Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 maart 2024
Uw Kamer heeft mij verzocht een appreciatie te geven over het gewijzigde voorstel
van wet tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende
maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie.1
Als gevolg van het amendement van het lid Helder (Kamerstuk 36 372, nr. 10) is aan het wetsvoorstel toegevoegd dat er audiovisuele opnamen worden gemaakt van
een bezoek van de rechtsbijstandverlener aan een gedetineerde in de extra beveiligde
inrichting (EBI) en afdeling intensief toezicht (AIT). Aan het wetsvoorstel is als
gevolg van het amendement van het lid Ellian (Kamerstuk 36 372, nr. 12) het houden van auditief toezicht op gesprekken tussen een rechtsbijstandsverlener
en een gedetineerde in de EBI en AIT toegevoegd. Dit auditief toezicht is daarin verbonden
aan de situatie waarin een bevel als bedoeld in artikel 40d van de Penitentiaire beginselenwet
is gegeven. De amendementen komen voort uit een sterke wens van uw Kamer om voortgezet
crimineel handelen vanuit detentie tegen te gaan. Een wens die het kabinet onverminderd
deelt. Deze amendementen betreffen echter zeer ingrijpende wijzigingen van het wetsvoorstel.
Ik ben mij er terdege van bewust dat een meerderheid van uw Kamer deze amendementen
heeft gesteund en dat deze zijn aanvaard. Ook zie ik in de toelichting op de beide
amendementen dat de indieners de intentie hebben te blijven binnen de grenzen van
hetgeen onder artikel 6 EVRM is toegestaan. Zo wordt in beide varianten niet direct
kennisgenomen van de inhoud van opnamen en worden deze opnamen ter hand gesteld aan
een derde partij – een commissie of de Nederlandse Orde van Advocaten – in ieder geval
niet rechtstreeks aan de vervolgende instantie. Het opnemen van de verschillende waarborgen
heeft tijdens de plenaire behandeling echter niet aan mijn ontrading in de weg gestaan.
Het wetsvoorstel zoals het in tweede lezing is komen te luiden, is naar het oordeel
van het kabinet strijdig met artikel 6 EVRM en artikel 17 Grondwet. Deze bepalingen
beschermen het recht op een eerlijk proces, en meer in het bijzonder het recht om
vertrouwelijk te communiceren. Het recht op vertrouwelijke communicatie tussen een
verdachte en diens raadsman vloeit daarnaast voort uit Richtlijn 2013/48/EU. Hiermee
is het maken van geluidsopnamen van contacten tussen de rechtsbijstandsverlener en
zijn cliënt naar het oordeel van het kabinet onverenigbaar.
Onderkend moet worden dat een exact precedent niet eerder aan het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens is voorgelegd. In het debat is de onzekerheid over de interpretatie
van de amendementen in het licht van het recht op een eerlijk proces ook aan de orde
geweest. Een gegeven is verder dat beide amendementen – zij het met accentverschillen
– betrekking hebben op dezelfde materie. Deze omstandigheden geven mij aanleiding
over de amendementen – en hun verhouding tot de grondrechten – (spoed)advies te vragen
aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Naast een advies over de amendementen
vraag ik aan de Afdeling of zij – indien zij de grondwettelijke bezwaren onderkent
– kan aangeven onder welke condities dergelijk toezicht, alsmede een regeling voor
rechtmatige toegang tot deze gegevens, zoals de indieners van de amendementen voor
ogen hebben wel mogelijk zou kunnen zijn.
Nadat de Afdeling heeft geadviseerd, zal het kabinet zich nader beraden over het wetsvoorstel.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind