36 600 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025

Nr. 11 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2024

Hierbij zenden wij u de antwoorden op de vragen over de begroting SZW 2025, gesteld door de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van het onderzoek door de rapporteurs Mariska Rikkers-Oosterkamp (BBB) en Inge van Dijk (CDA).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

Vragen over het beeld van SZW op hoofdlijnen

Vraag 1

In hoeverre gebruikt worden de ontwikkelingen van de brede welvaartsindicatoren gebruikt bij beleidskeuzes?

Antwoord

Hoe de brede welvaartsindicatoren gebruikt worden bij beleidskeuzes verschilt van geval tot geval. Enkele concrete voorbeelden:

  • Het kabinet wil dat het aantal personen en kinderen in armoede niet oploopt ten opzichte van 2024.1 Om dit doel te bereiken heeft het kabinet in 2024 besloten om het kindgebonden budget en de huurtoeslag te verhogen. Het aantal personen en kinderen in armoede vormt een relatief nieuwe indicator. In de factsheet met indicatoren voor het beleidsterrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 zijn indicatoren opgenomen die medio 2024 bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) beschikbaar waren. Recent hebben CBS, Nibud en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) gezamenlijk een nieuwe methode ontwikkeld om armoede te meten. Bezien zal worden of het nodig is om deze nieuwe methode op te nemen in toekomstige overzichten van brede welvaartsuitkomsten op SZW-terrein.

  • Armoede gaat naast inkomen ook over bijvoorbeeld toegang tot huisvesting en zorg. Indicatoren over huisvesting zijn te vinden in de factsheet over het beleidsterrein van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.3 Bijvoorbeeld het aandeel van de bevolking dat tevreden is over de woning. Indicatoren over zorg zijn opgenomen in zowel de factsheet over het beleidsterrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als in de factsheet over het beleidsterrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.4

  • In 2023 leeft 8,8% van de huishoudens met problematische schulden.5 Maatregelen zijn genomen om de schuldenproblematiek tegen te gaan. Zo is de standaard duur van een schuldregeling verkort, van drie naar anderhalf jaar, zodat mensen sneller weer door kunnen met hun leven. Ook wordt er ingezet op vroegsignalering en is een verbeterplan opgesteld voor de gemeentelijke schuldhulpverlening om het bereik en de kwaliteit te verbeteren.

  • In de Arbovisie 2040 is het doel «zero death» gesteld.6 Dit houdt in dat geen mensen meer overlijden door slechte arbeidsomstandigheden. En dat het aantal arbeidsongevallen en zieken door en op het werk significant daalt. Het doel «zero death» heeft op deze manier een directe relatie met drie brede welvaartsindicatoren:

    • i. aantal fatale verwondingen door beroepsgerelateerde ongelukken;

    • ii. aantal niet-fatale beroepsgerelateerde ongelukken per 100.000 werkenden;

    • iii. percentage werknemers met een beroepsziekte.

Het is mogelijk om de indicatoren bij beleidskeuzes nog breder te gebruiken. Daartoe zal het helpen om de indicatoren te blijven publiceren en ze waar nodig verder te verbeteren. De Monitor Brede Welvaart bestaat sinds 2018. De factsheets met indicatoren behorend bij ministeriële begrotingen publiceert het CBS sinds 2023.7

Vraag 2

Ziet u mogelijkheden om beleidskeuzes en budgetten in beleidsartikelen explicieter te koppelen aan ontwikkelingen die naar voren komen uit de brede welvaartsindicatoren?

Antwoord

Brede welvaartsindicatoren vormen belangrijke input in het beleidsproces, maar zijn geen uitkomstmaten waar we via elke vorm van beleid expliciet op proberen te sturen. Het is ingewikkeld om een expliciet verband te leggen tussen enerzijds specifieke beleidskeuzes en de hieraan gekoppelde budgetten en anderzijds de ontwikkelingen die uit de brede welvaartsindicatoren naar voren komen. Dit komt onder meer doordat beleid doorgaans verschillende doelen nastreeft. Omgekeerd geldt ook dat een samenspel van beleids- en budgetkeuzes de welvaartsindicatoren beïnvloedt. Dit maakt het ingewikkeld om de brede welvaartsindicatoren op logische wijze te integreren in de begroting. Wel wordt brede welvaart meegewogen in het begrotingsproces, in de zin dat een breed palet aan effecten wordt bekeken. Om die brede blik te bereiken besteedt ook het Beleidskompas aandacht aan brede welvaart.

Het Centraal Planbureau (CPB), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) werken daarnaast samen toe naar een analysekader, waarmee de verwachte brede welvaartgevolgen van beleid in kaart kunnen worden gebracht. Gezamenlijk hebben de planbureaus vanuit breed welvaartsperspectief gekeken naar woningisolatie8 en gereflecteerd op de plannen van het kabinet.9 Na een verdere ontwikkeling kan het analysekader van de planbureaus wellicht als uitgangspunt dienen voor de behandeling van brede welvaart in de begrotingssystematiek op langere termijn.

Vragen over arbeidsmarktbeleid

Vraag 3

Kunt u aangeven in hoeverre de vijf lijnen van de arbeidsmarktagenda zullen worden uitgewerkt in SMART doelen: met name specifiek, meetbaar en tijdgebonden, zodat deze goed gemonitord kunnen worden?

Antwoord

Het is lastig om in te schatten hoe krap de arbeidsmarkt in de toekomst precies zal zijn. Dat hangt onder meer af van demografische ontwikkelingen en de conjunctuur. Wel past onze economie zich in principe via marktaanpassingen op deze ontwikkelingen aan. De overheid heeft in beperkte mate invloed op de krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers en werkenden hebben daarin de belangrijkste rol.

In het kader van het actieplan voor de Europese pijler van Sociale Rechten zijn streefdoelen vastgesteld. Nederland heeft zich, onder meer, als doel gesteld om ten minste 82,5% werkgelegenheid (20–64 jaar) en ten minste 62% van volwassenen volgt elk jaar ten minste één opleiding en/of leeractiviteit (25–64 jaar). Het is de bedoeling dat de doelen voor 2030 gehaald worden.10 Ook is in het wetsvoorstel verbetering zekerheid flexibele arbeidskrachten uiteengezet we in Nederland ruim 40% flexibel werk hebben, terwijl dit binnen de EU nu gemiddeld minder dan 30% is. Met het arbeidsmarktpakket is dit de richting waar de regering naar streeft.11

Voor het kerstreces stuurt het kabinet een Kamerbrief, waarin het de brede arbeidsmarktagenda aankondigt. In de brief gaan we in op de verschillende acties langs de vijf lijnen van de brede arbeidsmarktagenda en vullen die zo concreet mogelijk in wat betreft de inhoud en/of het proces.

Vraag 4

Wanneer worden de plannen voor het arbeidsmarktbeleid, zoals de vijf lijnen uit de arbeidsmarktagenda concreet ingevuld en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord

Streven is om voor het kerstreces een Kamerbrief te versturen waarin het kabinet zijn brede arbeidsmarktagenda aankondigt. Het hoofddoel daarin is de aanpak van arbeidsmarktkrapte. We werken deze aanpak uit in nauwe samenwerking met onze collega bewindspersonen, in het bijzonder met de Ministers van Economische Zaken (EZ), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Hierbij betrekken we ook de sectoren.

Vraag 5

Kunt u in volgende begrotingen concrete doelstellingen toevoegen die nu reeds bestaan, maar op andere plaatsen te vinden zijn, zoals voortgangsbrieven (leven lang ontwikkelen bijvoorbeeld) of wetsvoorstellen (WIA) waar de Algemene Rekenkamer op wijst in haar aandachtspuntenbrief bij de ontwerpbegroting (Kamerstuk 36 600-XV, nr. 4)?

Antwoord

SZW stelt jaarlijks een begroting op en sluit het jaar financieel af met het jaarverslag. Het jaarverslag is daarbij «de spiegel van de begroting». Om binnen een jaar en tussen jaren eenduidig naar de ontwikkeling van de financiën te kunnen kijken, proberen we deze documenten op consistente wijze in te vullen. De begroting schetst daarom het totaalbeeld van het beleid voor het komende jaar. Via Kamerbrieven en wetsvoorstellen gaat het kabinet nader in op de beleidsdoelen van het voorgenomen beleid, welke per kabinet kunnen verschillen. Tegelijk snappen we de wens van de rapporteurs. We zullen in de begroting aandacht besteden aan verwijzing naar de Kamerbrieven/wetsvoorstellen waar nader op de doelen in wordt gegaan.

Vraag 6

Kunt u toelichten waarom de bijdrage aan het Ministerie van EZK bij artikel 1 arbeidsmarkt verviervoudigd is?

Antwoord

De bijdrage van SZW aan het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) was in 2024 € 104.000. Dit bedrag is al overgeheveld naar het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), en daardoor niet meer zichtbaar op de SZW-begroting. Deze bijdrage wordt dus niet verviervoudigd maar stijgt beperkt (in verband met oplopende uurtarieven en CAO Rijk), de bijdrage is voor 2025 begroot op € 125.000. Dit is de (beperkte) SZW-bijdrage aan het Ministerie van LVVN, die eigenaar is van dit ZBO. Betrokken ministeries zijn LVVN (gewasbeschermingsmiddelen), Infrastructuur en Waterstaat (biociden), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (consumentenproducten aspecten van bestrijdingsmiddelen) en SZW (Ctgb beoordeelt voor SZW werknemersrisico’s van bestrijdingsmiddelen).

Vraag 7

In hoeverre verwacht u dat de doelstellingen voor de specifieke groepen haalbaar zijn, nu er flink bezuinigd wordt op de subsidies zoals een leven lang ontwikkelen (LLO) (bedoeld om de duurzame inzetbaarheid van werkenden en het verdienvermogen van werkgevers te vergroten)?

Antwoord

LLO is onverminderd van groot belang voor de werkzekerheid en de noodzakelijke productiviteitsstijging. Nederland staat voor grote opgaven, zoals de energie- en klimaattransitie, de digitalisering, en we hebben met een dubbele vergrijzing te maken. De krapte op de arbeidsmarkt zet dit alles onder grote spanning. Keuzes maken is onvermijdelijk.

Europees hebben we ons verbonden aan een doelstelling van 62% scholingsdeelname in 2030. De Europese streefcijfers hanteren een iets andere definitie dan wij in Nederland hanteren. In 2016 was de scholingsdeelname volgens de Europese definitie 57%, in 2030 moet dat 62% zijn.

Werkgevers en de sociale partners investeren zelf massief in LLO, omdat geen enkel bedrijf zonder goed opgeleide vakkrachten kan die hun kennis en vaardigheden bijspijkeren en blijven leren in de praktijk van alledag. Ook de opleiders, publiek en privaat, werken continu aan passende scholingsmogelijkheden die aansluiten bij de behoeften van de (regionale) arbeidsmarkt.

Vanuit de overheid worden scholing, leren op en van het werk, en een betere aansluiting tussen onderwijs en de regionale arbeidsmarkt gestimuleerd en gefaciliteerd – juist ook voor groepen die vanuit zichzelf minder geneigd zijn aan scholing deel te nemen. Hoewel is ingeleverd op de LLO-subsidies voor mkb-werkgevers, kunnen de regelingen worden gecontinueerd hetgeen bijdraagt aan een leven lang ontwikkelen.

We staan voor de opgave om ook binnen het LLO-beleid keuzes te maken, waarbij voorop staat dat we met de beschikbare middelen maximaal willen bijdragen aan de grote maatschappelijke opgaven. Daarom willen we samen met de betrokken partijen tot een gezamenlijke LLO-agenda komen, waarin we binnen de bestaande mogelijkheden van de overheid en de private partijen afspreken hoe beschikbare publieke en private, Europese en regionale middelen slimmer kunnen worden ingezet, opdat we beter bijdragen aan de opgaven waarvoor we als Nederland staan. Streven is de verdere uitwerking van de gezamenlijke LLO-agenda rond de zomer van 2025 met uw Kamer te delen.

Vraag 8

Wat zijn de gevolgen van de subsidietaakstelling voor het halen van de doelstellingen van de SLIM-regeling?

Antwoord

Ten behoeve van de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnenakkoord wordt op de SLIM-regeling over de begrotingshorizon cumulatief € 113 miljoen en structureel € 17 miljoen (30%) bezuinigd. In de afgelopen jaren ontvingen jaarlijks circa 1.425 mkb-ondernemers en samenwerkingsverbanden SLIM-subsidie. Dit zullen dan jaarlijks circa 1.000 mkb-ondernemers en samenwerkingsverbanden worden die met subsidie van SZW kunnen investeren in een cultuur waarin het «up to date» houden van vakkennis en vaardigheden vanzelfsprekend is.

Vraag 9

Kunt u toelichten in hoeverre in het arbeidsmarktbeleid voldoende aandacht is voor stimulering tot toetreding op de arbeidsmarkt en de passende benadering van specifieke doelgroepen zoals bijstandsgerechtigden en ouderen?

Antwoord

Voor verschillende groepen mensen zijn er – in aanvulling op de algemene re-integratietaak van UWV en gemeenten – specifieke ondersteuningsmaatregelen zoals de Banenafspraak voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Wij vinden het belangrijk dat mensen de beschikbare dienstverlening goed weten te vinden en passende ondersteuning plaatsvindt.

Op 29 april 2024 is de Kamer een brief gestuurd over de hervorming arbeidsmarktinfrastructuur (Kamerstuk 33 566, nr. 109). Daarin leest u meer over de aanpak om hier extra inzet op te plegen.

Op dit moment wordt wetgeving voorbereid die naar verwachting per 1 juli 2026 zal ingaan. Vooruitlopend daarop wordt de voorziene aanpak al zoveel mogelijk per 1 januari 2025 toegepast.

In iedere arbeidsmarktregio komt een fysiek en digitaal loket, het Werkcentrum, waar mensen terechtkunnen met hun vraag over het vinden van werk. Dit is onder andere een oplossing voor mensen die niet goed de weg kennen naar organisaties waar passende dienstverlening geboden kan worden.

Partijen die met elkaar samenwerken in de arbeidsmarktregio’s (gemeenten, sociale partners, UWV, de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), onderwijsinstellingen) krijgen de taak om met elkaar samen te werken in een Regionaal Beraad en afspraken vast te leggen in een Regionale Meerjarenagenda. Daarin maken ze specifiek afspraken over hoe ze een impuls geven aan de dienstverlening voor mensen in een kwetsbare positie. Naast al bestaande, structurele financiering ontvangen de arbeidsmarktregio’s hiervoor een tijdelijk budget.

Vraag 10

In hoeverre gaat u opvolging geven aan motie Van der Lee c.s.12 waarin onder meer wordt gevraagd te onderzoeken op welke wijze een instrument ter stimulering van Leven Lang Ontwikkelen ten behoeve van cruciale kraptesectoren zoals de energietransitie, zorg, onderwijs, techniek en ICT kan worden vormgegeven en tevens verschillende varianten voor Leven Lang Ontwikkelen uit te werken die uitvoerbaar zijn?

Antwoord

De Minister van SZW streeft ernaar voor de aanstaande begrotingsbehandeling uw Kamer per brief te informeren over de opvolging van de motie Van der Lee.

Vraag 11

Waarom wordt in de SZW-begroting niet nader ingegaan op de beleidsmatige en financiële risico’s van sommige ramingen of getroffen maatregelen?

Antwoord

Voor het opstellen van de begroting volgt SZW de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV). Ingaan op de beleidsmatige en financiële risico’s van ramingen en getroffen maatregelen is daar geen onderdeel van, hoewel factoren die grote invloed kunnen hebben natuurlijk wel worden genoemd.

Naar aanleiding van de evaluatie van het verslaggevingsstelsel is onlangs een aanpassing gedaan in de RBV voor het jaarverslag. Financiële risico’s voortkomend uit juridische procedures van substantieel belang bij het bestuursdepartement dienen te worden toegelicht vanaf het jaarverslag 2024 en daar was SZW vorig jaar al pilot departement voor. Onder substantieel wordt verstaan € 25 miljoen of meer. Deze aanpassing geldt niet voor de juridische procedures bij ZBO’s. Het jaarverslag richt zich namelijk alleen op het bestuursdepartement. Meer informatie over de aanpassing is te vinden in de Rijksbegrotingsvoorschriften 2024, pagina 169/170.

Vraag 12

Bent u bereid om in toekomstige begrotingen expliciet en herkenbaar aandacht te besteden aan beleidsmatige en financiële risico’s, zodat de Tweede Kamer niet voor onnodige verrassingen komt te staan?

Antwoord

Voor zover risico’s op voorhand bekend zijn en deze gedeeld kunnen worden zorgen we er natuurlijk voor dat de Kamer hierin wordt gekend. Het kabinet informeert de Kamer hier over via brieven en de memorie van toelichting bij wetsvoorstellen. Wat betreft het opstellen van de begroting volgt SZW de Rijksbegrotingsvoorschriften. Deze worden jaarlijks door Financiën vastgesteld.

Vraag 13

In hoeverre is voldoende informatie beschikbaar om met de periodieke rapportage in 2027 van artikel 1 de doelmatigheid en doeltreffendheid te kunnen beoordelen en zal het begrotingsartikel volledig worden doorgelicht?

Antwoord

Allereerst is het belangrijk om te verduidelijken dat periodieke rapportages niet gekoppeld zijn aan specifieke begrotingsartikelen, maar aan de Strategische Evaluatie Agenda (SEA)-thema’s. In dit geval heeft uw vraag waarschijnlijk betrekking op de periodieke rapportage van thema 3: Arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, die gepland staat in 2027.

De periodieke rapportages zijn gebaseerd op de evaluatieonderzoeken die op de SEA staan. Deze onderzoeken vormen voor een groot gedeelte de bouwstenen voor de periodieke rapportage. Jaarlijks wordt er stilgestaan bij de geplande evaluatieonderzoeken. Eventuele kennishiaten die tijdens deze inventarisatie naar voren komen, worden meegenomen in de verdere onderzoeken, met het doel voldoende informatie te verzamelen om de doelmatigheid en doeltreffendheid te kunnen beoordelen.

Voor thema 3 zijn er tijdens de meest recente inventarisatie geen tekenen van onvoldoende beschikbare informatie geconstateerd. Op dit moment liggen er naar verwachting genoeg (evaluatie)onderzoeken voor de periodieke rapportage op basis waarvan de doelmatigheid en doeltreffendheid beoordeeld kan worden.

De relevante instrumenten van artikel 1 zullen meegenomen worden in de periodieke rapportage arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Daarnaast zal het overige gedeelte (waar relevant) terugkomen in bijvoorbeeld de periodieke rapportage gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en de periodieke rapportage leven lang ontwikkelen die respectievelijk in 2028 en 2027 gepland staan.

Vragen over jonggehandicapten

Vraag 14

Is de financiële doorwerking van het afschaffen tegemoetkoming arbeidsongeschikten al verwerkt in deze begroting? Zo nee, wanneer zal dit zichtbaar worden op de begroting?

Antwoord

Ja, de financiële doorwerking van het afschaffen van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is verwerkt in de begroting 2025. Vanaf het jaar 2027 heeft dit effect in de regelingen Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ).

Vraag 15

Waar wordt in de begroting zichtbaar dat het re-integratiebudget Participatiewet is toegenomen ter compensatie van de afname van het re-integratiebudget Wajong?

Antwoord

Het re-integratiebudget voor de Participatiewet is onderdeel van de algemene uitkering van het Gemeentefonds. De middelen zijn toegevoegd aan het cluster Participatie. Dit cluster wordt niet uitgesplitst in de begroting van het Gemeentefonds. De oploop van het re-integratiebudget is daardoor niet zichtbaar in de begrotingsstukken.

Vraag 16

Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid geoperationaliseerd in de periodieke rapportage jonggehandicapten? Hoe wordt daarbij het burgerperspectief betrokken?

Antwoord

De doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid in de periodieke rapportage jonggehandicapten wordt geoperationaliseerd aan de hand van het «logic model». Dit model brengt logische verbanden in beeld tussen doelen, middelen, activiteiten en resultaten. De doeltreffendheid wordt in dit model bereikt wanneer er een verband bestaat tussen de doelstellingen, middelen en de activiteiten enerzijds en de resultaten en effecten anderzijds. Daarnaast wordt er plausibel gemaakt dat de effecten het gevolg zijn van de gepleegde inzet (activiteiten). De doelmatigheid wordt getoond als de verhouding tussen de resultaten en effecten enerzijds en de geïnvesteerde middelen (input), wat antwoord geeft op de vraag of met de bestede middelen het maximale resultaat c.q. effect bereikt (doelmatig) dan wel of het beoogde resultaat met minder middelen bereikt kan worden (niet doelmatig). Het model zal voor de beleidsdoelstellingen van de Wajong (inkomensbescherming en activering) worden doorlopen om uiteindelijk overkoepelende uitspraken te doen over doeltreffendheid en doelmatigheid. Daarnaast wordt het model gebruikt specifiek om de bijdrage van de Wet vereenvoudiging Wajong aan de doelmatigheid en doeltreffendheid te analyseren.

Het burgerperspectief wordt betrokken door de onderzoekers mee te geven de literatuur in brede zin te bestuderen, dus niet alleen rapporten die direct over de beleidsdoelstellingen gaan, maar bijvoorbeeld ook over de dienstverlening van UWV, de complexiteit van regelgeving en de beleving van jonggehandicapten over de Wajong in relatie tot werken en studeren. Deze documenten worden ook bij de analyse betrokken. Bovendien is aan de onderzoekers de opdracht meegegeven gebruik te maken van (ervarings)deskundigheid bij mensen met een Wajong-uitkering, belangenbehartigers en sociaal partners.

Vraag 17

Is er eventueel ruimte voor aanvullend onderzoek als het beschikbare materiaal geen antwoord kan geven op de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid?

Antwoord

De periodieke rapportage wordt als syntheseonderzoek vormgegeven, waarbij onderzoeken en evaluaties worden gebruikt die sinds de vorige periodieke rapportage (destijds «beleidsdoorlichting») zijn opgeleverd, eventueel aangevuld met wetenschappelijke literatuur. Het syntheseonderzoek geeft daarbij een beeld of, en zo ja welke inzichten er ontbreken voor het trekken van conclusies over de doeltreffendheid en doelmatigheid. De uitkomst biedt aanknopingspunten voor een onderzoeksagenda voor de toekomst.

Vraag 18

Kunnen in de periodieke rapportage jonggehandicapten ook de jonggehandicapten met arbeidsvermogen die sinds 2015 onder de Participatiewet vallen (thema Bijstand en participatie) worden betrokken, zodat voor de hele groep jonggehandicapten inzichtelijk wordt wat het beleid heeft opgeleverd? Zo nee, hoe en wanneer wordt inzichtelijk wat de Participatiewet heeft opgeleverd voor jonggehandicapten?

Antwoord

De algemene doelstelling van artikel 4 van de begroting SZW luidt dat de overheid aan jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning biedt. Deze ondersteuning wordt ingevuld binnen de kaders van de Wajong. Vanaf 1 januari 2015 is de Wajong alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Jonggehandicapten mét arbeidsvermogen kunnen vanaf die datum een beroep doen op de Participatiewet en zullen daarom niet worden betrokken bij de periodieke rapportage over de Wajong, maar wel bij die over de Participatiewet. Deze is voorzien in 2027. De Participatiewet is in 2019 geëvalueerd (SCP, Eindevaluatie van de Participatiewet, 2019). Hierin staan inzichten hoe deze wet in de praktijk werkt, ook voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen.

Jonggehandicapten met en zonder arbeidsvermogen die vóór 1 januari 2015 in aanmerking kwamen voor Wajong, vallen wel onder de scope van de periodieke rapportage over de Wajong.

Vraag 19

Op welke wijze worden de knelpunten van jonggehandicapten in de Participatiewet meegenomen in de herziening van de Participatiewet en wanneer worden de eerste concrete oplossingen verwacht voor jonggehandicapten?

Antwoord

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat niet iedereen in de Participatiewet betaald kan werken, soms ook niet op langere termijn. Ook de Commissie voor de toekomst van het arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) constateerde dat de Participatiewet onvoldoende perspectief biedt voor mensen zonder of met een beperkt arbeidsvermogen. Bij de herziening van de Participatiewet werkt de Staatssecretaris Participatie en Integratie opties uit voor verbetering. De Tweede Kamer wordt dit najaar geïnformeerd over de voortgang van het programma. Daarbij wordt ook de probleemanalyse meegestuurd die is opgesteld in samenwerking met onder andere gemeenten. In deze voortgangsbrief zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie de verdere stappen beschrijven die hij beoogt te nemen in de herziening van de Participatiewet.

Vragen over de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) en Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)

Vraag 20

Kan de Minister aangeven hoeveel van de begrotingsmiddelen zijn gedekt met de evaluaties uit de SEA en welke evaluatieopgave er voor de komende periode nog ligt?

Antwoord

Het (kern)doel van de SEA (inclusief periodieke rapportages) is om betere en meer bruikbare inzichten te krijgen in de (voorwaarden voor) doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid om daarmee bij te dragen aan een hogere maatschappelijke toegevoegde waarde van beleid; en middels een goede programmering van evaluaties dit inzicht te verkrijgen. Met de introductie van de SEA is ervoor gekozen om via inhoudelijke samenhangende beleidsthema’s te sturen op evaluatieonderzoek. Conform de Regeling periodiek evaluatieonderzoek (RPE) moeten daarom alle maatschappelijke en budgettair belangrijke beleidsthema’s zijn vertegenwoordigd op de SEA. Daarnaast moeten alle artikelen (als wel de middelen die onder deze artikelen vallen) op de SEA staan, middels een koppeling aan de beleidsthema’s.

De SEA geeft momenteel geen inzicht in welk deel van de financiële middelen op de begroting geëvalueerd wordt en welk deel niet. Het gaat erom dat alle relevante budgettaire en maatschappelijke thema’s worden geëvalueerd. Dat neemt niet weg dat inzicht in de budgettaire grondslag van individuele evaluaties op de SEA de informatiepositie van de Tweede Kamer zal versterken.

Deze vraag raakt de inrichting van het Rijksbrede evaluatiestelsel. Daarom zullen wij samen met de andere departementen onderzoeken op welke wijze we deze informatie het beste kunnen weergeven in de SEA. In het SEA hoofdstuk van de SZW-begroting is de evaluatieopgave voor de komende periode weergegeven.

Vraag 21

In hoeverre komen alle onderwerpen van arbeidsmarkt (artikel 1) terug in de SEA, zoals Wet Minimumloon (Wml) en de (aanpak van) schijnconstructies?

Antwoord

De SEA is een programmeringsinstrument en wordt ieder jaar geüpdatet met nieuwe relevante onderzoeken. De relevante onderwerpen van artikel 1 komen terug in de SEA-programmering. Specifiek voor de Wet Minimumloon (Wml) geldt dat deze wet in 2023 is geëvalueerd; dit is ook terug te vinden op de SEA 2024 onder thema 3: Arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Deze evaluatie van de hoogte van het minimumloon vindt periodiek plaats, eens in de vier jaar, en zal ook terugkomen op de komende SEA’s. De aanpak van schijnconstructies krijgt aandacht via het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar), dat onderdeel is van het bredere arbeidsmarktpakket. Voor het arbeidsmarktpakket zal een monitor worden opgesteld om de ontwikkeling op onder andere contractvormen te monitoren. Op termijn zal het wetsvoorstel zelf ook geëvalueerd worden. Deze onderzoeken maken dan onderdeel uit van de SEA.

Vraag 22

Kunt u aangeven met welke taakopdracht en planning het in de Miljoenennota 2025 aangekondigde Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) over de WIA zal worden uitgevoerd?

Antwoord

De taakopdracht voor dit IBO moet nog worden vastgesteld, evenals de daarbij passende planning. Naar verwachting gebeurt dit voor het einde van het jaar. Dan wordt ook de Kamer geïnformeerd over de taakopdracht en de planning.

Naar boven