36 600 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025

R VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 juli 2025

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Visserij1 heeft nader schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de reactie van de Minister van LVVN op de verhouding landelijke beëindigingsregelingen en de Wet dieren. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 3 juni 2025.

  • De antwoordbrief van 30 juni 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VISSERIJ

Aan de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

Den Haag, 3 juni 2025

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 22 april 20252 met uw reactie op de nadere vragen over de verhouding landelijke beëindigingsregelingen en de Wet dieren. De leden van de fracties van de GroenLinks-PvdA, de SP en de PvdD hebben naar aanleiding hiervan een aantal gezamenlijke vragen en opmerkingen.

De leden danken u voor de beantwoording tot zover en voor de toezegging om voor het zomerreces de gegevens toe te sturen over bedrijven die een Lbv, Lbv-plus of Lbv kleinere sectoren regeling hebben aangevraagd en die op meerdere locaties vee houden.

U stelt dat de RVO niet bijhoudt wat een aanvrager van de Lbv, Lbv-plus, of Lbv kleinere sectoren regeling doet na beëindiging van de veehouderijlocatie. Als de RVO niet toeziet op het doorstartverbod, hoe wordt dit dan gehandhaafd? Bent u bereid om deze gegevens alsnog te achterhalen, bijvoorbeeld nadat alle beëindigingsregelingen zijn geïmplementeerd, aangezien dit belangrijke informatie is voor het beoordelen van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regelingen? Zo ja, wanneer zou deze informatie kunnen worden gedeeld met de Kamers, en zo nee, waarom niet?

Ook stelt u dat de beëindigingsregelingen helpen bij het halen van de mestplafonddoelen doordat het productierecht van de veehouderij die stopt permanent moet worden doorgehaald. Maar als de veehouder op een andere locatie opnieuw vee gaat houden wordt deze verlaging toch (deels) teniet gedaan? Bent u bereid om in de in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde toekomstige beëindigingsregeling een verbod op het starten van een veehouderij op een andere locatie op te nemen? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid om bij de implementatie van deze nieuwe regeling wel te registreren of een veehouder op een andere locatie alsnog vee gaat houden?

De leden van de vaste commissie voor LNV zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 1 juli 2025.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G.J. Oplaat

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2025

In uw brief van 3 juni 20253 verzoekt u mij om in te gaan op enkele vervolgvragen naar aanleiding van mijn brief van 22 april 20254. Met deze brief ga ik in op uw vervolgvragen en kom ik tegemoet aan mijn toezegging die ik gedaan heb in mijn eerdere brief.

Indicatie deelname bedrijven met meerdere locaties in Lbv en Lbv-plus

In mijn brief van 22 april 2025 heb ik toegezegd om een indicatie te geven van het aantal bedrijven dat op meerdere locaties bedrijfsmatig vee houdt op het moment van indienen van een subsidieaanvraag op grond van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) of de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) en op het moment van retourneren van de ondertekende overeenkomst. Om dit in kaart te brengen heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een analyse uitgevoerd op alle veehouderijlocaties waarvoor een getekende overeenkomst was ingediend. Op het moment van analyse ging dit om 952 bedrijven die de overeenkomst ondertekend hebben geretourneerd. Aan de hand van de beschikbare registraties5 is nagegaan hoeveel van deze bedrijven op het moment van het indienen van de aanvraag en op het moment van tekenen van de overeenkomst elders bedrijfsmatig vee hield6. Daaruit blijkt dat er 106 bedrijven (circa 11%) waren die op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag op een andere locatie bedrijfsmatig vee hielden. Ten tijde van het retourneren van de ondertekende overeenkomst waren er 80 bedrijven (circa 8%) die elders bedrijfsmatig vee hielden.

Handhaving doorstartverbod

In uw brief vraagt u naar de handhaving van het doorstartverbod. Het doorstartverbod houdt in dat een veehouder die op grond van de Lbv, Lbv-plus of Lbv-kleinere sectoren een subsidie heeft ontvangen voor het beëindigen van een veehouderijlocatie niet elders een veehouderij mag starten of overnemen met dezelfde diersoort. RVO ziet toe op het doorstartverbod door periodiek te controleren of de personen die de overeenkomst hebben ondertekend, ofwel degene(n) die de zeggenschap in de veehouderij uitoefende(n), niet elders een veehouderij met dezelfde diersoort zijn gestart dan wel hebben overgenomen. Ik wil daarnaast nog graag benadrukken dat er voor de deelnemende veehouderijlocatie een locatieverbod geldt. Dit houdt in dat er op de locatie nooit meer bedrijfsmatig landbouwhuisdieren gehouden mogen worden. Dit wordt onder andere geborgd door de kwalitatieve verplichting, ondertekening van de modelovereenkomst en door het verzoek tot wijziging van het omgevingsplan, waardoor aldaar niet langer landbouwhuisdieren gehouden kunnen worden.

Het is voor mij niet mogelijk om, na het beëindigen van een veehouderijlocatie met subsidie uit een landelijke beëindigingsregeling, gegevens over een eventuele andere activiteiten op de locatie of door de ondernemer, bij te houden. De regelingen bieden hiervoor geen grondslag. Daarnaast is het, vanwege de door mij beschreven controlesystematiek voor de handhaving van het doorstartverbod, ook niet relevant om bij te houden of en zo ja welke nieuwe economische activiteit een veehouder is gestart. Het is gezien het doel van de regeling van belang dat een aanvrager zich houdt aan de subsidievoorwaarden en daar wordt op toegezien.

Mestproductie en doorstartverbod

Daarnaast vraagt u naar de beëindigingsregelingen en het behalen van de mestproductieplafonds. Zoals ik in mijn brief van 22 april heb aangegeven, moet een veehouder die aanspraak wil maken op subsidieverstrekking op grond van de Lbv of Lbv-plus zijn productierecht (varkens-, pluimvee- en fosfaatrecht) laten doorhalen.7 Daarmee is een definitieve daling van de mestproductie in die sectoren geborgd omdat het totaal aantal productierechten waarvoor in die sectoren mest kan worden geproduceerd, door de doorgehaalde rechten kleiner wordt. Dat dit effect teniet wordt gedaan door het overnemen of elders starten van een veehouderijbedrijf in een sector waarvoor geen productierechtenstelsel geldt, acht ik onwaarschijnlijk gelet op het huidige vergunningsstelsel voor stikstof. Door een gebrek aan stikstofruimte zijn de mogelijkheden voor een ruimere of nieuwe vergunning immers beperkt. De beëindigingsregelingen leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan mijn inzet om de mestproductie te reduceren.

Doorstartverbod in nieuwe beëindigingsregelingen

Ten slotte vraagt u mij naar de invulling van het doorstartverbod in de nieuwe beëindigingsregeling. Zoals ik in mijn brief van 22 april heb aangegeven kan ik niet vooruitlopen op de inhoud van toekomstige regelingen. Wel kan ik aangeven dat één van de eisen vanuit de Europese staatsteunrichtsnoeren voor sluiting van de productiecapaciteit is dat een ondernemer die met subsidie zijn productiecapaciteit heeft gesloten niet elders dezelfde activiteit mag starten.

Daar zal ik dus sowieso rekening mee moeten houden bij de vormgeving van de nieuwe regeling.

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma


X Noot
1

Samenstelling:

Oplaat (BBB) (voorzitter), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Kluit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Meijer (VVD), Van de Linden (VVD), Rietkerk (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Van Meenen (D66), Van Kesteren (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (ChristenUnie), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Kemperman (Fractie-Kemperman)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 XIV, O.

X Noot
3

175931.23U

X Noot
5

Dit betreft de I&R registratie en de Gecombineerde Opgave

X Noot
6

In de analyse is, in lijn met het Besluit activiteiten leefomgeving, bedrijfsmatig gedefinieerd als het houden van meer dan 15 stuks varkens, 10 stuks rundvee of 25 stuks overige landbouwhuisdieren

X Noot
7

Een veehouder dient minimaal 85% van zijn varkens- en pluimveerecht en minimaal 95% van zijn fosfaatrecht definitief door te laten halen.

Naar boven