Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36410-X nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36410-X nr. C |
Ontvangen 12 april 2024
Hierbij sturen wij u de antwoorden op de vragen uit het Verslag van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking over de Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2024 (Kamerstuk 36 410-X, B).
Antwoord op de vragen van de leden van de BBB-fractie
De begrotingsstaten Defensie 2024 laten aan verplichtingen een bedrag zien van ruim € 21,6 miljard euro. Dit is 1,95% van het bbp (bruto binnenlands product). De leden van de BBB-fractie constateren dat de regering voor 2024 blijkbaar 1 miljard te weinig investeert in de krijgsmacht aan materieel en voorraden, met als reden daarvoor een krappe arbeidsmarkt en defensie-industrie. Hiermee komt de regering al 10 jaar zijn afspraken met de NAVO-bondgenoten niet na, zo menen deze leden. Komt Nederland met de defensiebegroting 2024 de afspraak uit 2014 na met de overige NAVO-landen, om zo de NAVO-norm van 2% van het bruto binnenlands product uit te geven aan Defensie? Welke mogelijkheden ziet de regering om de afspraak voor 2024 na te kunnen komen en minimaal de 2% NAVO-norm te halen?
Antwoord
Defensie is gebaat bij meerjarige financiële zekerheid. Op de NAVO-top in Vilnius in juli 2023 hebben alle bondgenoten zich gecommitteerd aan de Defence Investment Pledge om structureel minimaal 2% van het BBP aan Defensie te besteden. Om de defensie-uitgaven structureel op ten minste 2% van het BBP te houden zijn aanvullende investeringen nodig. Besluitvorming over nieuwe of aanvullende defensie-uitgaven is aan het nieuwe kabinet. Het huidige kabinet deed en doet er alles aan om het huidig beschikbare budget tijdig te investeren. Mogelijke versnellingen, bijvoorbeeld om geraamde investeringen eerder te implementeren, horen daar ook bij.
De leden van de BBB-fractie merken verder op dat in de Defensienota 2022 als nieuwe eenheden worden vermeld: Special forces, luchtverdediging en vuursteun. Voor personele en materiële exploitatie van die eenheden is geld gereserveerd, maar is er voor deze die nieuwe eenheden geld beschikbaar voor het gereed stellen/het geoefend raken? Zijn daar in de defensiebegroting kosten voor gereserveerd, met andere woorden: krijgen de operationele commando’s geld voor de gereed stellings-activiteiten die ze moeten ondernemen?
Antwoord
In de middelen die met de Defensienota 2022 zijn gereserveerd voor deze eenheden is rekening gehouden met personele en materiele exploitatie, Daarmee zijn er dus middelen gereserveerd om te oefenen en te gereedstellen.
De leden stellen verder dat het Ministerie van Defensie een werkgeversverantwoordelijkheid heeft ten aanzien van zijn personeel, veteranen en dienstslachtoffers, die in en door de dienst fysiek en/of mentaal beschadigd zijn geraakt. Deze gewonde mannen en vrouwen hebben zich voor onze vrede en vrijheid ingezet en zijn daarmee met een blijvende invaliditeit voor de rest van hun leven getekend. Dit heeft grote maatschappelijke en financiële gevolgen voor deze helden en hun gezinnen, zeker omdat er vaak geen zicht is op herstel. De leden van de BBB-fractie constateren dat sinds jaar en dag vanuit Defensie hiervoor onvoldoende financiering beschikbaar wordt gesteld en zijn deze beschadigde militairen steeds meer afhankelijk geworden van particuliere initiatieven en externe financiering. Heeft de regering in de defensiebegroting rekening gehouden met voldoende financiële ondersteuning van deze (ex-)medewerkers, met het bieden van nazorg en begeleiding en is de regering het met deze leden eens dat zij haar werkgeversverantwoordelijkheid niet over moet laten aan onder andere het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranen (Vfonds) of de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en dienstslachtoffers (BNMO)?
Antwoord
Het Ministerie van Defensie heeft een werkgeversverantwoordelijkheid voor het militair en burgerpersoneel werkzaam bij Defensie. Daarnaast heeft het Ministerie van Defensie een verantwoordelijkheid voor haar veteranen en hun relaties. In de Veteranenwet, sinds 2014 in werking, is beschreven dat veteranen (in werkelijke dienst en post-actief) en hun relaties erkenning en waardering verdienen. Daarnaast is in de Veteranenwet beschreven dat de bijzondere zorgplicht op veteranen (in werkelijke dienst en post-actief) en hun relaties van toepassing is. Deze bijzondere zorgplicht is daarnaast ook van toepassing op dienstslachtoffers (zonder de status van veteraan) en hun relaties. Defensie heeft dan ook een uitgebreid voorzieningen- en uitkeringsstelsel voor veteranen en dienstslachtoffers, zoals het Militair Invaliditeitspensioen (MIP) en de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS).
Het Ministerie van Defensie herkent zich dan ook niet in het beeld dat vanuit Defensie onvoldoende financiering beschikbaar wordt gesteld om veteranen, dienstslachtoffers en hun relaties met uitzendgerelateerde problemen of dienstgerelateerde problemen te begeleiden en te ondersteunen. Defensie voert haar werkgeversverantwoordelijkheid uit en laat dit niet over aan anderen. De uitvoerende zorgtaken en taken op het gebied van materiele ondersteuning van veteranen en dienstslachtoffers, die voortkomen uit de werkgeversverantwoordelijkheid, zijn wettelijk belegd bij het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi). Dat doet het NLVI met grote betrokkenheid en zorgvuldigheid. Defensie werkt continue aan het versterken van het veteranenbeleid door te zoeken naar innovatieve nieuwe methodes van zorg en het toespitsen daarvan op specifieke zorgbehoeftes, ook van jonge en vrouwelijke veteranen. De Veteranennota die jaarlijks in juni aan de Tweede Kamer wordt aangeboden laat zien dat de jaarlijkse uitgaven aan het veteranenbeleid in de periode 2015 tot 2022 zijn gestegen van 138,2 (2015) tot 199 miljoen euro (2022).
Antwoord op de vragen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de opleidingscentra kampen met een tekort aan docenten, instructeurs, en ruimte om alle opleidingen te verzorgen. Hierbij rijst voor leden de vraag of het Ministerie van Defensie zich niet zou moeten focussen op het verzorgen van opleidingen die door niemand anders kunnen worden aangeboden. Een aanzienlijk deel van de opleidingen zou mogelijk door externe partijen verzorgd kunnen worden. Dit geldt voor opleidingen op alle niveaus, van manschappen tot en met officieren. Nieuwe medewerkers zouden opleidingen kunnen volgen bij mbo-, hbo- en universitaire instituten, om zich vervolgens met deze eerder verworven competenties bij de militaire opleidingsinstituten te melden voor het opdoen van specifieke militaire kennis en vaardigheden. Hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie het correct dat deze ontwikkeling nog niet is gestart, en zo ja, waarom niet? In hun ogen kan het ook bijdragen aan een meer open cultuur wanneer defensiemedewerkers meer diverse opleidingsachtergronden hebben. Deelt de regering deze zienswijze en welke concrete stappen worden in die richting genomen?
Antwoord
Het belang om samen te werken met civiele opleiders wordt door Defensie erkend en neemt toe vanwege zowel de groei van de organisatie als de tekorten aan instructeurs. Het beeld dat weinig wordt uitbesteed en samengewerkt met civiele onderwijsinstellingen herkent Defensie niet; dat gebeurt al veelvuldig. Echter, defensieopleidingen lijken vaak civiel vergelijkbaar, maar blijven onderscheidend vanwege onder andere het gebruik van wapens en de noodzaak tot militaire vorming en vakmanschap. Opleidingen voor persoonlijke ontwikkeling, modules van loopbaanopleidingen (denk aan modules voor bestuurs- en bedrijfswetenschappen) en ondersteuning bij initiële opleidingen (bijvoorbeeld inhuur voor schietopleidingen) worden via sourcing al in toenemende mate uitbesteed.
In 2023 werd een convenant met 21 Regionale Opleidingscentra (ROC’s) ondertekend om de bestaande samenwerking en uitbesteding verder uit te breiden. Naast die samenwerking worden allerlei samenwerkingsmogelijkheden onderzocht met opleidingsinstituten, commerciële aanbieders of via inhuur van extra opleidingscapaciteit. Defensie maakt dit soort constructies zo wederkerig mogelijk door het bieden van stageplekken, opleidingen en werkervaringsplekken aan civiele opleiders.
Het mitigeren van de opleidingsdruk vindt echter over meer sporen plaats dan alleen het uitbesteden van opleidingen. Ook alternatieve instroomsporen (reservist, horizontale instroom, dienjaar en Defensity College), het modulair opleiden (in deeltijd) en het bieden van vrijstellingen (bijvoorbeeld als iemand civiel al bepaalde opleidingen heeft gevolgd), maken deel uit van de vereiste innovatie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de indruk kan ontstaan dat, nu er meer middelen beschikbaar zijn, de diverse legeronderdelen hun eigen deel opnieuw opbouwen. De gedachte van één defensie was echter een belangrijke verworvenheid in de voorgaande periode. Kan de regering toelichten hoe de huidige opbouw zich verhoudt tot deze één-defensiegedachte, en hoe wordt georganiseerd dat de legeronderdelen zich zo versterken zodat het geheel meer is dan de som der (legeronder)delen?
Antwoord
De Defensienota 2022 vormt de basis van de investeringen die ingezet zijn sinds het coalitieakkoord van het demissionaire kabinet en de aanvullende middelen van de Voorjaarsnota 2022 en op basis van de motie Sjoerdsma. Het kabinet heeft gekozen voor het versterken van de basis over de breedte (actielijn 1), en het gericht uitbreiden van een aantal specifieke capaciteiten om daarbinnen diepte te bereiken (actielijn 3). Er wordt geïnvesteerd in goed werkgeverschap (actielijn 2). Verder vormt het verdiepen en verbreden van samenwerking binnen de NAVO en EU een rode draad (actielijn 4). Voor de intensiveringen is het belangrijkste uitgangspunt de noodzaak om te vernieuwen in het licht van het veranderende karakter van oorlogvoering en de toenemende digitalisering van het slagveld (actielijnen 5 en 6). Langs deze actielijnen bouwen alle Defensieonderdelen gezamenlijk aan een toekomstbestendige krijgsmacht.
Het Ministerie van Defensie is volgens de stukken in een transformatieproces om sneller, vaker en voor langere tijd ingezet te kunnen worden. Dit is gericht op het verhogen van de gereedheid en inzetbaarheid, het specifiek versterken van de gevechtskracht en het verbeteren van de organisatorische wendbaarheid. Conflicten zoals de oorlog in Oekraïne en andere recente situaties tonen aan dat de mogelijkheid om defensieorganisaties snel op te schalen in tijden van conflict cruciaal is. Kan de regering duidelijk maken hoe het Ministerie van Defensie zich specifiek hierop voorbereidt?
Antwoord
Het verslechterde dreigingsbeeld leidt ertoe dat onze veiligheidsbelangen steeds vaker in het gedrang raken. In deze context moet de krijgsmacht voorbereid zijn op collectieve verdediging tegen een gelijkwaardige tegenstander. Dit vraagt om een krijgsmacht die gevechtsgereed en inzetbaar is. Een van de randvoorwaarden hiervoor is dat de krijgsmacht in staat is om in relatief korte tijd op te kunnen schalen, waarbij Defensie een beroep moet kunnen doen op de gehele samenleving. Hiervoor is intensieve civiel-militaire en publiek-private samenwerking (in tijden van conflict) essentieel. Denk bijvoorbeeld aan het maken van afspraken met de transportsector om over voldoende capaciteit te beschikken ten behoeve van verplaatsing van militair materieel of de noodzaak voor nauwere en intensievere samenwerking met ziekenhuizen voor de opvang van gewonden.
Defensie kent inmiddels meerdere initiatieven gericht op schaalbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn de versterkte inspanning op instroom en behoud, het opschalen van het dienjaar, uitbreiding van het aantal reservisten, het onderzoeken van de haalbaarheid om een enquête toe te voegen aan de dienstplichtbrief en het inrichten van een taskforce productiezekerheid.
Met betrekking tot het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat signalen vanuit het lokaal bestuur aangeven dat er veel weerstand bestaat tegen defensielocaties. Hoe profiteert de omgeving direct van deze locaties naast de bijdrage aan onze nationale veiligheid, en is deze bijdrage substantieel genoeg om steun te verwerven?
Antwoord
In de afgelopen periode heeft Defensie veel zienswijzen mogen ontvangen op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER-onderzoek ten behoeve van het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) en voeren we overleg met medeoverheden over de opgaven in hun regio. Hieruit blijkt dat er bij medeoverheden in algemene zin steun is voor de opgave waar Defensie voor staat en erkenning dat hier een extra vraag naar ruimte bij hoort. Ook wordt herkend en gewaardeerd dat de aanwezigheid van Defensie – veelal buiten de Randstad en andere stedelijke netwerken – bijdraagt aan de sociaaleconomische kracht van een regio. Het gaat dan om directe werkgelegenheid en via het personeel de bijdrage aan voorzieningen zoals middenstand, scholen en (sport-)verenigingen. Een ander belangrijk positief effect van de aanwezigheid van Defensie betreft de natuur. Als gevolg van natuurinclusief en habitatgericht beheer, in combinatie met het specifieke gebruik van militaire oefenterreinen, gaan hoge natuurwaarden en militair gebruik veelal goed samen en liften biodiversiteit en natuur mee in de aanwezigheid van Defensie.
Er is ook bezorgdheid over negatieve effecten van nieuwe activiteiten op het lokale niveau, zoals bijvoorbeeld geluidsoverlast. Het participatietraject voor het NPRD is erop gericht om met een ieder die dat wil synergiekansen en schuurpunten in beeld te brengen en voorziet in intensief bestuurlijk overleg met medeoverheden voordat het kabinet besluit over de nut en noodzaak van een locatiekeuze in de beleidsvisie NPRD. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 13 maart jl. (36 124, nr. 41) is geschreven, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de verschillende deelproducten, zoals de Nota van Antwoord op de zienswijzen en de verslagen van de gebiedsbijeenkomsten en het ontwerp voor de nationale beleidsvisie NPRD.
De Minister van Defensie wijst erop dat wanneer de Verenigde Staten niet bereid zou zijn artikel 5 van het NAVO-handvest te eerbiedigen de Nederlandse defensie-uitgaven naar 4% zouden moeten stijgen. Welke concrete voorbereidingen om succesvol op te schalen treft de regering voor dit scenario? Liggen er uitgewerkte draaiboeken voor zo’n scenario, zo vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie.
Antwoord
Het is niet aan de orde dat de VS uit het NAVO bondgenootschap treedt of artikel 5 niet zou eerbiedigen. Ongeacht de uitkomst van de verkiezingen in de Verenigde Staten is de veiligheidssituatie in Europa ernstig verslechterd. Daarom heeft de NAVO een historisch pakket aan militaire plannen en maatregelen aangenomen om de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging te versterken. De uitvoering van deze plannen vereist aanzienlijke extra inspanningen van bondgenoten. Deze inspanningen betreffen onder andere investeringen in capaciteiten die de NAVO tekort komt (zoals luchtverdediging), maar ook ondersteuning en voorraden. Het voldoen aan de Defence Investment Pledge, de afspraak om structureel minimaal 2% van het bbp aan Defensie uit te geven, is essentieel.1 Naleving van deze afspraak is ook nu al het minimaal noodzakelijke en ook dan moeten er nog steeds keuzes gemaakt worden.
Om te kunnen opschalen kent Defensie meerdere initiatieven. Voorbeelden hiervan zijn de versterkte inspanning op instroom en behoud, het Landelijk Crisisplan Militaire Dreigingen, ruimte voor Defensie, het opschalen van het dienjaar, uitbreiding van het aantal reservisten, het onderzoeken van de haalbaarheid enquête toe te voegen aan de dienstplichtbrief en het inrichten van een taskforce productiezekerheid. Om snel op te kunnen schalen wanneer nodig is het van groot belang een beroep te kunnen doen op de gehele samenleving.
Hoewel Europa opgeteld fors meer aan defensie uitgeeft dan Rusland, ondervinden de EU-lidstaten nadelen van inefficiënties zoals dubbele vaste kosten door de versplintering over vele landen. Hoe verloopt de samenwerking op Europees niveau concreet, met als doel binnen de EU (eventueel inclusief het VK) militaire capaciteiten weer zo op te bouwen dat er een optimale som van capaciteiten op Europees niveau ontstaat en inefficiënte dubbelingen zo veel mogelijk vermeden worden? Welke concrete stappen worden ondernomen om deze inefficiënties te overwinnen en meer waar voor ons geld te krijgen? Op welke manier draagt de focus op specialisaties, zoals cyber en inlichtingen, bij aan de gezamenlijke Europese verdedigingsinspanning?
Antwoord
De geopolitieke veiligheidssituatie vraagt om een groter Europees handelingsvermogen. Lidstaten werken hiertoe onder meer aan het vergroten van de interoperabiliteit, standaardisatie en inwisselbaarheid van capaciteiten en het wegnemen van onnodige dubbelingen en tegengaan van fragmentatie. Dit wordt bereikt door nauwe samenwerking door de gehele keten, van onderzoek en ontwikkeling tot de aanschaf en gezamenlijk onderhoud.
Gezamenlijk(e) onderzoek en capaciteitsontwikkeling vindt onder andere plaats binnen Permanent Structured Cooperation (PESCO), het Europese Defensie Agentschap (EDA) en Europees Defensiefonds (EDF)-projecten, maar ook middels ad hoc-samenwerkingsverbanden tussen lidstaten. Nederland neemt bijvoorbeeld deel aan een PESCO-project dat werkt aan autonome systemen om maritieme infrastructuur te beschermen tegen mijnen. Ook wordt nauw samengewerkt op gezamenlijke aanschaf van munitie. Zo heeft Nederland in 2023 samen met een aantal lidstaten Patriotraketten via het NATO Support and Procurement Agency (NSPA) aangeschaft, en 155mm munitie via zowel het EDA als een Duits geleid aankoopproject. De Belgisch-Nederlandse samenwerking bij de vervanging van de mijnenjagers en M-fregatten is een concreet voorbeeld van de gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel. EU-instrumenten zoals de European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA), waarbij gezamenlijke aanschaf wordt gestimuleerd middels een financiële prikkel, dragen bij aan meer samenwerking. Het kabinet verwelkomt dan ook dat continuering van de EDIRPA-aanpak onderdeel uitmaakt van het nieuwe Commissievoorstel Europees Defensie-Industrie Programma (EDIP). Nederland maakt ook deel uit van een aantal user groups, zoals voor de CV90 en de Boxer. Hierin werken we samen met andere gebruikers om standaardisatie en interoperabiliteit te bevorderen.
Met het versterken van cyber- en inlichtingencapaciteit draagt Nederland bij aan de weerbaarheid van de EU en het NAVO-bondgenootschap en versterken we bovendien een belangrijke niche-capaciteit. Daarnaast draagt Nederland bij aan kennis- en informatie-uitwisseling en aan gezamenlijke ondernemingen zoals het EU Satellite Centre (SATCEN) en PESCO-projecten op gebied van cyber, zoals de Cyber Rapid Response Teams (CRRT) en het Cyber & Information Domain Coordination Centre (CIDCC).
Is de Europese samenwerking alles bij elkaar genomen (zoals PESCO, Strategisch Kompas, EDA, ASAP, joint procurement, EDIRPA, EDIS, EDIP, EDTIB) voldoende gecoördineerd en substantieel om militair weerbaar te zijn in het geval van een groot militair conflict binnen enkele jaren? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de indruk ontstaat dat veel van de Europese samenwerking te klein is, te versnipperd is en te lang duurt voordat het operationeel is.
De EU speelt met de diverse instrumenten een belangrijke rol bij het versterken van de Europese veiligheidssamenwerking, bijvoorbeeld op de terreinen van capaciteitsontwikkeling en gemeenschappelijke aanschaf, het opschalen van de industrie, versterking van de weerbaarheid en op gebied van crisis management. Initiatieven als EDF, PESCO en EDIRPA kunnen worden benut voor het ontwikkelen en aanschaffen van wapensystemen en munitie die ook de collectieve verdediging dienen en bijdragen aan betere interoperabiliteit.
Europese bondgenoten moeten meer investeren in Defensie om bezuinigingen uit het verleden te repareren, tekorten aan te vullen en te investeren in nieuwe militaire capaciteiten die Europese bondgenoten op dit moment onvoldoende beschikbaar hebben. Prioriteiten zijn bijvoorbeeld strategisch luchttransport, luchtverdediging- en inlichtingencapaciteit, vuurkracht op land met bijbehorende combat and combat service support en deep precision strike capaciteit. Europese landen moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en meer investeren om hun krijgsmachten te versterken.
Zowel binnen de NAVO als EU zetten bondgenoten en lidstaten belangrijke stappen.
De regering benoemt regelmatig de nationale defensie-industrie. Op welke punten richt het beleid zich op het versterken van een sterke nationale defensie-industrie en op welke punten ligt de focus op een Europese defensie-industrie?
Antwoord
De «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context» omschrijft welke maatregelen het kabinet hanteert om zowel een sterke nationale als een Europese defensie-industrie te realiseren.2
In de veranderende veiligheidscontext is er geen enkel Europees land dat geheel zelfstandig voor zijn eigen veiligheid kan zorgen. Het kabinet wil samen met Europese partners strategische afhankelijkheden verminderen waarvoor het in samenspraak met vertegenwoordigers van de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NLDTIB) en Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB), een voortrekkersrol wil spelen in gemeenschappelijke verwerving. De weerbaarheid en het voortzettingsvermogen van de toeleveranciersketens zijn daarbij cruciaal. De inzet is onder andere gericht op het verstevigen, beschermen en internationaal positioneren van Nederlandse industriële sterktes. Een voorbeeld daarvan is de inzet op de maritieme maakindustrie (MMI)3. Hierdoor versterken we ook de Europese strategische autonomie.4
Het kabinet informeert de Kamer voor de zomer over de invulling en uitvoering van andere aanvullende maatregelen om de productie- en leveringszekerheid te versterken, zowel voor de steun aan Oekraïne als voor de versterking van de krijgsmacht en haar inzetvoorraden.
Deze leden constateren verder dat het duidelijk is geworden dat voorraden niet alleen ten dienste staan van het eigen militaire (doorzettings)vermogen maar ook een instrument zijn voor buitenlands beleid. Hoe speelt de regering concreet, ook in Europees verband, in op dit leerpunt van de oorlog in Oekraïne?
Het aanleggen en onderhouden van voorraden is van groot belang voor de krijgsmacht. Dit is niet alleen van belang voor de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging, maar ook voor het bijdragen aan een weerbare samenleving. Tevens kan het een manier zijn om partners te ondersteunen, zoals we laten zien door Oekraïne te steunen middels het leveren van onderdelen uit onze voorraden.
De EU-lidstaten hebben afgesproken om meer en ook gezamenlijk munitie en ander militair materieel te blijven leveren aan Oekraïne. Dit doen ze ook om de eigen veiligheid te waarborgen. Op 18 maart 2024 werd besloten tot de oprichting van het Ukraine Assistance Fund (UAF), een speciale envelop van € 5 miljard binnen de Europese Vredesfaciliteit (EPF) voor steun aan Oekraïne. In 2023 zijn meerdere initiatieven ontplooid om de levering van met name artilleriemunitie aan Oekraïne te vergroten en te versnellen en om de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie op te schalen.
Er ontstaat de indruk dat de Europese samenwerking zich voornamelijk richt op het opbouwen van een defensie-industrie en het gezamenlijk inkopen van defensiematerieel. Deze fase van opbouw lijkt een cruciaal moment voor (het voorbereiden van) verdere Europese militaire integratie. Ook qua systemen en voorraden. Dat is ook essentieel gezien politieke signalen dat de samenwerking met de Verenigde Staten instabiel is geworden. De versnippering van defensiecapaciteiten over 27 legers vormt een fundamenteel lek in efficiëntie, zo stellen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie. Is de regering het hiermee eens en welke concrete stappen worden er gezet om deze uitdagingen aan te pakken? Welke stappen wil Nederland dat hierin gezet gaan worden?
Het kabinet is het eens dat de verscheidenheid aan wapensystemen binnen de krijgsmachten van Europese lidstaten moet worden verminderd. Het belang van betere interoperabiliteit en standaardisatie brengt het kabinet veelvuldig op tijdens NAVO- en EU bijeenkomsten en tijdens overleggen met bondgenoten zoals ook aangegeven in onze verslagen van deze bijeenkomsten. De EU-initiatieven als EDF, PESCO en EDIRPA dragen hier aan bij door gezamenlijke capaciteitsontwikkeling en aanschaf te faciliteren en te stimuleren. Om echt resultaat te boeken op het vermogen gezamenlijk militair op te treden moeten we binnen de EU toe naar gelijke capaciteiten of zorgen dat capaciteiten goed op elkaar aansluiten, met een commitment aan de nationale implementatie van NAVO-standaarden. Dat kost tijd. Nederland zet hier al goede stappen in onder andere door de gezamenlijke aanschaf van Anti Submarine Warfare (ASW) fregatten en mijnenbestrijdingsvaartuigen met België en luchtmobiele voertuigen met Duitsland.
Analisten zoals Robin Brooks van The Brookings Institution wijzen erop dat het vanuit exportstatistieken zonneklaar is dat Europese bedrijven exportbeperkingen voor militaire goederen (en dergelijke) richting Rusland omzeilen via landen zoals Kirgizië. Naar de mening van de fractieleden van GroenLinks-PvdA is dat een grote schande en ondermijnend voor de doelen van het Europese buitenlandse beleid. Ook verwijzen deze leden naar het recente nieuws dat Russische schepen bunkeren bij Vlissingen, een totaal onwenselijke situatie waar tegen opgetreden moet worden. Welke concrete stappen zet de regering, of bepleit de regering in Europese context om dergelijke omzeiling van sancties op te lossen? Deze leden zien het kunnen handhaven van sancties als een essentieel onderdeel van weerbaarheid. Zijn investeringen in het tegengaan van deze omzeiling van de sancties niet een kosten-efficiënte uitgave?
Antwoord
Het kabinet zet zich actief in om het omzeilen van sancties tegen te gaan. Een onderdeel daarvan is het monitoren van handelsstromen en het identificeren van omzeilingspatronen o.a. via buurlanden van Rusland. Hierbij is specifiek ook aandacht voor de landen in Centraal-Azië, in lijn met de moties Piri (21 501-20, nr. 2027 – 14 maart jl. aangenomen).
Het kabinet acht het onwenselijk dat schepen betrokken bij sanctie-omzeiling in Nederland of welke EU-lidstaat dan ook gebruik kunnen maken van diensten zoals bevoorrading. Nationaal bekijkt Nederland waar handhaving en toezicht verder versterkt kunnen worden, ook ten aanzien van mogelijke risicoschepen die nu onvoldoende in kaart zijn, waaronder de schaduwvloot. Tegelijkertijd verkent Nederland op EU-niveau samen met andere lidstaten en de Europese Commissie verdere aanscherping van (sanctie)maatregelen tegen de schaduwvloot en andere vormen van omzeiling, in lijn met de (gewijzigde) motie Koekkoek/Dassen (21 501-20, nr. 2045 – 19 maart jl. aangenomen).
De Minister van Defensie, K.H. Ollongren
De Staatssecretaris van Defensie, C.A. van der Maat
Zie ook: Kamerbrief Staat van de Oorlog in Europa (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2019 van 23 februari 2024) pagina 6; Geannoteerde agenda NAVO DMM (Kamerstuk 28 676, nr. 449 van 30 januari 2024) en de Kamerbrief Update Nationaal Plan van 28 676, nr. 450 van 26 januari 2024).
Kamerstuk 31 125, nr. 123 van 2 november 2022 waarin deze strategie in de brief wordt uiteengezet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36410-X-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.