36 372 Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie

Nr. 25 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 mei 2024

Tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel van wet tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie zijn meerdere amendementen ingediend. Over deze amendementen is op 12 maart 2024 door uw Kamer gestemd. Over het wetsvoorstel zoals dat luidt na de daarin via amendering aangebrachte wijzigingen nog niet. De aangenomen amendementen hebben op een aantal punten geleid tot ingrijpende wijzigingen van het wetsvoorstel. De introductie van vormen van auditief toezicht op gesprekken tussen gedetineerden en rechtsbijstandverleners, is door het kabinet beoordeeld als strijdig met de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Unierecht (hierna ook: hoger recht). Dit vormde voor het kabinet aanleiding het wetsvoorstel zoals dat is gewijzigd door de aangenomen amendementen voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) voor een spoedadvies.1

De Afdeling heeft zich in haar aanvullend advies uitgelaten over de amendementen van de leden Helder en Ellian over auditief toezicht2 en aanvullend over het amendement van het lid Ellian over het aanscherpen van het regime in extra beveiligde inrichtingen en afdelingen intensief toezicht.3

De Afdeling concludeert dat de amendementen Helder en Ellian beide een inmenging in het recht op vertrouwelijke communicatie vormen, zoals beschermd in artikel 6 en artikel 8 EVRM. Nu deze inmenging wegens het ontbreken van dwingende redenen niet kan worden gerechtvaardigd, concludeert de Afdeling dat de amendementen onverenigbaar zijn met de Grondwet, het EVRM en het Unierecht.

Het advies van de Afdeling en het nader rapport naar aanleiding van dit advies zal ik zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen. In het nader rapport geef ik aan dat deze conclusie van de Afdeling betekent dat het kabinet het wetsvoorstel in de huidige vorm niet voor zijn rekening kan nemen. Het kabinet vindt het, net als uw Kamer, echter van groot belang dat de in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen voor het tegengaan van voortgezet crimineel handelen in detentie zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Ik zal daarom met spoed een wetsvoorstel in procedure brengen dat het voorstel van wet, zoals dat luidt na de daarin tot en met 12 maart aangebrachte wijzigingen,4 wijzigt. Dit wijzigingswetsvoorstel zal de amendementen die zien op vormen van auditief toezicht terugdraaien.

Naast het advies van de Afdeling op de amendementen over auditief toezicht, heeft de Afdeling advies uitgebracht op het eveneens aanvaarde amendement van het lid Ellian, dat betrekking heeft op bezoek- en telefoonrechten van gedetineerden in de extra beveiligde inrichting en afdeling intensief toezicht. De Afdeling concludeert over dit amendement dat het loslaten van een ondergrens voor deze vormen van contact in strijd is met het recht op privé en familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. De voorgestelde bovengrens laat bovendien weinig ruimte om maatwerk te leveren. Dit advies geeft mij aanleiding om in het wijzigingswetsvoorstel eveneens te voorzien in wijziging van de artikelen 40b en 40c, zoals deze voortvloeien uit het amendement onder nr. 9, zodat zij geen strijd meer zullen opleveren met artikel 8 van het EVRM. Bij de vormgeving hiervan zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de bedoeling van het amendement om de contactmomenten van gedetineerden in de extra beveiligde inrichting en afdeling intensief toezicht strikt te beperken op basis van een wettelijke grondslag.

Met het oog op het bovenstaande, verzoek ik uw Kamer de eindstemming over het wetsvoorstel met Kamerstuknummer 36 372 aan te houden totdat het wijzigingswetsvoorstel door de Kamer is behandeld. Dit biedt uw Kamer de gelegenheid in samenhang over beide wetsvoorstellen te debatteren en te oordelen.

Met deze voorgestelde werkwijze kan dit belangrijke wetsvoorstel gericht en met spoed in overeenstemming worden gebracht met het hogere recht. Bovendien doet deze werkwijze naar het oordeel van het kabinet recht aan de staatsrechtelijke verhoudingen tussen regering en parlement.

Indien het wetsvoorstel in zijn huidige vorm door uw Kamer zou worden aanvaard zonder dat of reeds voordat tevens het wijzigingswetsvoorstel wordt aanvaard, zal het kabinet zich genoodzaakt zien het wetsvoorstel in te trekken. De strijd tegen de georganiseerde criminaliteit heeft grote prioriteit, maar een wetsvoorstel dat zonder meer onverenigbaar is met hoger recht, kan en wil het kabinet niet voor zijn rekening nemen.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 36 372, nr. 24.

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 36 372, nr. 10 en nr. 12.

X Noot
3

Kamerstukken II 2023/24, 36 372, nr. 9.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/2024, 36 372, nr. 22.

Naar boven