36 578 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 15 oktober 2024

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt bij de beantwoording in beginsel de hoofdstukindeling van het verslag gevolgd. Met het oog op het overzicht zijn de antwoorden op vragen die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, zoveel mogelijk bijeengebracht. Voor de goede leesbaarheid zijn de gestelde vragen telkens cursief geplaatst.

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Algemeen

1

 

1.

Aanleiding en doelen

1

 

2.

Gevolgen voor burgers, bedrijven en overheid

0

 

3.

Consultatie en toetsen

0

II.

Overig

0

I. Algemeen

1. Aanleiding en doelen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen om een toelichting in welke gevallen de transitieperiode nogmaals verlengd zou moeten worden, hoe waarschijnlijk deze voorbeelden geacht worden, en hoe groot de kans wordt geacht dat de transitieperiode nogmaals verlengd moet worden. De leden van de SGP-fractie vragen hier ook naar.

Dit wetsvoorstel heeft als doel om voor alle uitvoerende partijen een zorgvuldige, beheerste transitie beter mogelijk te maken. Dit lukt het beste door de transitie met een jaar te verlengen van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028 én door de transitiedata over te hevelen naar een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de zorgen van de Eerste Kamer met betrekking tot de uitvoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Deze zorgen betroffen dat er onvoldoende ruimte zou zijn voor het spreiden van werkzaamheden en dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor de uitvoering van de transitie. Aan de Eerste Kamer is derhalve toegezegd om de transitieperiode met één jaar te verlengen en om de transitiedata over te hevelen naar lagere regelgeving, zodat indien nodig tijdig kan worden bijgestuurd1. Met dit wetsvoorstel wordt deze toezegging gestand gedaan.

Door de transitieperiode met één jaar te verlengen ontstaat er meer ruimte voor uitvoerende partijen om de werkzaamheden te spreiden, waardoor de druk afneemt en een zorgvuldige transitie voor iedereen mogelijk is. Een tweede doel van dit wetsvoorstel is om ervoor te zorgen dat tijdig kan worden ingegrepen wanneer een verdere verlenging van de pensioentransitie onverhoopt noodzakelijk blijkt te zijn. Als zou blijken dat de transitieperiode nogmaals verlengd moet worden, en de transitieperiode zou op dat moment alleen via een wetswijziging aangepast kunnen worden, kan onvoldoende snel (wettelijke) zekerheid worden geboden aan alle partijen. Dit heeft uiteindelijk ook gevolgen voor de deelnemers, omdat zij langer in onzekerheid zijn over wat het nieuwe pensioenstelsel voor hen betekent. Om dit te voorkomen wordt voorgesteld de verschillende transitiedata te verplaatsen van de verschillende wetten naar een algemene maatregel van bestuur (AMvB).

Het verder verlengen van de pensioentransitie is alleen noodzakelijk wanneer uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat dit nodig is en er geen alternatieve, mitigerende maatregelen beschikbaar zijn. Tot een eventuele volgende aanpassing van de bij AMvB vast te leggen transitiemijlpalen zal daarom niet lichtvaardig worden besloten. Pensioenfondsen en pensioenuitvoeringsorganisaties zijn gebaat bij rust en duidelijkheid tijdens deze grote transitie. Daarnaast moet het gesprek worden gevoerd met de Europese Commissie over de gevolgen van de verlenging voor de middelen uit het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Hierop wordt in een volgende vraag ingegaan. Ook daarom zal zeer terughoudend omgegaan worden met het verlengen van de tussenliggende mijlpalen en het verder verschuiven van de uiterste transitiedatum dan al reeds aan de Eerste Kamer toegezegd.

Bij een eventueel besluit over verdere verlenging van de transitie, kan van verschillende sturingsinformatie gebruik worden gemaakt, zoals de periodieke monitoringsinformatie, praktijksignalering en de periodieke adviezen van de regeringscommissaris transitie pensioenen (hierna: regeringscommissaris). Sommige knelpunten in de transitie kunnen pas laat in het transitieproces naar voren komen. Als een pensioenuitvoerder de transitie niet op tijd lijkt te halen, dan kunnen de consequenties groot zijn. In de memorie van toelichting van de Wtp is beschreven wat deze sancties zijn (zie daarvoor paragraaf 5.1). Een van deze sancties is de zogenaamde sanctiebepaling.2 Het is wenselijk om te voorkomen dat dit plaatsvindt voor fondsen en daarmee deelnemers die de transitie net niet kunnen halen. Daarom is het noodzakelijk om tijdig in de transitie te kunnen bijsturen. Het moment waarop duidelijk wordt of een fonds de uiterste transitiedatum níet gaat halen kan vlak voor de uiterste transitiedatum liggen. Daarom is het belangrijk dat er snel gereageerd kan worden. Het is vervolgens aan de regering en aan de Kamer om samen te besluiten of de transitie verder verlengd wordt. Op dit moment is er geen aanleiding om de uiterste transitiedatum verder te verlengen.

Zoals hiervoor beschreven, volgt de informatie over de voortgang van de pensioentransitie onder andere uit de monitoring van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uit deze monitoring en signalering uit praktijk en samenleving komt naar voren wat de voortgang is en welke knelpunten er zijn. Daarnaast adviseert de onafhankelijke regeringscommissaris in het bijzonder over de transitietermijnen. De regeringscommissaris kan gevraagd en ongevraagd advies geven over de transitie. De regeringscommissaris heeft in haar advies van juni 2024 geconcludeerd dat de uiterste transitiedatum van 1 januari 2028 (zoals in dit wetsvoorstel vervat) voldoende ruimte geeft om de transitie tijdig af te ronden. Medio 2025 wordt gewogen of de transitieperiode verlengd zou moeten worden. Hierbij wordt informatie uit de monitoring, signalering en het advies van de regeringscommissaris meegenomen.3 De Kamers blijven betrokken bij deze besluitvorming via een voorhangprocedure.

Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de betrokkenheid van de Staten-Generaal, en of de regering een AMvB met betrekking tot dit onderwerp altijd aan het parlement voorlegt.

AMvB’s met betrekking tot de transitiedata zullen, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, worden voorgehangen bij de Staten-Generaal. Door middel van een voorhangprocedure wordt de Staten-Generaal bij het besluitvormingsproces betrokken. Dit betekent dat het besluit vóór het advies van de Raad van State, maar na goedkeuring van de minsterraad, in beide Kamers zal worden voorgehangen.

Zoals ook benoemd in antwoord op de vorige vraag zal de regering, wanneer deze een voorstel doet om de transitiedata te wijzigen, alle relevante informatie meesturen. Het gaat om informatie uit de monitoring, signalering en advies van de regeringscommissaris. Aanvullend geldt dat AMvB’s ook een proces doorlopen van consultatie en toetsing door relevante instanties, denk aan de toezichthouders (DNB en AFM) en de Belastingdienst. Tot slot geldt dat de regering ook inzage zal verschaffen in eventuele gevolgen voor het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Met al deze informatie wordt vervolgens het besluit voorgehangen bij de Staten-Generaal.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen vervolgens naar het belang van de spreiding van werkzaamheden voor de uitvoerende organisaties, en voor welke uitvoerende organisaties er knelpunten ontstaan en welke dat zijn.

Met het opschuiven van de uiterste transitiedatum naar 1 januari 2028 krijgen pensioenuitvoerders één jaar extra de tijd om de transitie op zorgvuldige wijze vorm te geven. Het uitvoeren van de transitie door pensioenuitvoerders en pensioenuitvoeringsorganisaties zou in specifieke gevallen kunnen leiden tot piekbelasting en/of overbelasting bij deze partijen. Dit kan bij onder andere pensioenuitvoeringsorganisaties, softwareleveranciers, accountants, IT-specialisten en andere betrokkenen leiden tot tijdsdruk, waardoor het risico op onzorgvuldigheden toeneemt. Een toename van het risico op onzorgvuldigheden is onwenselijk, daarom is de spreiding van de werkzaamheden van belang.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in welke situaties ook de compensatieperiode verlengd zou moeten worden en hoe waarschijnlijk deze situaties worden geacht.

In de Wtp is een maximale compensatieperiode van dertien en een half jaar geregeld. In deze periode is er een hogere fiscale premiegrens, ten behoeve van compensatie uit de premie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek. Echter, uit de nu bekende informatie blijkt dat bijna alle compensatie plaatsvindt via de buffer.4 Per 1 januari 2037 zal deze fiscale faciliteit komen te vervallen. Het verlengen van de transitie biedt nog steeds ruimte voor partijen om eerder over te stappen. De meeste pensioenfondsen varen naar verwachting op of voor 1 januari 2027 in, waarmee er nog een ruime compensatieperiode van 10 jaar overblijft, wat in lijn is met de afspraken uit het Pensioenakkoord. Het overhevelen van de data naar een AMvB heeft als voordeel dat ook de compensatieperiode aangepast kan worden in een besluit. Hiervoor moeten wel gedegen en gedragen signalen of knelpunten onder liggen. Tevens moet hier ook dekking voor gevonden worden (€ 269 miljoen per jaar). Hierop wordt met dit wetsvoorstel niet vooruitgelopen.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de arbeidsmarkteffecten en budgettaire effecten van een langere compensatieperiode, en in hoeverre deze effecten opwegen tegen het wel of niet aanhouden van een ruimere compensatieperiode.

Een langere compensatieperiode waarbij de 3%-punt extra premieruimte evenredig wordt verlengd leidt tot gederfde belastinginkomsten van ongeveer € 269 mln. per jaar. Daarnaast kan er sprake zijn van arbeidsmarkteffecten doordat de kosten voor compensatie over een langere termijn worden uitgesmeerd. Dit kan de mobiliteit op de arbeidsmarkt beperken. De regering vindt dat een langere compensatieperiode bij de huidige inzichten over de voortgang van de pensioentransitie, niet opweegt tegen deze effecten. Daarom wordt vooralsnog niet voorgesteld om de compensatieperiode te verlengen.

De leden van de NSC-fractie vragen een update van de voornemens van pensioenfondsen om in te varen op verschillende data, en wat de redenen zijn voor eventueel uitstel van invaren. Er wordt gevraagd hoeveel fondsen dit per pensioenuitvoerder betreft en of het realistisch is dat zoveel fondsen tegelijk overstappen. Ook vragen de leden van de NSC-fractie hoe lang de duur van de omzetting van één pensioenadministratiesysteem is, waar pensioenfondsen bij die omzetting tegenaan lopen en in hoeverre verwacht wordt dat pensioenfondsen en/of uitvoeringsorganisaties verwachten dat deze transitie naar een nieuwe premieregeling inclusief invaren anders en vlotter verloopt dan de overgangen in voorgaande jaren.

De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel wordt op intensieve wijze gemonitord door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De meest recente voortgangsrapportage is afgelopen juni met uw Kamer gedeeld.5 De volgende voortgangsrapportage zal in januari met uw Kamer gedeeld worden. Deze voortgangsrapportage bevat een update van de transitiemonitor, die halfjaarlijks wordt uitgevoerd. De focus van de komende transitiemonitor ligt op het afronden van de arbeidsvoorwaardelijke fase. In het verloop van de tijd zal het zwaartepunt van de rapportage verschuiven richting de implementatiefase. Daarbij zal bijvoorbeeld worden ingegaan op de operationele en IT-risico’s maar ook de beschikbaarheid van data en de kwaliteit van deze data.

In antwoord op de vraag over de duur van de transitie bij een pensioenfonds geldt dat vanuit perspectief van de regering belangrijk is dat er voldoende tijd is voor een pensioenuitvoerder. Wat de exacte benodigde tijd is voor het invaren zal onder meer afhangen van het fondsbestand en de complexiteit van de pensioenregeling. De verwachting is, zoals de leden van de NSC-fractie stellen, dat naarmate de transitie vordert het gehele proces vlotter doorlopen kan worden door partijen. De partijen die iets later in de transitie zitten, kunnen ervaring opdoen van uitvoerders die de transitie al hebben voltooid dan wel eerdere fases van de transitie hebben voltooid.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe ervoor gezorgd wordt dat pensioenfondsen, deelnemers in pensioenfondsen en werkgevers zekerheid hebben over hun pensioen en de transitie naar het nieuwe stelsel, aangezien de transitietermijn dankzij dit wetsvoorstel relatief eenvoudig aangepast kan worden. De leden van de NSC-fractie vragen vervolgens een reflectie op het advies van de Raad van State over de uiterste transitiedatum en dat dit beter in wetgeving aangepast kan worden in plaats van via een AMvB. Daarnaast wordt gevraagd waarom het nu al nodig is om de verlenging van de transitieperiode naar een AMvB te verplaatsen terwijl er blijkbaar nog tijd is. Tevens vragen zij of als alternatief is overwogen om de uiterste transitiedatum in wetgeving te zetten.

In het debat over de Wtp in de Eerste Kamer is gesproken over termijnen van de pensioentransitie. Ook is daarbij gevraagd welke instrumenten er zijn om tijdig en snel in te grijpen. Op basis van het debat is geconcludeerd dat overheveling van de transitiedata naar een AMvB hieraan tegemoetkomt. Met een AMvB kan tijdig worden bijgestuurd wanneer een verdere verlenging van de pensioentransitie noodzakelijk blijkt te zijn. In het antwoord op de eerste vraag is ingegaan op de onderbouwing en de voordelen die dit biedt. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de zekerheid van wetgeving ten opzichte van lagere regelgeving.

Wettelijke mijlpalen dragen bij aan het waarborgen dat de gestelde data gehaald gaan worden. Een wettelijke datum is doorgaans minder snel te wijzigen en kan daarmee meer zekerheid bieden. Voor uitvoerende partijen kan beredeneerd worden dat een wetswijziging niet eenvoudig te realiseren is, waardoor ze er alles aan moeten doen om de gestelde termijnen te halen. Een strakke implementatietermijn en duidelijke deadlines kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan het realiseren van de transitie. Tegelijkertijd is de pensioentransitie omvangrijk en moet deze zorgvuldig plaatsvinden zodat het ook een geslaagde transitie voor de deelnemers wordt. Gedurende deze transitie kunnen zich onverwachts zaken voordoen waardoor uitvoeringsorganisaties uiteindelijk meer tijd nodig blijken te hebben dan van tevoren werd ingeschat. In dat geval is het belangrijk dat wanneer die noodzaak zich voordoet – en er geen alternatieve maatregelen zijn –, het eenvoudiger is om termijnen te wijzigen. Het is daarbij van groot belang dat er terughoudendheid wordt betracht. Vele wijzigingen in de transitiedata creëren onzekerheid en onduidelijkheid voor miljoenen pensioendeelnemers. Er is daarmee dus een afweging te maken tussen transitiedata vaststellen die zo hard mogelijk vaststaan of transitiedata aanhouden die iets eenvoudiger kunnen worden aangepast, zodat er beter ingespeeld kan worden op eventuele ontwikkelingen in de pensioentransitie.

Tot een eventuele volgende aanpassing van de bij AMvB vast te leggen transitiemijlpalen zal derhalve niet lichtvaardig worden besloten. De regeringscommissaris heeft daar ook een adviserende rol bij, gelet op haar taak om de transitie te monitoren en te adviseren over maatregelen om eventuele knelpunten voor de transitie weg te nemen (zie de taakomschrijving in artikel 3 van het Instellingsbesluit regeringscommissaris transitie pensioenen)6. Pensioenfondsen en pensioenuitvoeringsorganisaties zijn gebaat bij rust en duidelijkheid tijdens deze grote transitie. Daarom zal ook zeer terughoudend omgegaan worden met het verlengen van de tussenliggende mijlpalen en het verschuiven van de uiterste transitiedatum, tenzij dit echt noodzakelijk blijkt.

Zoals ook benoemd in een eerder antwoord zal de regering, wanneer het een voorstel doet om de transitiedata te wijzigen, alle relevante informatie meesturen. Dat betekent dat informatie uit de monitoring, signalering en eventueel relevante adviezen van de regeringscommissaris worden meegestuurd voordat besluitvorming over transitiedata plaatsvindt. Aanvullend geldt dat transitiedata AMvB’s ook een proces doorlopen van consultatie en toetsing door relevante instanties, denk aan de toezichthouders (DNB en AFM) maar ook de Belastingdienst. Tot slot geldt dat de regering ook inzage zal verschaffen in eventuele gevolgen voor het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Met al deze informatie wordt vervolgens het besluit voorgehangen bij de Staten-Generaal.

Tot slot is gevraagd of is overwogen om de uiterste datum in wetgeving te zetten. Dit is overwogen, maar uiteindelijk is hiervan afgezien vanwege de volgende redenen. Met de overheveling naar een algemene maatregel van bestuur is de wetgevingsprocedure korter, maar blijft wel een zorgvuldig proces geborgd met onder meer besluitvorming in de ministerraad en advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State. Bovendien blijven beide Kamers der Staten-Generaal betrokken bij de besluitvorming door middel van een voorhangprocedure. De transitieperiode en de uiterlijke datum waarop de verschillende fases afgerond moeten zijn, zijn belangrijke data die eerder welbewust in de wet waren opgenomen. Maar vanwege bovengenoemde argumenten is het noodzakelijk de datum over te hevelen naar een AMvB, aangezien bij AMvB geen in de wet vastgestelde datum gewijzigd kan worden. Zoals hierboven genoemd blijven daarbij wel de nodige controles en waarborgen van toepassing op de wetgevingsprocedure. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de wens van de Eerste Kamer om tijdige bijsturing in het proces van de transitie mogelijk te maken.

De leden van de NSC-fractie vragen daarnaast of het bekend is bij de regering dat pensioenfondsen nu ook al veelal twee regelingen met heel verschillende wetgeving naast elkaar voeren. Bovendien vragen de leden of het bekend is dat het huidige pensioenstelsel, het financieel toetsingskader, overeind zal blijven voor pensioenfondsen die niet kunnen of willen invaren en voor de vaste uitkeringsfase in een flexibele premieregeling bij pensioenfondsen.

Dit is bekend. Tijdens de behandeling van de Wtp is hier ook uitgebreid bij stilgestaan. Ondanks dat dit mogelijk is, is het uitvoeren van één enkele regeling eenvoudiger. Het uitvoeren van meerdere regelingen heeft impact op de administratielast van een fonds. Hogere uitvoeringskosten betekenen ook meer kosten voor de deelnemers. Ook vanuit communicatieperspectief is het hebben van meerdere regelingen minder eenvoudig. Het uitvoeren van meerdere regelingen naast elkaar is dat ook en maakt het lastiger om transparantie voor deelnemers te waarborgen. Bij een financiële schok worden bij het uitvoeren van meerdere regelingen verschillende toezichtkaders toegepast. Desondanks is het inderdaad zo vastgesteld in de Wet toekomst pensioenen dat niet-ingevaren pensioenen niet vermengd worden met pensioenen die voortvloeien uit het nieuwe pensioenstelsel. Dit om te voorkomen dat er herverdeling bestaat tussen deze twee delen van pensioen. Het zou namelijk zeer onwenselijk zijn als de ingevaren pensioenen de niet-ingevaren pensioenen zouden moeten compenseren bij financiële schokken. De meerwaarde van het nieuwe pensioenstelsel zou dan minder naar voren komen.

De leden van de NSC-fractie vragen vervolgens naar de logische consequentie van het verlengen van de transitietermijn voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen, namelijk dat de mijlpalen voor het indienen van het transitieplan en implementatieplan worden uitgesteld. Er wordt gevraagd waarom dit niet opgaat voor pensioenfondsen.

Voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen gelden andere mijlpalen dan voor pensioenfondsen. Werkgevers die een pensioenregeling hebben ondergebracht bij deze pensioenuitvoerders moeten uiterlijk vóór 1 oktober 2026 de eventueel bijgestelde offerte hebben ingediend bij hun verzekeraar of premiepensioeninstelling. Dit is ook het moment dat het transitieplan uiterlijk moet worden verstrekt aan de verzekeraar of premiepensioeninstelling. Verzekeraars en premiepensioeninstellingen kunnen al vanaf de start van de transitieperiode de implementatieplannen en communicatieplannen indienen bij de toezichthouders. Een logische consequentie van het verlengen van de transitietermijn is om de uiterlijke deadline voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen te verleggen van 1 oktober 2026 naar 1 oktober 2027. Daarmee komt het extra jaar ook ten goede van de uitvoering bij verzekeraars.

Daarnaast vragen de leden van de NSC-fractie of de mijlpaal voor het transitieplan ook niet uitgesteld zal moeten worden, omdat pensioenfondsen onder tijdsdruk komen te staan omdat sociale partners het transitieplan niet tijdig af hebben. En dat deze tijdsdruk ervoor zorgt dat het hoorrecht niet in voldoende mate kan worden uitgeoefend.

De regering ziet geen aanleiding om de tussenliggende mijlpaal voor het indienen van het transitieplan te verplaatsen. De beoogde verlenging van de transitietermijn is ingegeven om de pensioenuitvoering meer ruimte te geven. Het opschuiven van deze deadline kan in de hand werken dat sociale partners meer tijd nemen voor onderhandelingen, wat uiteindelijk ten koste gaat van de tijd voor de uitvoering. Er zijn tot nu toe geen signalen binnengekomen dat de termijnen van de arbeidsvoorwaardelijke fase te krap zijn. Het is van belang om de onderhandelingen de ruimte te geven die zij nu wettelijk hebben, voordat al vroegtijdig wordt besloten om deze tijd uit te breiden. De regering is daarom van mening dat de tussenliggende mijlpaal voor het transitieplan niet verschoven hoeft te worden. Ook de uitoefening van het hoorrecht is voor de regering geen reden om de deadline voor het transitieplan uit te stellen. Hoe het hoorrecht wordt vormgegeven en wat met deze input wordt gedaan, is uiteindelijk aan sociale partners om vorm te geven voor de indiening van het definitieve transitieplan. Naar aanleiding van verschillende signalen over het hoorrecht en een aangenomen motie uit uw Kamer is een quickscan over het hoorrecht uitgevoerd (deze is in de voortgangsrapportage van juni jl. opgenomen). Het beeld uit deze quickscan was dat in de gevallen waarin door enkele partijen het hoorrecht als onvoldoende bevredigend was ervaren, de oorzaak niet lag in een te krap ervaren mijlpaal van de arbeidsvoorwaardelijke fase. Ook heeft op 26 september jl. een rondetafel plaatsgevonden tussen de regering, vertegenwoordigers van sociale partners, ouderenverenigingen en pensioenfondsen over praktijkervaringen van de uitoefening van het hoorrecht. Voorafgaand aan het in november geplande commissiedebat pensioenonderwerpen zal met uw Kamer een brief gedeeld worden met inzichten uit dit gesprek.

Het niet verschuiven van de deadline van het transitieplan komt ook naar voren uit de gesprekken die het Ministerie van SZW voert met sociale partners, uitvoerders en toezichthouders. Ook de sociale partners, uitvoerders en toezichthouders hechten grote waarde aan het overeind houden van de tussenliggende mijlpaal van de indiening voor het transitieplan. Tot slot geldt dat de regeringscommissaris in haar tussentijds advies aangeeft dat het dynamiseren van de indieningsdatum er idealiter niet toe leidt dat er meer tijd genomen wordt voor het opstellen van het transitieplan.

De leden van de NSC-fractie vragen of er een sanctie verbonden gaat worden aan het niet binnen de mijlpalen opleveren van het transitieplan om mogelijk volgende problemen te voorkomen.

Er is geen overheidssanctie aan verbonden. De mijlpalen zijn niet wettelijk afdwingbaar.7 Zo staat het ook in de memorie van toelichting van de Wtp. De mijlpalen in de transitie zijn richtinggevend en zorgen ervoor dat alle partijen tijdens de transitie genoeg tijd hebben voor de uitvoering van een zorgvuldige transitie. Als sociale partners meer tijd zouden nemen, hebben uitvoerders minder tijd. Het is dan aan pensioenfondsen om te wegen of de voorgenomen transitiedatum nog haalbaar is.

De leden van de NSC-fractie vragen naar de grote termijn tussen implementatieplan en het invaarmoment en het risico van het veranderen van omstandigheden, en dat daardoor plannen achterhaald kunnen zijn. Ten tweede vragen de leden van de NSC-fractie of het wenselijk is om de tussenliggende mijlpalen van het transitieplan en het implementatieplan aan te passen in het belang van de voortgang van de transitie, om zo ook actuarieel, juridische en communicatieadviseurs meer tijd te geven in de transitie. Ten derde vragen de leden van de NSC-fractie om een reflectie op het advies van de regeringscommissaris tot het dynamiseren van de indieningsdatum. Tevens vragen de leden of de zorgen worden gedeeld over uitstel van de uiterste transitiedatum en in hoeverre de tussenliggende mijlpalen worden aangepast.

Op 4 september 2024 heeft de regeringscommissaris een tussentijds advies uitgebracht over de voortgang van de transitie.8 Het beeld van de regeringscommissaris is dat er hard wordt gewerkt door alle partijen in de pensioensector om de pensioentransitie te realiseren. Zij deelt dat er verschillende argumenten zijn om de tussenliggende mijlpaal voor het indienen van het implementatieplan te dynamiseren. Als argumenten noemt zij dat een lange periode tussen het indienen van het implementatieplan en het invaarmoment kan leiden tot dekkingsgraadrisico’s, bijvoorbeeld door renteontwikkelingen. Daarnaast vergroot een lange tussenperiode ook de kans dat de uitkomsten buiten de gestelde bandbreedtes vallen. Bovendien leidt het indienen van alle implementatieplannen op één datum tot een piekbelasting in de sector. De regering deelt met de regeringscommissaris en in lijn met de aandachtspunten die de NSC-fractie schetst, dat het wenselijk is om dit te voorkomen.

Met het aanpassen van de uiterste transitiedatum naar 1 januari 2028 komt er een jaar bij voor pensioenfondsen om de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel te realiseren. Dit extra jaar helpt pensioenfondsen en samenwerkende partijen om de werkzaamheden beter te spreiden. Uit de monitoring blijkt dat veel pensioenfondsen gebruik maken van deze mogelijkheid: de meeste pensioenfondsen (74) willen invaren in 2026, een kleinere groep (44) vaart naar verwachting in 2027 in. De tussenliggende mijlpaal voor het inleveren van het implementatieplan ligt momenteel op 1 juli 2025. Voor de fondsen die in 2026 willen invaren past deze mijlpaal. Hiermee is er immers voldoende tijd voor hen om het plan zorgvuldig op te stellen en voldoende tijd voor de beoordeling door de toezichthouders en de daadwerkelijke implementatie, inclusief deelnemerscommunicatie. Voor de pensioenfondsen die in 2027 willen invaren, kan het inlevermoment van 1 juli 2025 echter onnodig vroeg komen. Er zitten voor hen namelijk 18 maanden of langer tussen het inlevermoment en het invaarmoment. Door de mijlpaal dynamisch te maken wordt tevens de door de regeringscommissaris gesignaleerde piekbelasting voorkomen.

Daarnaast geldt dat door het dynamiseren van de inleverdatum, er meer gelegenheid is voor effectieve kennisdeling binnen de sector. Dit komt ook tegemoet aan hetgeen is gewisseld tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer over het beter mogelijk maken van effectieve kennisdeling. Het dynamiseren biedt een betere mogelijkheid om door gezamenlijke inspanningen van de sector en toezichthouders de kwaliteit van de communicatie- en implementatieplannen te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door het uitbrengen van good practices, Q&A’s en thematische bijeenkomsten om het lerend vermogen in de sector verder te stimuleren. Dit gebeurt al veelvuldig door de toezichthouders en uitvoerders, maar kan met een mijlpaal die verder in de tijd ligt voor fondsen die later willen invaren, verder gestimuleerd worden. Door een verhoogde kwaliteit van de implementatieplannen wordt het beter mogelijk om de behandeltermijn door de toezichthouders zo kort mogelijk te houden. Het is daarbij belangrijk dat pensioenuitvoerders ook voldoende tijd nemen voor de uitvoering van de deelnemerscommunicatie voorafgaand aan de transitie.

De tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025 kan nu zorgen voor onnodige tijdsdruk, en daarmee onnodige belasting voor uitvoeringsprofessionals en de interne fondsbesluitvorming voor de fondsen die later dan 1 juli 2026 willen invaren. Tijdens de transitie wordt er een groot beroep gedaan op de sector, en de huidige mijlpaal vraagt dat ook pensioenfondsen die later invaren al vroeg hun voorbereidende werk afronden. Dit zorgt voor werk in de uitvoeringsketen, dat in principe beter gespreid zou kunnen worden als de datum gedynamiseerd wordt.

Uitvoeringsprofessionals, waaronder financiële, actuariële en juridische advisering, ICT en ook verantwoordings- en belanghebbendenorganen hebben in dit proces veel werk te verzetten. De mijlpaal van 1 juli 2025 kan voor een piekbelasting zorgen, wat gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en het tempo van de transitie.

Om bovengenoemde redenen is een mijlpaal waarbij de indiendatum en de invaardatum dichter bij elkaar liggen wenselijk om de transitie soepeler te kunnen laten verlopen.

De mijlpalen die zijn vastgelegd in de Wtp zijn geen wettelijk afdwingbare mijlpalen. De mijlpalen hebben een richtinggevende functie. Daarbij is het wettelijk kader leidend. Het behalen van de mijlpalen draagt eraan bij dat alle partijen betrokken bij de transitie voldoende tijd hebben om hun rol naar behoren te kunnen vervullen. In het wettelijk kader is het tijdig indienen van het implementatieplan gekoppeld aan het gebruik kunnen maken van het transitie-ftk. Dit is een prikkel om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen zich daadwerkelijk houden aan de gestelde mijlpaal.

In de huidige wet- en regelgeving geldt 1 juli 2025 als deadline voor het indienen van het implementatieplan, maar zijn aan de overschrijding van deze deadline alleen gevolgen verbonden als pensioenfondsen gebruik willen maken van het transitie-ftk. Gebruikmaken van het transitie-ftk kan niet als het implementatieplan op of na 1 juli 2025 wordt ingediend.

Het voorstel is dat implementatie- en communicatieplannen en de invaarmelding uiterlijk 12 maanden voor de beoogde invaardatum ingediend moeten worden bij de toezichthouder. Daarmee ontstaat er ruimte voor pensioenfondsen die pas later zullen invaren, om deze plannen en invaarmelding ook later in te dienen. Met pensioenfondsen die later invaren en gebruik willen maken van het transitie-ftk en een overbruggingsplan indienen zal op soortgelijke wijze rekening worden gehouden.

Door deze aanpassing kan voor pensioenfondsen die later invaren, het lerend vermogen in de sector verder worden gestimuleerd, ligt het moment tussen het indienen van de plannen en het invaarmoment dichter op elkaar en kan de druk in de keten beter gespreid worden. Pensioenfondsen die in 2027 invaren kunnen namelijk meer tijd nemen om de plannen af te ronden, waardoor de piekbelasting van de in 2026 invarende pensioenfondsen beter behandelbaar wordt voor de ketenpartners, waar ook de pensioenfondsen die later willen invaren profijt van zullen hebben. Dit komt de uitvoering en daarmee de deelnemers ten goede. De adviseurs die pensioenfondsen ondersteunen kunnen met deze methode focus aanbrengen op de pensioenfondsen die eerder invaren, omdat andere pensioenfondsen later in het proces volgen. Hierdoor wordt het beter mogelijk om te leren van eerdere ervaringen in de pensioensector.

Om de gewenste spreiding in de uitvoering succesvol vorm te geven, is het belangrijk dat dit voorstel alleen geldt voor de pensioenfondsen die later dan 1 juli 2026 willen invaren. Als dit niet gebeurt ontstaat er namelijk een krapper proces voor het indienen van de plannen bij de toezichthouders voor de pensioenfondsen die in de eerste helft van 2026 willen invaren.

Gevolgen voor Herstel- en Veerkrachtplan (HVP)

Een belangrijk aandachtspunt bij het wijzigen van de tussenliggende mijlpaal zijn de afspraken die door Nederland gemaakt zijn in het kader van het HVP. De afspraak is dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van de deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt) (mijlpaal 89a). Uit berekeningen die zijn gemaakt op basis van de meest recente uitvraag van DNB en AFM blijkt dat dit streefdoel naar verwachting nog steeds wordt gehaald.9

De exacte uitwerking van het voorstel zal meelopen in het besluit transitietermijnen, het besluit dat volgt uit dit wetsvoorstel. Dit besluit zal in oktober aangeboden worden aan toezichthouders en de Belastingdienst voor toezicht- en uitvoeringstoetsen. Daarna volgt de behandeling in de ministerraad, waarna het besluit zal worden voorgehangen bij de Staten-Generaal. Naar verwachting zal dit eind dit jaar kunnen plaatsvinden.

De leden van de NSC-fractie lezen dat bij schokken als gevolg van aanpassingen in de scenarioset van De Nederlandsche Bank (DNB), waardoor de premiegrens meer dan 5%-punt zou stijgen of dalen, er tussentijds aanpassing zal plaatsvinden van de fiscaal maximale premiegrens. De leden schrijven dat DNB technische aanpassingen kan doen aan de scenarioset. De leden vragen in hoeverre dit soort technische aanpassingen vanuit DNB invloed kunnen hebben op de fiscaal maximale premiegrens, en of een aanpassing van de rente ook behoort tot een aanpassing van de scenarioset waardoor de premiegrens kan stijgen of dalen. De leden vragen hoe de berekening van de fiscaal maximale premie uitkomt als die nu gemaakt zou worden, en hoe vaak de doorrekening wordt gemaakt om te controleren of de premiegrens niet meer dan 5%-punt afwijkt.

De premiegrens wordt bepaald aan de hand van de rendementsverwachting zoals die blijkt uit de meest recente door DNB gepubliceerde scenarioset. Als DNB aanpassingen doet aan de scenarioset, waaronder ook aanpassingen van de rente vallen, zullen deze inderdaad invloed kunnen hebben op de premiegrens.10 Dat is ook de bedoeling, omdat immers aangesloten moet worden op de beste inschatting die mogelijk is, waarin de laatste inzichten zijn verwerkt. Als de berekening nu gemaakt wordt, dat wil zeggen op 1 oktober 2024, met de scenarioset voor het derde kwartaal van 2024, dan komt het rendement voor het 27e percentiel uit op 1,55%, waarmee volgens de tabel in art. 18a, lid 6, Wet LB 1964, de premiegrens uitkomt op 30%. Deze berekening wordt, zoals aangegeven in het volgende lid van dat wetsartikel, jaarlijks gemaakt op 1 oktober om te controleren of de berekende premiegrens meer dan 5%-punt hoger of lager uitkomt dan de actuele premiegrens.

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op het risico dat zij zien dat de wetgever de snelheid van de uitvoering moet volgen nu de transitieperiode eenvoudig aangepast kan worden.

De pensioentransitie is een grote stelselherziening, en logischerwijs moet er goed geluisterd worden naar praktijksignalen of de transitie haalbaar blijft. De regering maakt hiervoor gebruik van de monitoringsinformatie, gesprekken met de sectorpartijen en de adviezen van de regeringscommissaris. De regering weegt de praktijksignalen zorgvuldig alvorens er beslissingen worden genomen. De regering streeft naar een balans tussen een zorgvuldige uitvoering van de stelselherziening, en de benodigde voortvarendheid om de transitie binnen de wettelijke termijn af te ronden. Het is van groot belang om voldoende voortgang in de transitie te blijven stimuleren. Daarmee wordt een te lange overgangsperiode voorkomen en komen de baten van het nieuwe stelsel eerder ten goede aan de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden.

De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast naar de gevolgen van het niet verlengen van de compensatieperiode, en hoe groot het risico wordt geacht dat compensatie buiten de pensioensfeer aantrekkelijker wordt. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hier ook naar, en de leden vragen aanvullend wat deelnemers daarvan merken.

De regering verwacht geen significante toename van compensatie buiten de pensioensfeer als gevolg van het behouden van de in de Wtp vastgelegde duur van de compensatieperiode. Zoals eerder gesteld blijft er een periode van dertien en een half jaar waarbinnen ze een compensatieduur kunnen afspreken. Er is daarom geen aanvullende verwachting voor wat deelnemers zullen merken naar aanleiding van het niet aanpassen van de compensatieperiode. In hoeverre er sprake zal zijn van compensatie buiten de pensioensfeer is uiteindelijk aan sociale partners. Zij zijn verplicht om afspraken te maken over compensatie. Als zij het evenwichtig vinden om compensatie buiten de pensioensfeer vorm te geven, dan is dit binnen de onderhandelingsvrijheid van sociale partners mogelijk.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de (financiële) gevolgen voor diverse groepen deelnemers, omdat door een langere transitieperiode er langer gerekend mag worden met de regels uit het transitie-ftk. Zij vragen of deze (financiële) gevolgen beter geduid kunnen worden. De leden van de NSC-fractie vragen hier ook naar.

In de Pensioenwet zijn voorwaarden gesteld aan het gebruik van het transitie-ftk. Daarin is beschreven wanneer een pensioenfonds een overbruggingsplan moet indienen en wat daarvoor de voorwaarden zijn. Zo is ook voorgeschreven dat het pensioenfonds de financiële situatie beschrijft tot het moment van overstap naar het nieuwe pensioenstelsel. Op deze wijze kan inzichtelijk worden gemaakt wat de effecten zijn van het gebruik van het transitie-ftk. Vervolgens moet het pensioenfonds de effecten van het gebruik van het transitie-ftk meewegen bij de besluitvorming over de gehele transitie en beargumenteren waarom het geheel evenwichtig is. Deze waarborg geldt vanzelfsprekend ook bij een verlengde transitieperiode. Aanvullende voorwaarden zijn dat de dekkingsgraad op elk meetmoment tijdens de transitie minimaal 90% is, en dat besluiten met betrekking tot indexatie goed zijn afgewogen binnen de wettelijke kaders.

2. Gevolgen voor burgers, bedrijven en overheid

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen zich af of deze verlenging gevolgen heeft voor de middelen uit het Herstel-en Veerkrachtplan (HVP), en als die er zijn, wat deze gevolgen inhouden. De leden van de VVD-fractie vragen hier ook naar, en vragen een verdere toelichting over de omvang van financiële middelen binnen het HVP.

In november 202311 is de Kamer geïnformeerd over wat de gevolgen zijn van de verlenging van de pensioentransitie in relatie tot het HVP. Hieronder wordt dit kort uiteengezet.

Tijdens de behandeling van de Wtp is aan de Eerste Kamer toegezegd om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028. Voor een meerderheid van de Eerste Kamer was dit een belangrijke voorwaarde om met de Wtp te kunnen instemmen. Na overleg met de Europese Commissie bleek dat door de verlenging van de transitieperiode in strikte zin niet meer kon worden voldaan aan de eerder gemaakte afspraken in het HVP. De looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF) liep namelijk niet meer in lijn met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval.

De HVF-verordening vereist dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie was door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid. Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wtp en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland budgettair reeds ingeboekte middelen uit de HVF zou mislopen.

Uiteindelijk is gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de HVF én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling is afgesproken met de Europese Commissie. Het betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP. Namelijk dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt).

Daarnaast zijn er nog twee openstaande mijlpalen die betrekking hebben op de pensioenhervorming: het indienen van de transitieplannen en het indienen van implementatieplannen. Het verlengen van de uiterste transitiedatum heeft geen consequenties voor het behalen van die mijlpalen.

Het niet tijdig halen van de mijlpalen gezet in het HVP, kan leiden tot een korting op de middelen uit de Herstel- en Veerkracht Faciliteit (HVF). Dit kan oplopen tot maximaal € 600 miljoen per mijlpaal. Het niet nakomen van de afspraken rondom het HVP zet de gehele voor Nederland gereserveerde € 5,4 miljard onder druk. Dit is ook aangegeven in de Kamerbrief naar aanleiding van een verzoek van het lid Aartsen (VVD) wat op hoofdlijnen de financiële en bestuurlijke consequenties zijn van grote aanpassingen van de Pensioenwet.12

De leden van de NSC-fractie vragen om een toezegging of de aan Nederland toegezegde gelden uit het Herstel- en Veerkrachtplan niet in gevaar komen, ook als de transitie nog verder wordt uitgesteld. Daarnaast wijzen zij op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State over het betrekken van de Europese Commissie voor het aanpassen van het tijdspad, en vragen een reflectie daarop met betrekking tot de rol van de Tweede Kamer.

Een verdere verlenging van de pensioentransitie kan gevolgen hebben voor de middelen uit het HVP als daarmee ook een kans bestaat dat de gemaakte afspraken met de Europese Commissie niet gehaald zullen worden. Op dit moment is een verdere verlenging niet aan de orde. Mocht dit te zijner tijd wel het geval zijn, dan zal uiteraard eerst in gesprek worden gegaan met de Europese Commissie om te bezien wat de consequenties zijn. De mogelijke impact op het HVP zal dan bij een eventuele voorhangprocedure met de Kamer worden gedeeld. Hiermee kan de Kamer deze effecten ook meewegen in de voorhangprocedure.

De Raad van State is in het advies op het wetsvoorstel ingegaan op het feit dat in de vormgeving van het wetsvoorstel destijds geen rol was weggelegd voor de Staten-Generaal bij het bepalen van de transitietermijnen. De RvS ging daarbij in op het feit dat de duur van de transitie ook gevolgen kan hebben voor de middelen uit het HVP. De RvS onderstreepte het belang dat de medewetgever betrokken is bij besluiten tot verlenging van de transitieperiode. Dat is naar aanleiding van het advies ook geregeld door te voorzien in een voorhangprocedure. Daarmee wordt de Staten-Generaal betrokken bij besluitvorming over de transitiedata van de pensioenhervorming.

3. Consultatie en toetsen

De leden van de VVD-fractie merken op dat er met de Belastingdienst is besproken dat toetsing van het wetsvoorstel plaatsvindt bij het besluit, en vragen naar de voor- en nadelen van deze keuze en op basis waarvan tot dit besluit is gekomen.

De Belastingdienst heeft aangegeven dat zij het pas logisch vinden om te toetsen wanneer de daadwerkelijke transitiedata zijn ingevuld. Dit vindt plaats bij het besluit. De verlenging van de pensioentransitie heeft naar huidig inzicht geen gevolgen voor de uitvoering van de Belastingdienst. De nog op te stellen uitvoeringstoets wordt bij de voorhangprocedure van het besluit gedeeld met uw Kamer.

De leden van de NSC-fractie vragen of het ministerie, naast de Pensioenfederatie, ook in gesprek gaat met het Koninklijk Actuarieel Genootschap en adviesbureaus op de weegmomenten over de haalbaarheid van de transitie.

Het ministerie is tijdens de transitie voortdurend in gesprek met diverse partijen, waaronder het Koninklijk Actuarieel Genootschap en adviesbureaus. De weegmomenten over de haalbaarheid van de transitie zijn dan ook onderwerp van gesprek. Naast de gesprekken, monitort het ministerie de voortgang van de transitie, en de Minister van SZW ontvangt ook de adviezen van de regeringscommissaris. Alle bovengenoemde inzichten, uit de gesprekken, monitoring en adviezen van de regeringscommissaris worden betrokken in de weging die samen met uw Kamer wordt gemaakt.

II. Overig

De leden van de NSC-fractie constateren dat op de website werkenaanonspensioen.nl al maandenlang staat dat de uiterste transitiedatum 1 januari 2028 is. Zij vragen hoe het kan dat deze website al zonder voorbehoud spreekt over 2028 als einddatum terwijl die wetgeving nog niet naar de Tweede Kamer gebracht was en daar nog niet behandeld is. Daarnaast vragen de leden welke andere informatie vooruitlopend op nieuwe aanpassingen in de pensioenwetgeving al op deze website getoond worden en wie hier controle op houdt. Als laatste vragen zij wanneer werkenaanonspensioen.nl op wetgeving mag vooruitlopen, zonder dit overigens expliciet te melden aan de bezoekers van die website, volgens de regering.

Het informatieplatform Werkenaanonspensioen.nl is een initiatief van de sociale partners, de pensioenuitvoerders en het Ministerie van SZW. Het platform heeft als doel om de pensioenprofessionals te ondersteunen bij de transitie naar het nieuwe stelsel. De content wordt opgesteld onder verantwoordelijkheid van de sociale partners en voor feitelijke onjuistheden voorgelegd aan het Ministerie van SZW en waar nodig de toezichthouders. De informatie op het platform is samengesteld vanaf 2022 (dus voor inwerkingtreding van de Wtp) en steeds gebaseerd op voorgenomen wet- en regelgeving rondom de transitie. Als bleek dat de definitieve wet- en regelgeving hiervan afweek, werd de tekst conform aangepast en is dit vermeld in een nieuwsbericht.

De toezegging van de toenmalig Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen aan de Eerste Kamer om de uiterste transitiedatum te verplaatsen naar 1 januari 2028, was cruciaal voor de planning van een aantal fondsen en pensioenuitvoerders alsook alle verzekeraars en ppi’s. Om die reden hebben de samenwerkende partners ervoor gekozen om deze informatie direct te verwerken op het platform, zodat professionals wisten waarmee zij rekening konden houden. Hieraan is ook een nieuwsbericht gewijd, inclusief het voorbehoud dat de regelgeving nog moest worden aangepast. In de daaropvolgende nieuwsberichten over de voortgang op dit punt, is het voorbehoud ook telkens herhaald. In de teksten op het informatieplatform zelf stond tot nu toe niet vermeld dat de uiterste transitietermijn van 1 januari 2028 nog onder voorbehoud van behandeling in het parlement is. De regering is het met de NSC-fractie eens dat dit ertoe zou kunnen leiden dat lezers onder de verkeerde vooronderstelling hun transitieplanning maken. Er is voor gezorgd dat op de pagina «Tijdlijn wetgevingstraject en implementatiefase» dit voorbehoud is opgenomen.13

Op de informatie rondom de uiterste transitiedatum na, is alle overige content conform de geldende wet- en regelgeving; de wijzigingen als gevolg van het Besluit gelijke aanpassingen met spreiden bij een solidaire premieregeling worden momenteel verwerkt. De overige voorgenomen wijzigingen die volgen uit voorliggend wetsvoorstel en bijbehorende lagere regelgeving, zullen op het platform worden verwerkt zodra de voorhangprocedure is afgerond. De wijzigingen die volgen uit het wetsvoorstel Toezeggingen pensioenonderwerpen zullen worden verwerkt zodra het voorstel naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Uiteraard zal hierbij het voorbehoud van behandeling door het parlement worden vermeld. Op die manier kunnen de professionals in de sector anticiperen op de komende wet- en regelgeving die van invloed is op hun transitie.

De leden van de NSC-fractie vragen naar de gewenste tijd voor deelnemerscommunicatie, en in hoeverre de deelnemers van de koploperfondsen al zijn geïnformeerd. Tevens vragen zij of deze informatie, de deelnemerscommunicatie met de Kamer gedeeld kan worden, en wat de wenselijke termijn is voor de deelnemerscommunicatie, en of de geboden termijn voldoende handelingsperspectief biedt voor gepensioneerden.

Informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt aan de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde is correct, duidelijk, evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld. Deze open norm uit de pensioenwet voorziet in de eisen aan informatieverstrekking en valt onder het toezicht van de AFM. Specifiek voor de transitie-informatie heeft AFM aangegeven dat de transitie-informatie uiterlijk 1 maand voor de overgang gecommuniceerd dient te worden aan deelnemers. Dit wordt tevens opgenomen in het besluit transitietermijnen.

Daarmee wordt deze norm vastgelegd. Daarnaast hebben AFM, DNB en de pensioensector in het Platform pensioentransitie overleg over diverse onderwerpen die over de transitie gaan. Dat heeft onder meer geleid tot afspraken om deelnemers op een realistische wijze te informeren als het gaat om de transitie-informatie waarbij het Servicedocument Transitiecommunicatie14, zoals opgesteld door de Pensioenfederatie, handvatten voor de sector biedt. Onderdeel van die afspraken is bijvoorbeeld aandacht voor de doelgroep specifieke toelichtingen bij hoge bedragen in de transitie-informatie. De regering beschikt niet over de communicatiemiddelen die fondsen delen met hun individuele deelnemers. Wel zullen via Werkenaanonspensioen.nl bruikbare (geanonimiseerde) tips en best practices worden gedeeld. In het genoemde servicedocument staan ook voorbeelden die pensioenuitvoerders kunnen gebruiken voor individuele deelnemerscommunicatie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum


X Noot
1

Handelingen I 2022/23, nr. 33, item 2 – blz. 5, 6 en 7.

X Noot
2

Als de pensioenregeling vanaf 1 januari 2028 niet voldoet aan de fiscale wetgeving, treedt de sanctiebepaling in werking. Dat betekent dat de waarde van de pensioenaanspraak in één keer progressief belast wordt via de loonbelasting. Daarnaast wordt er maximaal 20% revisierente geheven over deze waarde. De omkeerregel (dat wil zeggen dat de premies niet tot het belastbaar loon behoren, de aanspraak onbelast is en de uitkeringen belast zijn) is vanaf dat moment niet meer van toepassing op de eerder opgebouwde pensioenaanspraak. De waarde van de pensioenaanspraak vormt na de heffing loonbelasting een vermogensbestanddeel dat in box 3 valt. Bij fiscale bovenmatigheid kan het deel van de pensioenaanspraken dat uitgaat boven de fiscale begrenzingen worden afgekocht.

X Noot
3

Zie ook de Kamerbrief over het plan van aanpak van de monitoring, waarbij onder andere informatie is te vinden over wat er gemonitord gaat worden, wanneer de weegmomenten plaatsvinden en wanneer de voortgangsbrieven gepland staan (Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 191).

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 32 043 nr. 653.

X Noot
5

Kamerstukken II 2023/24, 32 043 nr. 653.

X Noot
7

Kamerstukken II 2021/22, 36 067 nr. 3 (pagina 82).

X Noot
9

De berekening is gemaakt door te kijken naar de meest recente uitvraag en te kijken naar de gewenste invaardata die fondsen hebben aangegeven. Vervolgens is teruggerekend naar het moment van indienen (12 maanden daarvoor) en is gerekend met een gemiddelde doorlooptijd van beoordeling van 9 maanden bij DNB. Daarbij is ook gekeken naar de deelnemersaantallen van de fondsen. Dit resulteert in een verwachting dat ongeveer 13,5 miljoen deelnemers en gepensioneerden een goedgekeurd invaarbesluit zullen hebben in december 2025, waarmee de HVP-doelstelling behaald zou worden. Belangrijk om op te merken is dat een dergelijke berekening een grove inschatting is en dat de daadwerkelijke uitkomsten nu niet te voorspellen zijn.

X Noot
10

Zoals beschreven in de MvT en ook besproken tijdens de wetsbehandeling van de Wtp.

Kamerstukken II 2021/22, 36 067, nr. 3. (pagina 138)

X Noot
11

Kamerstukken II 2023/24, 32 043 nr. 652.

X Noot
12

Kamerstukken II 2023–2024, 32 043 nr. 652.

Naar boven