36 546 Wijziging van de Jeugdwet, de Wet marktordening gezondheidszorg en enige andere wetten teneinde te bevorderen dat jeugdhulp en gecertificeerde instellingen voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering steeds voldoende beschikbaar zijn (Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg)

B VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 17 juni 2025

Het gewijzigd wetsvoorstel en het ontwerpbesluit Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg2 hebben de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg in de Tweede Kamer en de technische briefing over dit onderwerp op 27 mei 2025 in de Eerste Kamer3, wensen onderstaande fracties enkele vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen, tevens met betrekking tot het bijbehorende Ontwerpbesluit Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg.

De leden van de fractie van de BBB hebben naar aanleiding van de technische briefing van 27 mei 2025 een tweetal aanvullende vragen geformuleerd over het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en het bijbehorende ontwerpbesluit. Deze leden achten het verbeteren van de toegankelijkheid en kwaliteit van jeugdhulp van groot belang. Zij hebben naar aanleiding van de behandeling nog een aantal vragen en opmerkingen aan de regering.

De leden van de fractie van de VVD hebben eveneens vragen over het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg.

De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, dat beoogt de jeugdhulp – en in het bijzonder de specialistische jeugdhulp – beter te organiseren. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de regering.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en het ontwerpbesluit. Zij steunen de inzet op betere beschikbaarheid van jeugdzorg, maar hebben nog enkele vragen over de uitwerking van de voorgestelde maatregelen.

De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en wensen naar aanleiding daarvan enkele vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen het doel van betere beschikbaarheid van jeugdzorg, maar hebben nog enkele vragen over de door de Tweede Kamer aangenomen amendementen.

De leden van de fractie van de SGP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De tekst geeft aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

Het lid van de OPNL-fractie heeft met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en wenst een enkele vraag te stellen over het financiële aspect van de wet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

  • 1. Naar aanleiding van de technische briefing op 27 mei 2025 met betrekking tot de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, hebben de leden van de fractie van de BBB een tweetal aanvullende vragen geformuleerd:

    • a. In hoeverre zal deze wet inderdaad leiden tot vermindering van wachtlijsten in de jeugdzorg? Hoe gerechtvaardigd zijn de onderliggende aannames?

    • b. De gemeente dient in samenspraak met de regio een beleidsplan op te stellen. De leden van de BBB-fractie twijfelen sterk aan de toegevoegde waarde van dergelijke beleidsplannen. Kan de regering nut en noodzaak van deze beleidsplannen toelichten?

  • 2. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft op 28 mei 2025 een advies uitgebracht4, nadat de wet in de Tweede Kamer was aangenomen. Met name de constatering van onnodige regeldruk intrigeert de leden van de BBB-fractie. Deze leden vragen of de regering op de hoogte was van de contouren van het advies van het college. Hoe gaat de regering invulling geven aan het advies?

  • 3. De commissie-Van Ark heeft haar zorgen geuit over de verhoogde kosten voor gemeenten wanneer gespecialiseerde zorg regionaal wordt ingekocht.5

    In hoeverre worden gemeenten financieel gecompenseerd? Of wordt er geanticipeerd op een nieuw financieringsmodel voor de jeugdzorg?

  • 4. In juni 2023 heeft de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) een rapport uitgebracht: «Kinderen uit de knel». De Raad gaat in dit advies in op de vraag hoe hulp vanuit andere invalshoeken dan jeugdhulp kan bijdragen aan het gezond en veilig opgroeien van een nieuwe generatie, ook als kinderen nog niet kampen met problemen die om de inzet van jeugdhulp vragen. Hierbij kijkt de Raad in het bijzonder naar de zogenoemde ouderdomeinen, zoals wonen, financiën en gezondheid, en naar de eigenstandige rol die deze domeinen kunnen spelen in het versterken van de context waarin kinderen opgroeien en het vergroten van het welzijn van kinderen. De Raad concludeert dat als het lukt om het alledaagse leven van gezinnen te versterken, we helpen voorkómen dat kinderen in de knel komen te zitten en zelf problemen ontwikkelen. De leden van de BBB-fractie zien de aanbevelingen niet terug in het wetsvoorstel, noch in de technische briefing. Heeft de regering dit advies betrokken bij het opstellen van deze wet? Of: hoe gaat de regering de aanbevelingen in dit advies opvolgen?

  • 5. De leden van de BBB-fractie menen ook, tezamen met onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), dat de aanpak van de Hervormingsagenda verbreed moet worden, met aandacht voor bestaanszekerheid, onderwijs, wonen en volwassenenzorg. De informatievoorziening moet verbeterd worden, zodat gemeenten nauwkeuriger kunnen sturen op het gebruik van jeugdhulp. Vindt de regering dit ook? Hoe wordt deze Hervormingsagenda opgepakt?

  • 6. De leden van de BBB-fractie vragen of, doordat een door de gemeente aan te wijzen landelijke organisatie bepaalde vormen van hoogspecialistische hulp gaat inkopen, er een extra laag bureaucratie wordt toegevoegd. Hoe kan zo’n landelijke organisatie goed inschatten wat op regionaal niveau nodig is? Immers, problematieken en trends ontwikkelen zich – ook in de jeugdhulp – vaak verschillend in diverse delen van het land. Graag ontvangen de leden van de fractie een reflectie van de regering.

  • 7. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal in de toekomst toezicht houden op de samenwerking in de regio en een vroegsignaleringsfunctie hebben. Kan de NZa deze uitbreiding van taken aan? Hoeveel extra personeel is hiervoor nodig, dan wel: welke andere taken worden afgestoten? Wat is het financiële plaatje hiervan?6

  • 8. De gemeente blijft verantwoordelijk: zij is zowel aanspreekpunt als financieel eindverantwoordelijke. Terwijl zij, noch de gemeenteraad, invloed heeft op de zorg die verleend wordt. Regio’s bepalen de zorginkoop. De gemeente mag vervolgens de rekeningen betalen en fungeert feitelijk als pinautomaat. Wordt dit aspect door deze wet anders? Doordat nu regionaal een Gemeenschappelijke Regeling of vergelijkbare entiteit opgericht moet worden, wordt dit probleem volgens de leden van de BBB-fractie uitvergroot. De gemeenteraad staat nog meer op afstand en kan onmogelijk controleren of en hoe deze entiteit voldoet aan opgelegde doelen. Kan de regering hierop reflecteren?

  • 9. De leden van de BBB-fractie vragen zich af wat het doel is van de intern toezichthouder. Gecertificeerde instellingen en jeugdaanbieders hebben immers te maken met keurmerken, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), en zijn veelal Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)-geregistreerd.

    Toezicht houden op de dagelijkse of algemene leiding en het met raad terzijde staan; regelen de organisaties dat al niet zelf?

    Daarnaast menen de leden van de BBB-fractie dat het takenpakket van de interne toezichthouder te breed en onvoldoende gedefinieerd is.

    Is dit geen onnodige rol die een grote financiële investering vereist, terwijl deze middelen niet ten goede komen aan de jeugdzorg zelf? Kan de regering hierop reflecteren?

  • 10. Hoe uitvoerbaar is het extra toezicht op de bedrijfsvoering in de jeugdhulp en zorg? Het aspect dat ouders en cliënten dit toezicht kunnen gaan uitvoeren, kan een belang impliceren. Is er dan nog wel sprake van zuiver toezicht?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

Naar aanleiding van de behandeling van de Wet verbetering beschikbaarheid Jeugdzorg in de Tweede Kamer hebben de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA nog een aantal opmerkingen en vragen.

Ervaringsdeskundigheid

In de Tweede Kamer zijn een aantal amendementen aangenomen over het betrekken van ervaringsdeskundigheid bij beleidsvorming inzake jeugdzorg.7 In reactie daarop is in het wetsvoorstel opgenomen dat ervaringsdeskundigheid moet worden opgenomen in de regiovisies over jeugdzorg. In het amendement van het lid Westerveld wordt geregeld dat de verantwoordelijke bewindspersonen overleg moeten voeren met belangenorganisaties voor ervaringsdeskundige jongeren in de jeugdzorg.8 De leden van de fractie GroenLinks-PvdA hebben hierover de volgende vragen:

  • 1. Op welke wijze gaat de regering in de toekomst overleg voeren met deze belangenorganisaties?

  • 2. Welke belangenorganisaties worden hierbij betrokken en welke frequentie heeft de regering daarbij voor ogen?

  • 3. Op welke wijze zal het perspectief van ervaringsdeskundigen een plek krijgen bij evaluaties die in opdracht van het Rijk worden uitgevoerd?

  • 4. Op welke wijze worden de belangenorganisaties die door het Rijk worden betrokken, gefaciliteerd bij deze werkzaamheden?

Wachtlijsten

De jeugdzorg kampt met lange wachttijden. Door de nieuwe toezichthoudende rol van de NZa zou vergelijkbare en complete data over deze wachttijden beschikbaar moeten komen. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben hierover de volgende vragen:

  • 5. Op welke wijze draagt deze wet bij aan het oplossen van de wachtlijstproblematiek in de specialistische jeugdzorg? Hoe wordt door deze wet voorkomen dat jongeren met complexe problematiek steeds opnieuw worden doorverwezen naar andere aanbieders?

  • 6. Welke rol kan de NZa spelen om het aanbod in de jeugdregio’s beter af te stemmen op de vraag?

  • 7. In welke mate verwacht de regering dat arbeidstekorten in de toekomst invloed zullen hebben op de wachtlijsten in de jeugdzorg?

De val van het kabinet

Op 3 juni jl. is het kabinet gevallen. Dat kan van invloed zijn op de wijze waarop en het tempo waarmee uitvoering wordt gegeven aan de verschillende onderdelen van de Hervormingsagenda Jeugd. Deze wet maakt deel uit van die Hervormingsagenda.

  • 8. Welke ingangsdatum heeft de regering voor ogen voor deze wet?

  • 9. In welke mate worden de andere complementaire wetsvoorstellen over de reikwijdte en standaardisatie van de zorg vertraagd door de val van het kabinet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD hebben naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg nog enkele vragen over onderstaande thema’s.

Regionale samenwerking en indeling

  • 1. Hoe wordt gewaarborgd dat de 41 jeugdregio’s op duurzame wijze specialistische jeugdhulp kunnen inkopen, ook bij demografische en zorginhoudelijke verschuivingen?

  • 2. Is de huidige indeling van jeugdregio’s toekomstbestendig, of biedt een indeling op basis van de 25 GGD-regio’s meer voordelen?

  • 3. Waarom wordt niet direct overgegaan naar één consistente regio-indeling, zoals die van de GGD’s, Veilig Thuis en Veiligheidsregio’s, zodat de voordelen hiervan sneller benut kunnen worden?

  • 4. Welke rol spelen gemeenteraden bij een eventuele herindeling van de regio’s na de evaluatie?

  • 5. Hoe wordt rekening gehouden met bestaande samenwerkingsverbanden die buiten de officiële regio-indeling vallen?

Inkoop en criteria

  • 6. Op basis van welke criteria wordt bepaald welke vormen van jeugdhulp verplicht regionaal moeten worden ingekocht?

  • 7. In welke gevallen kan landelijke inkoop verplicht worden gesteld, en hoe wordt dan de continuïteit van zorg gewaarborgd?

  • 8. Hoe kan worden voorkomen dat zorgaanbieders bij regionaal ingekochte jeugdhulp prioritair minder complexe of minder kwetsbare cliënten behandelen, omdat deze zorg eenvoudiger en efficiënter te verlenen is, met als gevolg dat de meest kwetsbare jeugdigen langer moeten wachten op passende hulp?

Specificiteit van omschrijvingen

  • 9. Welke stappen kunnen worden genomen om breed interpreteerbare termen zoals «ernstig» en «hoog risico» in de omschrijvingen van jeugdhulp in het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit Jeugdwet te verduidelijken, zodat de uitvoering consistent blijft?

  • 10. Is het schrappen van onderdelen c, g en h uit artikel 2.2.3 van het Besluit een haalbare optie om meer flexibiliteit en innovatie te waarborgen?

Toezicht en evaluatie

  • 11. Hoe wordt de uitvoerbaarheid en proportionaliteit van de verplichting voor een interne toezichthouder van minimaal drie personen bij kleinere jeugdhulpaanbieders (11–25 medewerkers) gewaarborgd, gezien de zorgen over beschikbaarheid en betaalbaarheid van toezichthouders?

  • 12. Hoe wordt de effectiviteit van toezicht door de NZa gegarandeerd, zonder afdwingbare herstelmaatregelen?

  • 13. Op welke manier worden jeugdigen, ouders en professionals betrokken bij de evaluatie van de wet?

Toekomstbestendigheid van Regionale Expertteams

  • 14. Welke alternatieve modellen naast wettelijke vastlegging kunnen worden overwogen om Regionale Expertteams te versterken en toekomstbestendig te maken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de fractie van het CDA hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat beoogt de jeugdhulp – en in het bijzonder de specialistische jeugdhulp – beter te organiseren. Iedere jongere die hulp nodig heeft, dient die zo snel mogelijk en adequaat te kunnen krijgen. De leden van de CDA-fractie hebben het wetsvoorstel beoordeeld op de criteria uitvoerbaarheid, effectiviteit, handhaafbaarheid en rechtsstatelijkheid. In dat kader hebben deze leden enkele vragen:

  • 1. De gemeenten blijven verantwoordelijk voor adequate jeugdhulp, ook voor specialistische jeugdhulp, evenals voor de financiën. De praktijk leert dat in veel gevallen onvoldoende budget beschikbaar is/wordt gesteld voor specialistische jeugdhulp.

  • 2. In hoeverre zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat specialistische jeugdhulp voldoende financiële middelen verkrijgt? Of anders: welke maatregelen neemt de regering om ervoor te zorgen dat juist jongeren met een zware hulpvraag goed worden ondersteund en niet meer op lange wachtlijsten komen te staan? Kan daarbij in de beantwoording een specificatie worden opgenomen voor segmenten 1 t/m 5 van jeugdhulp?

  • 3. Kan de regering aangeven in hoeverre deze wet de gemeenten stimuleert om, in lijn met de adviezen van de commissie-Van Ark, de enorme groei van jeugdzorg om te buigen door het voeren van lokaal preventief beleid?

  • 4. Helaas blijkt in de praktijk dat er vaak zeer veel hulpverleners betrokken zijn bij een jongere of een gezin dat hulp nodig heeft. Met als groot risico dat er meer gesproken dan gehandeld wordt en er veel tijd verloren gaat.

  • 5. Kan de regering aangeven of, en zo ja in hoeverre, dit wetsvoorstel ervoor zorgt dat er voor de jongere en/of het gezin meer duidelijkheid en snelheid komt in de hulpverlening? In hoeverre spelen daarbij regionale expertteams een rol?

  • 6. Zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat in de diverse gemeenten snel duidelijk is of specialistische jeugdhulp noodzakelijk is? Met andere woorden, is het voor de gemeentelijke hulpverlening duidelijk hoe de hulpvraag ingeschat moet worden?

  • 7. Op welke manier wil de regering duidelijkheid waarborgen over de verschillende verantwoordelijkheden van het Rijk, de jeugdhulpregio’s en gemeenten in de uitvoering van deze wetgeving? Hoe is de regering voornemens haar stelselverantwoordelijkheid te vervullen?

  • 8. Daarbij vragen deze leden hoe de regering deze regelgeving in de praktijk kan uitvoeren als een partnerschap tussen het Rijk, de jeugdhulpregio’s en gemeenten. Hoe kan zij via dit wetsvoorstel de onderlinge effectieve samenwerking tot stand brengen?

  • 9. Dit wetsvoorstel introduceert de jeugdregio: weer een extra organisatie.

  • 10. Kan de regering aangeven in hoeverre de inzet van de jeugdregio zorgt voor meer effectiviteit en snelheid? De leden van de CDA-fractie zouden het waarderen een overzicht te ontvangen van het traject dat een hulpvrager moet doorlopen alvorens daadwerkelijk jeugdhulp te ontvangen. Ook ontvangen zij graag een overzicht van zowel het huidige traject als het traject dat gevolgd moet worden bij aanname van dit voorstel.

  • 11. In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om naast de regio’s met een jeugdregio ook bestaande goede vormen van regionale samenwerking en een regio bestaande uit een gemeente te accepteren.

  • 12. In hoeverre belemmert dan wel bevordert dit een snelle samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? In hoeverre beschouwt de regering deze verschillende vormen van organisatie toekomstbestendig en op de lange termijn effectief?

  • 13. De jeugdregio’s krijgen de opdracht een regiovisie op te stellen. Het risico bestaat dat de verschillende deelnemers van de jeugdregio niet tot overeenstemming kunnen komen.

  • 14. Welke bepalingen in deze wet zorgen ervoor dat er snel en duidelijk een regiovisie beschikbaar komt? Is er op een of andere wijze sprake van doorzettingsmacht?

  • 15. De leden van de CDA-fractie constateren dat er aanvullende eisen worden opgenomen voor het opstellen van een regiovisie ten opzichte van de huidige situatie.

  • 16. In hoeverre zorgen deze aanvullende eisen voor meer regeldruk en staan ze een effectieve uitvoering van de wetgeving in de weg? Kan de regering de proportionaliteit van deze extra eisen toelichten?

  • 17. Bij amendement is bepaald dat in de regiovisie afspraken worden gemaakt over de wijze van afstemming over schaarste, wachtlijsten en de verbindingen tussen lokaal, regionaal en landelijk ingekochte jeugdhulp.9 Ook hier stellen deze leden de vraag: wie bepaalt uiteindelijk aan welke jeugdige de schaarse hulp wordt toegewezen?

  • 18. In diverse regio’s moet nog een jeugdregio-organisatie worden opgezet.

  • 19. Wat zijn de overwegingen geweest om elke regio de vrijheid gunnen in de vorm van de organisatie? De vraag die deze leden daarbij stellen is hoe realistisch een evaluatietermijn van twee jaar is. Veel jeugdregio’s zijn dan pas net begonnen.

  • 20. In lijn met het voorafgaande vragen deze leden aan de regering welke gevolgen dit wetsvoorstel heeft voor de democratische legitimiteit van het jeugdzorgbeleid op lokaal niveau, nu jeugdhulpregio’s verplicht worden.

  • 21. In hoeverre acht de regering dat de grip van gemeenteraden op het jeugdzorgbeleid verandert door verplichte regionale samenwerking? In hoeverre acht de regering gemeenteraadsleden in staat om hun kaderstellende en controlerende taak goed uit te voeren met de veranderingen uit deze wetgeving? Hierbij kan ook gedacht worden aan de regionale inkoop van specialistische jeugdhulp.

  • 22. De leden van de fractie van het CDA constateren dat met verplichte regionale samenwerking de druk op centrumgemeenten in regionale samenwerkingsverbanden toeneemt. Daarbij constateren deze leden dat expertise over (specialistische) jeugdhulp schaars is bij gemeenten en daarom eerder bij centrumgemeenten aanwezig is dan daarbuiten. Hoe wil de regering waarborgen dat deze expertise goed verspreid blijft over het land?

  • 23. Deze leden constateren dat er in het ontwerpbesluit een lijst is opgenomen van minimum in te kopen vormen van jeugdhulp door regio’s. Vanuit enkele jeugdhulpregio’s wordt de verwachting uitgesproken dat jeugdhulpaanbieders hun aanbod op deze lijst gaan afstemmen en een prikkel ervaren om duurdere zorg aan te bieden.

  • 24. Hoe reflecteert de regering hierop? Welke gevolgen voorziet zij voor de vormen van jeugdhulp die buiten de lijst vallen? In hoeverre verwacht de regering dat deze wetswijzigingen jeugdhulpaanbieders aansporen om duurdere zorg aan te bieden?

  • 25. Ook de NZa krijgt extra taken en bevoegdheden. Zo moet zij onder andere zorgen voor vroegsignalering van mogelijke risico’s op een tekort aan specialistische jeugdhulp. De Nza kan echter geen herstelplan afdwingen als blijkt dat voor bepaalde vormen van jeugdhulp schaarste dreigt. Zij kan slechts de betrokken gemeenten, zorgaanbieders en de verantwoordelijke bewindspersonen informeren.

  • 26. Welke overwegingen heeft de regering gehad om de Nza in deze geen verdergaande bevoegdheden te geven? Juist om geen tijd verloren te laten gaan. Alles om jongeren zo snel en adequaat mogelijk hulp te bieden.

  • 27. Nederland is reeds opgedeeld in verschillende regio’s: veiligheidsregio’s, ROAZ-regio’s, zorgkantoorregio’s, elk met een eigen indeling. Daar komen nu de jeugdregio’s bij. Dit leidt tot nog meer overlapping, complexiteit en dus ook extra overleg.

  • 28. In hoeverre acht de regering het handhaven van verschillende regio-indelingen efficiënt en effectief, zeker met het oog op de lange termijn?

  • 29. Met de beweging naar zorg in onderwijstijd komt ook naar voren hoe versnipperd regio’s zijn ingedeeld.

  • 30. Is de regering voornemens prioriteit te geven aan betere afstemming tussen onderwijsregio’s en jeugdregio’s?

  • 31. Uit vele praktijkverhalen blijkt dat zowel hulpvragers als zorgaanbieders de organisatie van de jeugdzorg in de breedste zin van het woord onoverzichtelijk en complex vinden, met name bij zeer complexe casussen. Vaak zijn er veel hulpverleners betrokken, met als risico dat verantwoordelijkheden en bevoegdheden niet helder zijn geregeld.

  • 32. Kan de regering aangeven in hoeverre dit wetsvoorstel bijdraagt aan vereenvoudiging en meer effectiviteit?

  • 33. Jeugdregio’s wachten op de inperking van de Jeugdwet. Bij de invoering van de Hervormingsagenda Jeugd is toegezegd om snel met wetgeving te komen die het normaliseren bevordert en de Jeugdwet smaller afbakent. De leden van de fractie van het CDA vragen de regering of zij kan toezeggen dit met prioriteit op te pakken. Zij verwijzen daarbij naar de grote moeite die gemeenten hebben met de trage aanpassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

  • 34. Is de regering voornemens om huisartsen te betrekken bij het proces van normaliseren en afbakenen, gezien het feit dat zij een van de belangrijkste verwijzers naar jeugdzorg zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en het bijbehorende ontwerpbesluit en hebben daarover nog een aantal vragen.

  • 1. Allereerst hebben de leden van D66 de vraag: hoe helpt deze wet een kind met een behoefte aan specialistische jeugdhulp en de ouders of verzorgers van dit kind? Wat merken zij concreet van deze wet?

  • 2. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat het onverteerbaar is dat de meest kwetsbare jongeren met de meest urgente hulp- of zorgvraag nu het vaakst en het langst moeten wachten. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is het amendement-Westerveld aangenomen, dat regelt dat in de regiovisie wordt opgenomen hoe de gemeenten in de regio samen met jeugdhulpaanbieders maximaal aanvaardbare wachttijden formuleren.10

    De leden vragen hoe de te formuleren maximaal aanvaardbare wachttijden zullen worden gehandhaafd. Wat zijn de consequenties (sancties) als de maximaal aanvaardbare wachttijd wordt overschreden en wie draagt, of dragen, die consequenties? Hoe wenselijk acht de regering het dat de maximaal aanvaardbare wachttijden kunnen verschillen tussen regio’s als deze per regio worden bepaald?

  • 3. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is tevens een ander amendement van het lid Westerveld aangenomen, dat regelt dat een lid van de interne toezichthouder van een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling niet daarnaast nog bestuurder is bij een andere (of dezelfde) jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling.11 De regering heeft dit amendement ontraden. De leden van de fractie van D66 vrezen dat er onvoldoende interne toezichthouders beschikbaar zijn.

    Hoeveel toezichthouders zijn er op dit moment en hoeveel toezichthouders zijn er naar de verwachting van de regering nodig indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen? Verwacht de regering dat er voldoende gekwalificeerde mensen zijn om deze vacatures in te vullen? Wat zijn de gevolgen voor een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling als deze geen geschikte interne toezichthouder kan vinden en dus niet aan de eisen van de wet kan voldoen? Hoe verhoudt deze eis zich tot de eisen aan intern toezicht bij andere zorgaanbieders, buiten de jeugdhulp?

  • 4. Voorts hebben de leden van de D66-fractie een aantal vragen over de autonomie van gemeenten en de democratische controle van gemeenteraden binnen regionale samenwerkingsverbanden. Gemeenten die samen regionaal (moeten) inkopen gaan samen een visie formuleren op hoe er in de regio wordt samengewerkt (de regiovisie).

    Kan de regering het proces van totstandkoming van de regiovisie schetsen? Moet elke gemeenteraad binnen het samenwerkingsverband instemmen met de regiovisie? Wat zijn de gevolgen als een van de gemeenteraden niet instemt met de regiovisie? Wat kunnen leden van één gemeenteraad doen als zij van mening zijn dat de regionaal ingekochte zorg niet voldoende of niet voldoende kwalitatief is? Er wordt nu al regionaal ingekocht door gemeenten; kan de regering voorbeelden geven van de invloed van individuele gemeenten of gemeenteraden binnen een samenwerkingsverband?

  • 5. Op 15 april 2025 is de motie-Fiers c.s. aangenomen, waarin de regering wordt verzocht het financiële advies van de commissie-Van Ark integraal en volledig over te nemen en dit bij de Voorjaarsnota te regelen.12 De leden van D66-fractie ontvangen graag een uitgebreide toelichting over de wijze waarop deze motie wordt uitgevoerd.

  • 6. De VNG heeft een (beperkte) uitvoeringsscan uitgevoerd op het Besluit Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en heeft op basis van deze uitvoeringsscan onder andere de volgende vervolgacties voor de regering geformuleerd: geef duidelijkheid over welke zorg minimaal moet worden ingekocht en geef eveneens duidelijkheid over de minimale kaders en de mate van vrijheid die regio’s hebben om bovenregionale afstemming over de genoemde vormen van jeugdhulp in te richten13.

    Heeft de regering deze acties opgevolgd? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP delen het doel van deze wet: betere beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg. Tegelijkertijd constateren deze leden dat gemeenten nieuwe verplichtingen krijgen zonder structurele bekostiging, terwijl personeelstekorten en onzekerheid over toekomstige bezuinigingen blijven bestaan. Ook dreigt de invoering van een eigen bijdrage haaks te staan op het principe van gelijke toegang. Daarom hebben de leden van de SP-fractie kritische vragen over de voorwaarden waaronder deze wet daadwerkelijk tot verbetering kan leiden.

  • 1. Erkent de regering dat tijdelijke extra middelen tot 2027 helpen op de korte termijn, maar dat zonder structurele bekostiging de doelen van deze wet op de lange termijn niet gehaald kunnen worden, en gemeenten alsnog voor een onuitvoerbare opdracht blijven staan?

  • 2. Hoe verantwoordt de regering dat deze wet regie en samenwerking verplicht stelt, terwijl de financiële basis slechts tijdelijk is verstevigd en structurele randvoorwaarden voor zowel gemeenten als aanbieders nog ontbreken?

  • 3. De wet beoogt de continuïteit van zorg te versterken via betere inkoop en samenwerking. Hoe kan dit worden gerealiseerd zolang tarieven onvoldoende worden geïndexeerd en organisaties daardoor moeite hebben om goede arbeidsvoorwaarden te bieden, met alle gevolgen van dien, zoals ook Jeugdzorg Nederland signaleert?

  • 4. Hoe verwacht de regering dat deze wet daadwerkelijk zal bijdragen aan de beschikbaarheid van zorg, zolang het personeelstekort in de jeugdzorg niet structureel wordt aangepakt?

  • 5. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat deze wet gemeenten extra verantwoordelijkheden oplegt voor specialistische zorg, terwijl vanaf 2028 structurele bezuinigingen de sector zullen raken, waardoor de sector onder grote onzekerheid blijft opereren?

  • 6. Erkent de regering dat het invoeren van een eigen bijdrage in de jeugdzorg vanaf 2028 haaks staat op de doelen van deze wet, namelijk het verbeteren van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van (specialistische) jeugdzorg? Hoe kan worden uitgesloten dat deze maatregel niet alsnog tot zorgmijding onder kwetsbare gezinnen en daarmee de werking van deze wet ondergraaft?

  • 7. Kan de regering toelichten in hoeverre deze wet – bij het uitblijven van structurele financiering, een concrete koppeling met preventie en voldoende personeel – daadwerkelijk zal bijdragen aan versterking van de jeugdzorg? Of leidt deze wet vooral tot het overhevelen van verantwoordelijkheden naar gemeenten, zonder dat zij daarvoor voldoende zijn toegerust?

  • 8. Erkent de regering dat de effectiviteit van deze wet afhankelijk is van samenhang met preventie en met domeinen zoals onderwijs en bestaanszekerheid? Hoe wordt geborgd dat de tijdelijke intensivering uit de Voorjaarsnota ook leidt tot duurzame verbindingen met de sociale basis?

  • 9. Welke concrete resultaten mogen kinderen en ouders op korte termijn verwachten van deze wet? En wat gebeurt er als die resultaten uitblijven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De belangrijkste doelstelling van dit wetsvoorstel, namelijk het verbeteren van de beschikbaarheid van jeugdzorg voor de meest kwetsbare kinderen, steunen deze leden van harte. Wel geven met name de door de Tweede Kamer aanvaarde amendementen deze leden nog aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

  • 1. Na amendering wordt in het voorgestelde artikel 2.2 sub b, van de Jeugdwet bepaald dat de algemene maatregel van bestuur (AMvB) in ieder geval moet ingaan op «de wijze waarop de gemeenten in de regio samen met jeugdhulpaanbieders en professionals in algemene zin afstemmen over schaarste van de vormen van jeugdhulp ....»14 De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat «in algemene zin afstemmen» een erg onbepaald kader is.

    Zij vernemen daarom graag van de regering hoe deze afstemming plaats zou moeten vinden, wie daaraan zouden moeten deelnemen, welke formele status een dergelijke afstemming zou moeten hebben en of er tijdens zo’n afstemming bindende afspraken gemaakt kunnen worden. Deze leden vragen de regering daarbij heel concreet in te gaan op de handhaafbaarheid en praktische uitvoerbaarheid van het voorgestelde. Tot slot vernemen zij graag of zorginstellingen en toezichthouders zijn geraadpleegd over de uitvoerbaarheid van dit amendement van het lid Krul15 en van de andere amendementen.

  • 2. Wachttijden zijn ook in de jeugdzorg een probleem en de leden van de ChristenUnie-fractie maken zich daar zorgen over. In het voorgestelde artikel 2.2, sub c, van de Jeugdwet wordt bepaald dat de AMvB in zal gaan op «de aanpak van wachttijden en de wijze waarop de gemeenten in de regio samen met jeugdhulpaanbieders maximaal aanvaardbare wachttijden formuleren.»16

    Deze leden vernemen graag van de regering hoe deze bepaling in de praktijk kan worden uitgevoerd en gehandhaafd. Met andere woorden: op welke wijze en met welke formele status kunnen gemeenten en jeugdhulpaanbieders onderling afspraken maken over het terugdringen van wachttijden en het bepalen van een maximaal aanvaardbare wachttijd? En als dergelijke afspraken zijn gemaakt, hoe zijn deze dan handhaafbaar en zo nodig afdwingbaar?

    Daarnaast vragen deze leden hoe de regering kijkt naar de denkbare situatie dat op grond van de bedoelde onderlinge afspraken grote regionale verschillen ontstaan in wachttijden en wellicht ook in beschikbare jeugdzorg? Kan de regering tevens ingaan op de te verwachten gevolgen van bijvoorbeeld strenge afspraken omtrent wachttijden voor de concurrentiepositie van verschillende jeugdhulpaanbieders?

  • 3. Aan artikel 4.1.6 van de Jeugdwet wordt een nieuw vierde lid toegevoegd. Het betreft een bepaling over het overleggen van een nieuwe verklaring omtrent het gedrag (VOG). De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat de juridische drempel voor het verlangen van een nieuwe VOG is dat «een ingevolge artikel 9.2 met het toezicht belaste ambtenaar redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag of een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling dit ten aanzien van een voor hem werkzame persoon redelijkerwijs mag vermoeden».17

    Deze leden vragen zich af wat bedoeld wordt met de formulering «redelijkerwijs mag vermoeden». Dient dit zo te worden uitgelegd dat er daadwerkelijk sprake moet zijn van een op feiten en omstandigheden gegrond redelijk vermoeden?

    De voorgestelde bepaling regelt voorts dat uiterlijk binnen tien weken opnieuw een VOG moet worden overgelegd. Acht de regering deze termijn haalbaar? Met andere woorden: is de screeningsautoriteit Justis in staat om tijdig een nieuwe VOG beschikbaar te stellen? En wat is de consequentie – inclusief de juridische grondslag daarvan – als de betrokkene de termijn van tien weken overschrijdt? Wie wordt in dat geval geacht het initiatief te nemen? En op welke wijze is voor de betrokkene voorzien in rechtsbescherming, gelet op de potentieel grote gevolgen van het niet tijdig overleggen van een nieuwe VOG?

  • 4. Bij amendement van het lid Westerveld is in het wetsvoorstel opgenomen dat een lid van de interne toezichthouder niet daarnaast bestuurder mag zijn bij een andere jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling.18

    De leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen de gedachte achter dit aanvaarde amendement, dat zijn wettelijke weerslag vindt in het voorgestelde artikel 4.4.1, sub c, van de Jeugdwet, maar vragen de regering te reflecteren op de uitvoerbaarheid van dit onderdeel van het wetsvoorstel. Is de kring waaruit potentiële leden van de interne toezichthouders worden geworven omvangrijk genoeg om uitvoering te kunnen geven aan deze voorgestelde eis, zonder in te moeten leveren op de inhoudelijke kwaliteit en kennis van de praktijk die voor een dergelijke toezichthoudende rol vereist mogen worden?

    Deelt de regering de mening van de indiener van het amendement dat toezichthouders te vaak afkomstig zijn uit het zogenoemde «old boys network», met als risico dat zij te nauwe banden hebben met de bestuurders die zij moeten controleren? En wat is volgens de regering de meest effectieve en wenselijke manier om belangenverstrengeling in dit verband tegen te gaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de fractie van de SGP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De tekst geeft deze leden aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.

Als probleem voor het gebrek aan toegang tot specialistische jeugdzorg is benoemd dat gemeenten te weinig regionaal samenwerken. Tegelijkertijd zijn er in beginsel 42 regio’s gevormd op initiatief van de gemeenten zelf.

  • 1. Is onderzocht wat de reden is dat gemeenten onvoldoende regionaal samenwerken?

    Binnen de bestaande regionale samenwerking ontstaan nieuwe samenwerkingsverbanden, komen gemeenten tot verschillende afspraken met de jeugdzorgaanbieders en de regionale samenwerking wordt door gemeenten als lastig, moeizaam of complex ervaren.

  • 2. Laat de vloeibaarheid binnen samenwerkingsverbanden niet zien dat gemeenten behoefte hebben aan maatwerk en dat die behoeften niet zomaar in regionaal verband kunnen worden voorzien?

Eén van de onderliggende oorzaken van de problemen is dat veel gemeenten geen planmatige visie hebben op het vormgeven van de inkoop van specialistische jeugdzorg en de uitvoering van de daarbij behorende regionale samenwerking.

  • 3. Waarom volstaat het niet om gemeenten te verplichten om tot een planmatige visie te komen waarin ook de regionale context wordt meegewogen en daarop actief te handhaven?

Onder artikel 2.8 van de Jeugdwet kunnen al samenwerkingsgebieden worden aangewezen, maar alleen na afstemming in een overleg tussen de betrokken gemeenten. Naar aanleiding van vragen van de leden van de SGP-fractie in de Tweede Kamer heeft de regering aangegeven dat zij het instrumentarium van artikel 2.8 van de Jeugdwet niet «geëigend» acht om de knelpunten op te lossen, omdat de knelpunten regio-overstijgend zijn. Het instrumentarium van artikel 2.8 van de Jeugdwet zou slechts in staat stellen om per regio per AMvB aanvullende eisen te stellen.

  • 4. Sluit de systematiek van artikel 2.8 van de Jeugdwet uit dat met één AMvB meerdere gebieden kunnen worden aangewezen?

  • 5. Indien dat niet het geval is, wat belet de regering om bij AMvB voor meerdere gebieden dezelfde aanvullende eisen te stellen?

  • 6. Is de systematiek van artikel 2.8 van de Jeugdwet niet zorgvuldiger, omdat het op overeenstemming tussen gemeenten is gericht? Is zij alleen daarom al niet een wenselijker instrument?

  • 7. Op welke wijze is de plaatselijke behoefte meegewogen in de totstandkoming van de verplichte regio-indeling?

  • 8. Als gemeenten in een overeenstemmingsoverleg niet tot overeenstemming komen, blijkt daaruit dan niet dat er geen behoefte is voor een regionale samenwerking?

De nieuwe instellingsbevoegdheid dwingt gemeenten om in een regio samen te werken zonder dat vooraf overeenstemming is bereikt.

  • 9. Hoe verhoudt de verplichte regio-indeling zich tot de autonomie van gemeenten op het gebied van gedecentraliseerde bevoegdheden, waarvan de Jeugdzorg er een is?

  • 10. Welke ruimte is er voor gemeenten om zich naderhand aan te sluiten bij een andere regio, die beter past bij de behoefte en context van die gemeente?

De leden van de fractie van de SGP lezen dat in een regio mogelijk meerdere regiovisies naast elkaar kunnen bestaan indien niet tot overeenstemming kan worden gekomen. In de uitvoering zou dan vervolgens alsnog overeenstemming moeten worden bereikt, omdat de Jeugdregio als geheel de Jeugdzorg inkoopt. Dit veronderstelt dat gemeenten concessies moeten doen, die zij in de huidige situatie niet hoeven te doen.

  • 11. Hoe wordt in dit licht de beschikbaarheid van de Jeugdzorg per individuele gemeente verbeterd?

Eén van de doelstellingen van dit wetsvoorstel is dat het leidt tot minder regeldruk en lagere lasten. Uit het onderzoek van Sira Consultancy blijkt echter dat de structurele administratieve lasten bij jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen toenemen van minimaal € 138.100 tot maximaal € 512.300 per jaar.19 In antwoord op vragen van de leden van de BBB-fractie in de Tweede Kamer worden andere bedragen benoemd die hoger uitvallen, namelijk minimaal € 314.800 en maximaal € 649.900 per jaar.20 Vervolgens wordt in hetzelfde antwoord de structurele lastendruk voor individuele aanbieders op € 5.300 geschat. In antwoord op de vragen van de SP-fractie wordt vervolgens een overzicht gegeven waarin structurele lasten van € 507.800 en € 844.500 worden benoemd, alleen al voor het bekostigen van de interne toezichthouder.21 Deze verschillende bedragen leiden tot onduidelijkheid.

  • 12. Van welke structurele lastenverhoging voor jeugdhulpaanbieders moeten de leden van de fractie van de SGP uitgaan?

  • 13. Kan de regering een concreet overzicht geven van de lastentoename per maatregel en per categorie Jeugdzorgaanbieder?

Volgens een rapport van Jeugdzorg Nederland (2018) maken grote jeugdhulpaanbieders gemiddeld minder dan 1,5% winst, gelijk aan € 225.000 bij een omzet van € 15.000.000. Kleine jeugdhulpaanbieders realiseren daarentegen gemiddeld 35% winst, gelijk aan € 350.000 bij een omzet van € 1.000.000.22 De 198 grootste jeugdhulpaanbieders boekten zelfs gemiddeld 0,8% winst, gelijk aan € 160.000 bij een omzet van € 20.000.000.23 Deze winst is doorgaans nodig voor herinvestering en ontwikkeling. Uit een trendanalyse van de Jeugdautoriteit (2024) blijkt dat de gemiddelde winstmarges in de sector tussen 2018 en 2023 zijn gedaald van 1,2% naar 0,9%.24

De extra toename van administratieve lasten nemen het grootste deel van de benodigde winst weg. Daarom hebben de leden van de fractie van de SGP zorgen bij de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel:

  • 14. Hoe verhoudt de toename van de administratieve lasten voor Jeugdhulpaanbieders zich tot de rapporten van Jeugdzorg Nederland en de Jeugdautoriteit?

  • 15. Op welke wijze is de balans van de beschikbaarheid van jeugdzorg afgewogen tussen enerzijds de contractuele zekerheid die volgt uit dit wetsvoorstel, en anderzijds het wegvallen van de al minimale winstmarge die Jeugdhulpaanbieders hebben?

  • 16. Op welke wijze onderbouwt de regering de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel?

  • 17. Indien wordt betoogd dat dit wetsvoorstel leidt tot lagere lasten en minder regeldruk, waarom is deze prognose van lagere lasten dan niet toegelicht in de memorie van toelichting en verdisconteerd in het onderzoeksresultaat van Sira Consultancy?

  • 18. Op welke wijze kunnen de leden van de SGP-fractie een goed oordeel vellen over de uitvoerbaarheid van deze wet indien niet helder is welke lastenverlaging zij kunnen verwachten tegenover de verwachte lastenverhoging?

  • 19. Leidt dit wetsvoorstel niet tot duurdere Jeugdzorg?

Sommige vormen van Jeugdzorg worden aangeboden tegen niet-kostendekkende tarieven. De lage winstmarges bij jeugdhulpaanbieders duiden erop dat zij geen mogelijkheden zien om de tarieven te verhogen.

  • 20. Op welke wijze kunnen jeugdzorgaanbieders de lastentoename opvangen?

Het voorgestelde stelsel van interne toezichthouders is onoverzichtelijk. Iedere jeugdhulpaanbieder met meer dan tien jeugdhulpverleners moet een interne toezichthouder aanstellen. De vorm is vrij; dit kan een raad van commissarissen of een raad van toezicht zijn. Daarnaast mogen jeugdhulpaanbieders gebruik maken van dezelfde interne toezichthouder, mits zij verschillende werkzaamheden verrichten in dezelfde Jeugdregio, of dezelfde werkzaamheden in verschillende regio’s. Dit leidt tot een versnippering van interne toezichthouders, al dan niet verdeeld over meerdere jeugdhulpaanbieders en regio’s, elk met eigen kaders, werkwijzen en rapportages. De leden van de fractie van de SGP vragen zich af of het stelsel van interne toezichthouders niet eenvoudiger kan.

  • 21. Heeft de regering overwogen om per jeugdregio één interne toezichthouder aan te wijzen die alle jeugdhulpaanbieders in de regio monitort? Dit levert:

    • eenduidigheid in rapportages per jeugdhulpaanbieders;

    • één aanspreekpunt voor de Jeugdregio en de gemeenten;

    • de mogelijkheid om integraal te monitoren en rapporteren;

    • integrale informatie die de externe toezichthouder kan gebruiken in haar stelselonderzoek en bij vroegsignalering;

    • een toezichthouder die kan bevorderen dat jeugdhulpaanbieders op dezelfde wijze werken en rapporteren;

    • lagere lasten doordat er minder interne toezichthouders nodig zijn;

    • mogelijk ontstaat hierdoor wel de situatie dat meerdere interne toezichthouders bij een jeugdhulpaanbieder actief zijn, indien een jeugdhulpaanbieder in meerdere regio’s actief is. Dit lijkt echter oplosbaar.

  • 22. Indien dit is overwogen, waarom is hier niet voor gekozen?

Het uitgangspunt van decentralisatie is het subsidiariteitsbeginsel, dat stelt dat overheidsbevoegdheden worden belegd op een niveau zo dicht mogelijk bij de burger. De decentralisatie van de Jeugdzorg was dan ook daarop gericht. De verplichting tot samenwerking binnen Jeugdregio’s verplaatst de Jeugdzorg echter juist een laag verder van de burger af, namelijk van lokaal naar regionaal. Deze wet is daarmee strijdig met het principe van decentralisatie. Dit kan soms gerechtvaardigd worden. De beschikbaarheid van de jeugdzorg kan een rechtvaardigingsgrond zijn. Tegelijk blijven de gemeenten verantwoordelijk voor de Jeugdzorg, terwijl de gemeenteraden op grotere afstand komen te staan en over weinig bevoegdheden beschikken.

  • 23. Ziet de regering nog mogelijkheden om de positie van de gemeenteraden te versterken?

  • 24. Heeft de regering overwogen om het stelsel van interne toezichthouders zodanig in te richten dat gemeenteraden verantwoordelijk worden voor het aanstellen van de leden van de interne toezichthouders, zoals bij een regionale ombudsman of de directeur van de regionale rekenkamer? Indien dit is overwogen, waarom is hier niet voor gekozen?

  • 25. Op welke wijze kan een gemeente verantwoording afleggen voor haar wettelijke taak ten opzichte van de Jeugdzorg, indien zij in regioverband niet tot afspraken kan komen die voorzien in de behoefte van die gemeente?

In de verplichte regio’s moeten gemeenten tot gezamenlijke afspraken komen. Verder moet bovenregionale afstemming plaatsvinden voor bepaalde vormen van Jeugdzorg die, door de schaarse vraag, anders niet in stand kunnen blijven. Vanwege die afstemming moeten veel concessies worden gedaan, terwijl het aantal jeugdzorgaanbieders beperkt lijkt te blijven.

  • 26. In de artikelen 2.3 lid 4 sub b, 2.4 lid 3 sub b en 4.1.1 lid 2 van de Jeugdwet is de identiteitsgebonden jeugdzorg wettelijk geborgd. Hoe wordt gewaarborgd dat identiteitsgebonden jeugdzorg beschikbaar blijft voor de doelgroep?

Vragen en opmerkingen van het lid van de fractie OPNL

Het lid van de fractie OPNL heeft met interesse kennisgenomen van de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en wenst een enkele vraag te stellen over het financiële aspect van deze wet.

  • 1. Met de Voorjaarsnota 2025 zijn extra middelen voor gemeenten beschikbaar gesteld en specifiek ook voor jeugdzorg. Gemeenten ontvangen echter nog steeds niet de volledige compensatie in de middelen voor het realiseren van de doelstellingen van de Jeugdwet. Dat geldt temeer voor de periode na 2027.

    • a. Het lid van de OPNL-fractie vraagt of de regering de impact kan beoordelen van het uitblijven van volledige vergoeding van de kosten voor jeugdzorg op dit wetsvoorstel. Daarbij verzoekt het lid de regering om in te gaan op zowel de periode tot en met 2027 als op de periode daarna.

    • b. Het lid vraagt de regering tevens in te gaan op het effect van het (financiële) advies van de commissie-Van Ark. Het advies is nog niet volledig overgenomen. In hoeverre bemoeilijkt dat de uitvoering van deze wet?

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het verslag graag uiterlijk vrijdag 4 juli 2025.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Prins

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Kemperman (Fractie-Kemperman), Van Wijk (BBB), Van Knapen (BBB), Lievense (BBB) Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Van der Linden (VVD), Van de Sanden (VVD), Prins (CDA) (voorzitter), Bakker-Klein (CDA), Moonen (D66), Van Meenen (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2024/25, 31 839/36 546, AM.

X Noot
3

Eerste Kamer, technische briefing wetsvoorstel 36 546, 27 mei 2025, zie https://eerstekamer.nl/9370000/1/j4nviovewt451ug_j9vvkfvj6b325az/vmncl29ee54l.

X Noot
4

ATR-advies Regeling jaarverantwoording jeugd en Regeling verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, 28 mei 2025, zie https://www.adviescollegeregeldruk.nl/documenten/2025/05/28/atr-advies-regeling-jaarverantwoording-jeugd-en-regeling-verbetering-beschikbaarheid-jeugdzorg.

X Noot
5

Commissie-Van Ark, Advies deskundigencommissie Hervormingsagenda Jeugd, Groeipijn, 30 januari 2025.

X Noot
7

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 38, 46 en 72.

X Noot
8

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 72 (ter vervanging van nr. 13).

X Noot
9

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 39.

X Noot
10

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 24.

X Noot
11

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 14.

X Noot
12

Kamerstukken I 2024/25, 36 600 B, F.

X Noot
13

Mariken de Baaij en Mark van Dam, Uitvoeringsscan Besluit Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, versie 1.0, VNG Realisatie, 2024, zie https://vng.nl/sites/default/files/2024-12/eindrapport_us_besluit_verbetering_beschikbaarheid_jeugdzorg.pdf.

X Noot
14

Kamerstukken I 2024/25, 36 546, A, p. 3.

X Noot
15

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 39.

X Noot
16

Ibid.

X Noot
17

Kamerstukken I 2024/25, 36 546, A, p. 6.

X Noot
18

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 14.

X Noot
19

Kamerstukken II 2023/24, 36 546, nr. 3, p. 78.

X Noot
20

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 7, p. 191.

X Noot
21

Kamerstukken II 2024/25, 36 546, nr. 7, p. 192.

X Noot
22

Jeugdzorg Nederland,De financiële positie van jeugdzorgorganisaties, oktober 2020, p. 3, zie https://www.jeugdzorgnederland.nl/wp-content/uploads/2020/10/Financiele-analyse-jeugdzorgorganisaties-JN-oktober-2020.pdf.

X Noot
23

Jeugdzorg Nederland,De financiële positie van jeugdzorgorganisaties, oktober 2020, p. 8, zie https://www.jeugdzorgnederland.nl/wp-content/uploads/2020/10/Financiele-analyse-jeugdzorgorganisaties-JN-oktober-2020.pdf.

X Noot
24

Jeugdautoriteit, Financiële ontwikkelingen in de jeugdzorgsector, december 2024, p. 5, zie https://www.jeugdautoriteit.nl/documenten/rapporten/2024/12/20/trendanalyse-financiele-ontwikkelingen-in-de-jeugdzorgsector.

Naar boven