondersteuning aan het Armoedefonds voor de menstruatieproducten uitgiftepunten. Binnen de begroting 2025 voor de aanpak armoede en schulden heb ik middelen gereserveerd om deze financiële ondersteuning in 2025 te continueren zodat de dienstverlening vanuit deze punten op peil kan blijven. Momenteel zijn er 2.734 MUP’s (menstruatie uitgiftepunten) gerealiseerd.

Deze aanpak sluit aan bij de beleidsagenda «Gezondheid in alle beleidsdomeinen». Daarin wordt gesignaleerd dat problemen met bestaanszekerheid een van de belangrijkste oorzaken vormen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. De ondersteuning die het kabinet aan genoemde partijen biedt draagt bij aan het tegengaan van armoedeproblematiek en het versterken van de bestaanszekerheid. Er zijn vier impactvolle thema’s gedefinieerd binnen de beleidsagenda: bestaanszekerheid en werk, gezonde generatie, gezonde fysieke leefomgeving en van zorg naar gezondheid en welzijn. SZW is betrokken bij de nadere invulling van het thema bestaanszekerheid en werk, en zal hierin nauw samenwerken met VWS.

Vraag 9

Ziet het kabinet mogelijkheden voor een meer gecentraliseerde benadering van de aanpak van geldzorgen, schulden en armoede? Hierbij denkend aan een benadering die bijdraagt aan het verbeteren van de toegankelijkheid en effectiviteit van de hulpverlening voor mensen in financiële problemen, en voorkomt dat uiteenlopende aanpakken tussen gemeenten leiden tot onnodige verwarring en belemmeringen voor zowel burgers als de overheid?

Antwoord 9

Voor de toegankelijkheid van hulp bij geldzorgen is het belangrijk dat mensen kunnen kiezen uit hulpvormen die bij hen passen en dat zij deze hulp ook weten te vinden. Naast hulp vanuit gemeenten zijn ruim tienduizend getrainde vrijwilligers, die mensen aan de keukentafel helpen met allerlei geldzaken. Ook zijn er inmiddels 170 inlooppunten ingericht met vrijwilligers (Samen erop vooruit). Deze lokale hulproutes worden beter vindbaar gemaakt via Geldfit en publiekscampagnes die SZW en Geldfit samen doen. Mensen kunnen ook met Geldfit bellen, whatsappen, chatten of mailen met hun geldzorgen. En op de website van Geldfit kunnen mensen online informatie vinden over geldzaken en waar ze recht op hebben (de potjescheck). Door diverse hulpvormen via Geldfit vindbaar te maken wordt versnippering en verwarring tegengegaan.

Het kabinet heeft de ambitie om verder te werken aan de basisdienstverlening schuldhulpverlening en gaan de (wettelijke) kwaliteitseisen voor schuldhulpverlening aanscherpen, zodat verschillen in het aanbod en het bereik van schuldhulpverlening tussen gemeenten worden verkleind. In de basisdienstverlening komt het bieden van een laagdrempelige toegang expliciet aanbod en worden er elementen benoemd die bijdragen aan een effectiviteitslag van de hulpverlening. Denk hierbij aan het bieden van financiële begeleiding zodat de inwoner duurzaam uit de schulden blijft, maar ook de maximale doorlooptijden voor het gehele schuldhulpverleningsproces van aanmelding tot nazorg. In het Nationaal Programma Armoede en Schulden, dat in juni aan uw Kamer zal worden aangeboden, is expliciet aandacht voor het borgen van kwaliteit en toegankelijkheid binnen de schuldhulpverlening.

Op het terrein van armoede vormen verschillen tussen gemeenten een aandachtspunt. Uit verschillende rapporten blijkt dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in het lokale minimabeleid. Ik kan mij voorstellen dat dit voor mensen soms moeilijk te begrijpen is. Tegelijk is het belangrijk dat gemeenten maatwerk kunnen bieden: zij weten vaak beter welke problemen spelen onder hun inwoners dan de landelijke overheid. In het Nationaal Programma Armoede en Schulden zal het kabinet aangeven op welke wijze invulling gegeven zal worden aan de ambitie uit het regeerprogramma om het (gemeentelijk) (kinder-) armoedebeleid te verbeteren. Daarnaast kan een eenvoudiger en beter toegankelijke inkomensondersteuning helpen om mensen beter te ondersteunen en verschillen te verkleinen. Hiervoor is aandacht in de hervormingsagenda inkomensondersteuning en in spoor 2 van Participatiewet in balans.


X Noot
1

De letter K heeft alleen betrekking op 36 600 XV.

X Noot
2

Samenstelling:

Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
3

Kamerstukken I 2024–2025, 26 488, P.

X Noot
4

Kamerstukken I 2024–2025, 36 410 XV, P.

X Noot
5

Kamerstukken I 2024–2025 36 600 XV, B.

X Noot
6

Kamerstukken I 2024–2025 36 600 XV, B.

X Noot
7

p. 10.

X Noot
8

Ibid.

X Noot
9

Ibid.

X Noot
10

Kamerstukken I 2024–2025, 26 488, P. p. 4.

X Noot
11

Kamerstukken I 2024–2025, 26 488, P, p. 9.

X Noot
12

De Nederlandsche Bank, Kwetsbaarheid en veerkracht van Nederlandse huishoudens, 2023.

X Noot
13

Kamerstukken I 2024–2025, 36 600 XV, B, p. 17.

X Noot
14

Kamerstukken II 2023–2024, 24 515, nr. 724, p. 9.

X Noot
15

Kamerstukken I 2024–2025, 26 488, P

X Noot
16

Kamerstukken I 2024–2025 36 600 XV, B.

X Noot
17

Kamerstukken I 2024–2025 36 600 XV, B, p.12.

X Noot
18

Kamerstukken I 2024–2025 36 600 XV, B, p. 10.

X Noot
19

Kamerstukken II 2024–2025, 36 471, 96, bijlage p. 12.

X Noot
20

Kamerstukken I 2024–2025, 36 600 XV, B, p. 22.

X Noot
21

Kamerstukken I 2024–2025, 36 600, P.

X Noot
22

CBS, Nibud en SCP, de nieuwe methode om armoede in Nederland te meten, oktober 2024, De nieuwe methode om armoede in Nederland te meten | CBS.

X Noot
23

Ibid.

X Noot
24

Ibid.

X Noot
25

Ibid.

X Noot
27

CBS, Armoede in Nederland 2018–2023 – cijfers volgens de nieuwe methode, oktober 2024.

X Noot
29

IPSOS I&O, Verzorgingsarmoede in Nederland en België, 3 juni 2024.

X Noot
30

Kamerstukken I 2024–2025, 32 793, L.

X Noot
31

Doorgaans is er geen lineair verband tussen verhogingen van het besteedbaar inkomen en het effect daarvan op armoede. Als gevolg daarvan zou de volgorde van ramen invloed hebben op het geraamde armoede-effect. Daarom is het gebruikelijk om – indien tot meerdere maatregelen wordt besloten – uitsluitend effecten van het totaalpakket te ramen.

X Noot
32

Kabinetsreactie IBO Problematische schulden (10).pdf

Naar boven