36 418 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2024)

AG BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN – FISCALITEIT EN BELASTINGDIENST

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2023

Met betrekking tot de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken heeft uw Kamer dinsdag 19 december 2023 een tweetal moties aangenomen. Hierbij bericht ik u over de acties die ik hieraan zal verbinden.

In de motie van het lid Visseren-Hamakers c.s. (36 418, nr. X) verzoekt uw Kamer het demissionaire kabinet per 1 januari 2024 of zo spoedig mogelijk daarna een nultarief in de verbruiksbelasting voor alcoholvrije dranken in te voeren voor dranken die geen toegevoegde suikers bevatten. Via de motie Grinwis in de Tweede Kamer der Staten-Generaal is het demissionaire kabinet reeds opgeroepen zo snel als mogelijk, maar uiterlijk per 2026, een zo eenvoudig mogelijke, uitvoerbare vorm van een gedifferentieerde verbruiksbelasting in te voeren op basis van het suikergehalte in de drank. Met de voorbereidingen van dit wetsvoorstel is reeds begonnen. In het eerste kwartaal van volgend jaar wordt uw Kamer een contourenbrief voorgelegd, waarin de mogelijke uitgangspunten van het nieuwe systeem worden uiteengezet. In deze brief komt ook de behandeling van pure vruchten- en groentesappen aan de orde, alsmede de behandeling van zuivel- en sojadranken en plantaardige dranken. Het doel van deze contourenbrief is om met uw Kamer van gedachten te wisselen over de wenselijke opties, zodat die kunnen worden verwerkt in het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel zal zo snel als mogelijk in werking treden. Omdat het een systeemwijziging betreft, zal dit niet eerder dan per 2026 het geval kunnen zijn. Met het opstellen van het wetsvoorstel en de contourenbrief ga ik ervan uit dat ik aan uw motie voldoe.

Verder verzoekt uw Kamer in de motie van het lid Visseren-Hamakers c.s. (36 418, nr. W) het demissionaire kabinet de invoeringsdatum van de nieuwe verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken met een jaar uit te stellen tot 1 januari 2025. Voor deze motie geldt ten eerste dat geen sprake is van een nieuwe verbruiksbelasting, maar van een tariefsverhoging. Deze tariefsverhoging is wettelijk geborgd. Beide Kamers hebben hiermee ingestemd via het Belastingplan 2023.1 De tariefsverhoging beoogde een budgettaire opbrengst te bewerkstelligen. Het tweede punt ten aanzien van deze motie is dan ook budgettair: uitstel van de verhoging levert een budgettaire derving op van € 365 mln. in 2024. Als het de bedoeling is de verhoging uit te stellen tot het nieuwe systeem in werking is, geldt deze derving ook voor het jaar 2025. Voor deze derving is geen dekking. Ten slotte geldt dat de ingangsdatum van de tariefsverhoging in de wet Belastingplan 2023 is opgenomen. Het is niet mogelijk op basis van een motie van de Eerste Kamer de wet vóór 1 januari 2024 aan te passen. Aan deze motie zal ik dan ook geen gevolg geven.

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Kamerstukken I 2022/23, 36 202, A.

Naar boven