36 518 Wijziging Omgevingswet en enige andere wetten (Wet uitvoering verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten)

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2024

Tijdens het debat over de wijziging van de Wet uitvoering verordening ontbossingsvrije grondstoffen en producten van 26 juni 2024 diende het Kamerlid Flach een motie in «niet eten wat hier niet geproduceerd mag worden» (Kamerstuk 36 518, nr. 10). Met deze brief doe ik u de kabinetsappreciatie op deze motie toekomen. Het kabinet ontraadt deze motie. Hieronder licht ik dit nader toe.

De motie verzoekt de regering de beleidslijn te hanteren, ook in handelsakkoorden, dat men in de EU niet moet importeren wat in de Europese lidstaten niet geproduceerd had mogen worden.

In dit verband is het belangrijk het verschil tussen productstandaarden en productiestandaarden goed voor ogen te houden. Productstandaarden zien toe op de kenmerken van het uiteindelijke product dat op de markt gebracht wordt. Het moge duidelijk zijn dat alle producten die in de EU op de markt worden gebracht, of deze nu binnen of buiten de EU geproduceerd zijn, moeten voldoen aan de productstandaarden die de EU stelt. Die productstandaarden zien onder andere toe op voedselveiligheid.

Productiestandaarden daarentegen zien op de wijze waarop een product geproduceerd wordt. Het gaat dan onder andere om wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsstandaarden en bescherming van het milieu. Derde landen hebben hier, net zoals de EU, een right to regulate. Ieder land heeft een eigen systeem van wet- en regelgeving. Verschillen in productiestandaarden zijn onvermijdelijk, omdat deze voortkomen uit de sociaaleconomische, landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden van een land. Daarbij geldt dat verschillende standaarden niet per sé lagere standaarden zijn. Bovendien speelt bij de vraag of sprake is van een gelijk speelveld een groot aantal andere factoren een rol, zoals importheffingen en subsidies.

In de motie van het lid Flach lijkt gedoeld te worden op productiestandaarden.

Bij het stellen van eisen aan import en export zijn Nederland en de EU gehouden aan de regels zoals vastgelegd binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO). In het WTO-recht worden strenge eisen gesteld aan het opleggen van productiestandaarden voor producten die buiten de eigen jurisdictie geproduceerd worden. Hieraan ligt ten grondslag dat alle WTO leden een right to regulate hebben en dat handel al snel onmogelijk zou worden als ieder WTO lid de eigen productiestandaarden oplegt aan producten geïmporteerd uit andere WTO leden.

Het is daarbij ook belangrijk om oog te hebben voor de risico’s die verbonden zijn aan het opleggen van productiestandaarden. Dat betreft onder meer de mogelijkheid dat een derde land maatregelen aanvecht in het kader van het geschillenbeslechtingssysteem van de WTO en dat derde landen tegenmaatregelen nemen ten aanzien van Nederlandse export. In het geval van de ontbossingsverordening heeft de EU er nadrukkelijk op ingezet deze WTO-conform vorm te geven. Desalniettemin wordt er vanuit derde landen veel kritiek geuit op deze maatregelen, in WTO-verband en in bilaterale contacten. In bredere zin geldt dat terughoudendheid en zorgvuldigheid noodzakelijk zijn.

Bovenstaande overwegingen maken dat het kabinet de motie, indien deze inderdaad doelt op productiestandaarden, moet ontraden.

In de kamerbrief van 5 december 2023 met betrekking tot import van pluimveevlees en eieren met lagere standaarden is door het kabinet uiteengezet welke mogelijkheden er wél zijn op het gebied van productiestandaarden in relatie tot geïmporteerde producten en wat daarbij de inzet is van het kabinet.1

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher


X Noot
1

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1609

Naar boven