36 358 Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 en enkele andere wetten in verband met het treffen van een tijdelijke voorziening voor het benoemen van rechters-plaatsvervangers in hun eenenzeventigste levensjaar

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 oktober 2023

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun inbreng en ben hun verder zeer erkentelijk voor de voortvarende behandeling. Zoals ook vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is de regeling voor de benoeming tot rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder in de Tweede Verzamelspoedwet Covid-19 (hierna: Tweede Verzamelspoedwet) op 15 juli 2023 komen te vervallen.

Hieronder ga ik in op de gestelde vragen. De vragen worden, waar mogelijk, thematisch beantwoord. Indien leden van meer fracties een vraag stellen over een samenhangend onderwerp, beantwoord ik de vragen gezamenlijk. Omwille van de lengte van het verslag zijn de vragen samengevat en verkort weergegeven.

I. ALGEMEEN

2. Uitzondering op de hoofdregel

De leden van de SP-fractie constateren dat de tekorten in de rechtspraak voor een groot deel zijn ontstaan door een jarenlang gebrek aan structurele investeringen. Dat deze tekorten deels en tijdelijk worden opgelost door het verhogen van de maximumleeftijd achten zij niet bepaald ideaal. Zij vragen of de tijdelijke benoeming tot raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger vrijwillig van aard is, zowel voor de betrokken plaatsvervanger als voor het gerechtsbestuur.

Het gaat inderdaad om een tijdelijke benoeming voor maximaal drie jaar die voor zowel de raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger (hierna tezamen: rechter-plaatsvervanger) als voor het betrokken gerechtsbestuur vrijwillig van aard is. De rechter die de leeftijd van zeventig jaar heeft bereikt en met leeftijdsontslag als bedoeld in artikel 46h, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) is gegaan, kan in aanmerking komen voor herbenoeming tot rechter-plaatsvervanger als hij dat wil. Het is vervolgens aan het betrokken gerechtsbestuur om een aanbeveling tot benoeming te doen aan de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Rvdr).

Als de rechter-plaatsvervanger eenmaal is benoemd, is in het wetsvoorstel geregeld dat hij in ieder geval wordt ontslagen als hij de leeftijd van drieënzeventig jaar heeft bereikt. Daarnaast is hoofdstuk 6A van de Wrra, dat onder meer strekt tot regels over het ontslag van een rechterlijk ambtenaar, ook van toepassing op de rechters-plaatsvervangers die op grond van de regeling in het wetsvoorstel (hierna ook: nieuwe regeling) worden benoemd. Dat betekent bijvoorbeeld dat de rechter-plaatsvervanger op eigen verzoek kan worden ontslagen.1 Een rechter-plaatsvervanger kan ook tussentijds door de Hoge Raad worden ontslagen als zich een van de situaties bedoeld in Hoofdstuk 6A van de Wrra zich voordoen. Voorbeelden daarvan zijn ziekte2 of een onherroepelijke veroordeling wegens het plegen van een misdrijf.3

3. Aanleiding voor het wetsvoorstel

3.1. De regeling in de Tweede Verzamelspoedwet

De leden van de VVD-fractie lezen dat de rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder 14.000 zaken op jaarbasis zullen afdoen. Zij vragen of per rechtsgebied een inschatting kan worden gemaakt hoeveel zaken deze groep zal afdoen. Daarnaast vragen zij naar de mogelijkheid voor gerechtsbesturen om rechters terug te vragen voor een specifiek rechtsgebied waar de nood het hoogst is.

Het is niet mogelijk om per rechtsgebied een inschatting te maken van het aantal zaken die een rechter-plaatsvervanger kan afdoen. Dat heeft ermee te maken dat het cijfer van 14.000 zaken een schatting op jaarbasis betreft. De inzet van een rechter-plaatsvervanger van zeventig jaar en ouder kan echter sterk verschillen per gerecht, rechtsgebied en periode. Het is aan de afzonderlijke gerechtsbesturen hoe en waar een rechter-plaatsvervanger binnen hun gerecht wordt ingezet. Een rechter-plaatsvervanger kan bijvoorbeeld gedurende de gehele duur van zijn benoeming op één rechtsgebied worden ingezet, omdat hij daarin een bepaalde expertise met zich brengt. Het is ook mogelijk dat het gerechtsbestuur een rechter-plaatsvervanger telkens of gelijktijdig inzet op verschillende rechtsgebieden, bijvoorbeeld omdat daar de nood het hoogst is.

Verder gaat het gerechtsbestuur niet alleen over de inzet van de rechter-plaatsvervanger binnen het betrokken gerecht, maar ook over de rechters die zij bij de Rvdr aanbevelen voor benoeming tot rechter-plaatsvervanger. In antwoord op de laatste vraag van de VVD-fractie staat het de gerechtsbesturen daarbij vrij om bepaalde rechters die met leeftijdsontslag zijn gegaan terug te vragen en na hun herbenoeming in te zetten op een specifiek rechtsgebied.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering in te gaan op de overige maatregelen die sinds het uitbreken van COVID-19 zijn getroffen om de achterstanden binnen de rechtspraak in te lopen. Daarbij zijn zij in het bijzonder benieuwd naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze maatregelen en of deze een structureel karakter krijgen.

Naar aanleiding van de uitbraak van COVID-19 en de daarop genomen overheidsmaatregelen zijn in 2020 in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (hierna: Tijdelijke wet) onder meer voorzieningen getroffen om de continuïteit van de rechtspraak te kunnen borgen. Deze voorzieningen waren, kort samengevat, het gebruik van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, het gebruik van videoconferentie in het bestuurs-, civiel- en strafrecht en het telehoren of verhoren in strafzaken. Daarnaast zijn er ook maatregelen getroffen binnen de geldende regelgeving, voornamelijk in de strafrechtketen.4 Inmiddels zijn de voorzieningen uit de Tijdelijke wet komen te vervallen en zijn de achterstanden in de rechtspraak ten gevolge van de uitbraak van COVID-19 grotendeels ingelopen.5

In het aan uw Kamer aangeboden rapport van Pro Facto van 1 september 20226 is onderzocht of bepaalde voorzieningen uit de Tijdelijke wet of elementen daarvan permanent konden worden geregeld. Bij brief van 11 april 20227 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat voor een van de belangrijkste van deze voorzieningen, het gebruik van videoconferentie in het bestuurs- en civielrecht, een structurele wettelijke regeling nader wordt uitgewerkt. In deze brief is uw Kamer ook geïnformeerd over de mogelijkheden die het Besluit videoconferentie nu al biedt om videoconferentie binnen het strafrecht in te zetten. Er zijn op dit moment geen plannen om andere voorzieningen uit de Tijdelijke wet op het gebied van de rechtspraak structureel te regelen.

Maatregelen die binnen de geldende regelgeving zijn getroffen, zijn onder meer de aanpak van de geïntensiveerde OM-strafbeschikking en het enkelvoudig behandelen van strafzaken die doorgaans door de meervoudige kamer zouden worden behandeld. De aanpak van de geïntensiveerde OM-strafbeschikking wordt nog steeds toegepast. De toepassing van de OM-strafbeschikking en het beleid hierover is overigens een autonome bevoegdheid van het Openbaar Ministerie (hierna: het OM). Het afhandelen van zaken door de enkelvoudige kamer in plaats van de meervoudige wordt voortgezet onder de gezamenlijke aanpak om de strafrechtketen te ontlasten. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 13 april 2023.8

Parallel aan de getroffen maatregelen ten gevolge van de uitbraak van COVID-19 is de rechtspraak in 2020 gestart met het programma Tijdige Rechtspraak. De looptijd van het programma zou aanvankelijk tot 2023 duren, maar is verlengd tot eind 2025. Het doel van het programma is het verkorten van de doorlooptijden en het beter informeren van rechtszoekenden over de verschillende stappen in een procedure. Hiertoe worden de werkprocessen doorgelicht en verbeteringen en versnellingen doorgevoerd. Zo wordt het roosteren en inplannen van zaken verder geprofessionaliseerd en de managementinformatie zodanig ingericht dat meer inzicht ontstaat over de bestaande werkvoorraden en de gerealiseerde doorlooptijden. Verder is de rechtspraak in 2021 gestart met de landelijke inloopkamer. Rechtbanken kunnen de hulp van de inloopkamer inschakelen om achterstanden op het gebied van bestuursrecht, civiel recht en strafrecht weg te werken. De inloopkamers hebben in 2022 ruim 17.000 zaken voor verschillende gerechten afgehandeld.9

3.2. Achterstanden en capaciteit in de rechtspraak

De leden van de VVD-fractie denken dat het belangrijk is dat rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder naast het afdoen van zaken ook kunnen worden ingezet om rechters-in-opleiding (hierna: rio’s) op te leiden. Zowel de leden van de VVD-fractie als die van de D66-fractie vragen of het wetsvoorstel in die mogelijkheid voorziet. De leden van de D66-fractie vragen of in dat geval extra opleidingsplaatsen kunnen worden gerealiseerd.

Het wetsvoorstel is gericht op de inzet van rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder bij de afdoening van zaken, zodat de achterstanden daarin sneller kunnen worden ingelopen. Deze groep beschikt over veel werkervaring waardoor zij op korte termijn efficiënt daaraan een bijdrage kunnen leveren. Hoewel minder gebruikelijk, zouden deze rechters-plaatsvervangers ook kunnen worden ingezet als praktijkopleiders van rio’s. Zij moeten dan wel beschikken over een (actuele) certificering als praktijkopleider. Dit gaat waarschijnlijk wel ten koste van de inzetbaarheid van de betreffende rechter-plaatsvervanger bij de afdoening van zaken. Het is daarom de vraag of de inzet van de rechter-plaatsvervanger als praktijkopleider altijd de meest efficiënte is. Het is aan het betrokken gerechtsbestuur om die afweging te maken, aangezien zij beslissen over hoe en waar de rechter-plaatsvervanger wordt ingezet.

Verder is het niet mogelijk om extra opleidingsplaatsen te realiseren, zo antwoord ik de leden van de D66-fractie. Zoals zij terecht opmerken, heeft de rechtspraak te kennen gegeven dat met 130 opleidingsplaatsen per jaar de grenzen van de opleidingscapaciteit zijn bereikt. Dat heeft niet alleen te maken met de beschikbare capaciteit bij de gerechten, maar ook die bij het Studiecentrum Rechtspleging (hierna: het SSR), het opleidingsinstituut van de rechtspraak en het OM. De inzet van rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder als praktijkopleider bij de gerechten betekent niet dat de capaciteit van de SSR ook groter wordt. Daarnaast is de huidige groep rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder relatief beperkt van omvang (19,4 fte). Zelfs als zij uitsluitend als praktijkopleiders kunnen worden ingezet, ligt het niet voor de hand dat daarmee de opleidingscapaciteit evenredig en substantieel binnen de gerechten kan worden vergroot. Verder ziet de Rvdr nu geen aanleiding om de opleidingscapaciteit verder uit te breiden, omdat met de instroom van 130 rio’s per jaar en de rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder op korte termijn de leeftijdsgebonden uitstroom kan worden opgevangen en het totaal aantal rechters in de komende jaren geleidelijk zal toenemen. De Rvdr voorziet in 2024 een evaluatie van het opleidings- en selectiestelsel.10

De leden van de CDA-fractie constateren dat voortvarend handelen geboden is vanwege de druk op de rechterlijke macht en het tekort aan rechters. Zij vragen of de regering het standpunt van de Raad van State deelt dat het niet aannemelijk is dat het laten doorwerken van rechters na hun zeventigste levensjaar het tekort aan rechters in drie jaar kan wegnemen.

De regering deelt het standpunt van de Raad van State dat het tekort aan rechters niet door het wetsvoorstel binnen drie jaar zal zijn weggenomen. Dat is ook niet aan de orde, omdat het wetsvoorstel erop is gericht om tijdelijk de capaciteit binnen de rechtspraak op te hogen. Daarnaast onderken ik dat de in het wetsvoorstel getroffen maatregel relatief beperkt van omvang is. Ten tijde van het peilmoment in september 2022 stond het aantal rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder dat werkzaam was binnen de rechtspraak gelijk aan 19,4 fte op jaarbasis. Ik ga er vanuit dat dit ongeveer hetzelfde blijft onder de nieuwe regeling. Verwacht wordt dat de nieuwe regeling tot medio 2029 extra capaciteit oplevert.11 In combinatie met de instroom van 130 rio’s op jaarbasis kan daarmee op korte termijn de leeftijdsgebonden uitstroom worden opgevangen en zal de capaciteit in de komende jaren in ieder geval geleidelijk toenemen.

De leden van de CDA-fractie lezen de constatering van de Raad van State dat cijfers ontbreken over de omvang van het huidige tekort aan rechters en over de verwachte in- en uitstroom in de komende jaren. Zij vragen de regering deze cijfers aan de Kamer te doen toekomen. Volgens de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) bedraagt het tekort zo’n 800 rechters.12

Nadat het verslag over dit wetsvoorstel op 22 juni 2023 is vastgesteld, heb ik uw Kamer bij brief van 27 juni 202313 nader geïnformeerd over de stand van zaken rondom het tekort aan capaciteit binnen de rechtspraak. Graag vat ik kort samen wat daarin staat. De gemiddelde pensioenleeftijd van rechters en raadsheren (hierna tezamen ook: rechters) ligt momenteel rond achtenzestig jaar. Op basis van de door de Rvdr verstrekte prognoses is de in- en uitstroom 884 respectievelijk 806 rechters in de periode 2023 tot en met 2030. Dat brengt mee dat het totaal aantal rechters in 2030 met ongeveer 80 rechters zal stijgen. Deze verwachte toename van het aantal rechters is vooral het resultaat van de maatregel om het aantal opleidingsplaatsen uit te breiden naar 130 rio’s op jaarbasis. Verder staat in de memorie van toelichting14 dat de Rvdr de omvang van het tekort aan rechters schat op ongeveer 200 fte. De Rvdr heeft mij te kennen gegeven dat zij inschatten dat dit cijfer nog steeds actueel is. Het tekort wordt mede beïnvloed door verschillende factoren die kunnen fluctueren, zoals de instroom van zaken, de complexiteit daarvan en de impact van nieuwe wetgeving.

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat het aannamebeleid 130 rio’s per jaar bedraagt voor de in- en uitstroom in de jaren 2017 tot en met 2021, gezien de cijfers in het jaarverslag van de Rvdr.

De leden van de CDA-fractie wijzen in het kader van hun vraag op een tabel in het jaarverslag van de Rvdr over 2021,15 waarin de in- en uitstroom van rechterlijke ambtenaren over de jaren 2017 tot en met 2021 is weergegeven. Uit deze tabel volgt dat gemiddeld genomen 137 rechterlijke ambtenaren per jaar instromen. Deze groep bestaat niet alleen uit rio’s, maar ook uit gerechtsauditeurs en rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder die op basis van een aanwijzing zijn aangesteld. Pas sinds 2021 stromen jaarlijks 130 rio’s in.

Het lid van de BBB-fractie heeft vernomen dat strafzaken worden geseponeerd vanwege personeelstekorten en zij spreekt hierover haar schok uit. Zij vraagt op grond van welke criteria deze strafzaken zijn geseponeerd en welke verdenkingen of incidenten onbestraft zijn gelaten. Daarnaast vraagt zij onder verwijzing naar de seponering van 1.500 zaken bij de rechtbank Gelderland of de regering naar een overzicht van dit soort problemen bij andere rechtbanken. Zij vraagt ook om een overzicht van seponering van niet-strafrechtelijke zaken, voor zover zich dat voordoet. Tot slot vraagt zij hoe de regering dit in de toekomst gaat oplossen.

Allereerst is van belang dat ik geen signalen heb ontvangen dat bij andere rechtbanken dergelijke grote sepotacties zoals bij de rechtbank Gelderland nodig zijn. De sepotactie bij de rechtbank Gelderland in 2022 betrof 1.500 lichtere politierechterzaken, zoals belediging, verkeersovertredingen en bezit van hennep. In veel van deze zaken waren geen slachtoffers betrokken. Dat laat overigens onverlet dat ik de sepotactie bij de rechtbank Gelderland zeer betreur. Ik verwijs voor meer achtergrond naar de brief van 8 juli 202216 en de beantwoording van de Kamervragen van het lid Mutluer op 19 september 2022,17 waarin ik uw Kamer over de sepotactie nader heb geïnformeerd.

Seponering van zaken komt daarnaast alleen in het strafrecht voor. Een sepot houdt in dat de officier van justitie de beslissing heeft genomen om niet (verder) te vervolgen en de zaak dus te laten rusten. Dit is een bevoegdheid die exclusief aan het OM is toegekend (opportuniteitsbeginsel).18

De laatste vraag van het lid van de BBB-fractie gaat over oplossingen in de toekomst. Op grond van het coalitieakkoord wordt de justitiële keten versterkt door te investeren in de organisaties van het OM en de rechtspraak. Hiervoor is een bedrag vrijgemaakt dat oploopt tot structureel € 200 miljoen per jaar. Met deze middelen kunnen deze organisaties toekomstbestendig worden gemaakt, onder meer ten aanzien van capaciteit, wendbaarheid (gelet op bijvoorbeeld nieuwe ontwikkelingen in de criminaliteit), de kwaliteit van informatievoorziening, digitalisering en innovatie en verbetering van de ketensamenwerking.19 Bij het OM wordt onder meer € 35 miljoen structureel per jaar extra besteed aan de informatievoorziening en € 20 miljoen aan de versterking van de eigen organisatie, zoals de capaciteit. Bij de rechtspraak wordt onder andere € 42 miljoen per jaar extra besteed aan versterking van de organisatie en kwaliteit. Ook de politie heeft er middelen bijgekregen, onder meer om de politieorganisatie te versterken. Ik wijs in dit verband verder graag op het antwoord dat ik heb gegeven op de vraag van de leden van de SP-fractie naar de plannen om het tekort aan rechters duurzaam op te lossen. Deze uiteenzetting van de door mij getroffen maatregelen staan onder het kopje «3.3. Tijdelijk ophogen van capaciteit binnen de rechtspraak».

Daarnaast zijn er maatregelen getroffen om het functioneren van de strafrechtketen te verbeteren. Dit wordt nader toegelicht in het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie onder het kopje «7. Advies en consultatie».

3.3. Tijdelijk ophogen van capaciteit binnen de rechtspraak

De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om alleen rechters-plaatsvervangers en raadsheren-plaatsvervangers onder de reikwijdte van het wetsvoorstel te brengen.

Het wetsvoorstel regelt dat rechterlijke ambtenaren als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, onder 2° en 3°, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wro) en de leden die bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) belast zijn met rechtspraak kunnen worden benoemd tot rechter-plaatsvervanger of raadsheer-plaatsvervanger. Dat betekent dat de raadsheren en raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven, de rechters en rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken en de raadsheren en raadsheren-plaatsvervangers die werkzaam zijn bij de CRvB en het CBb gebruik kunnen maken van de regeling in het wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie, de SP-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen, kort samengevat, de regering toe te lichten waarom gekozen is voor het creëren van een tijdelijke voorziening in plaats van een structurele regeling. Daarbij merken de leden van de D66-fractie op dat ervoor gekozen kan worden om geen gebruik te maken van een structurele regeling als daartoe geen noodzaak is. De leden van de SP-fractie vragen daarnaast of nagedacht wordt over verlenging van de nieuwe regeling of dat de regeling in het wetsvoorstel een éénmalige oplossing van tijdelijke aard is.

Er is gekozen voor een tijdelijke regeling, zodat niet vooruit wordt gelopen op de principiële discussie over de wettelijke ontslagleeftijd van rechterlijke ambtenaren. Om tot een structurele regeling te komen die hieraan recht doet, is het noodzakelijk om eerst de in het wetsvoorstel getroffen voorziening te evalueren. Het wetsvoorstel voorziet daarom in een evaluatie. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State wordt daarbij onderzocht of bepaalde criteria moeten worden geformuleerd om te bepalen wie in aanmerking komt voor herbenoeming tot rechter-plaatsvervanger en hoe daarbij onder meer moet worden omgegaan met een verminderde individuele geschiktheid voor het rechtersambt die met ouderdom gepaard kan gaan. Aan de hand van de conclusies van deze evaluatie zal ik, in afstemming met de betrokken organisaties, onderzoeken of en zo ja, binnen welke kaders een structurele regeling mogelijk is. Verder was het mijn voornemen om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk bij uw Kamer in te dienen, omdat de oude regeling uit de Tweede Verzamelspoedwet op 15 juli 2023 is komen te vervallen. Binnen dat tijdsbestek was het niet mogelijk om een structurele regeling uit te werken die recht zou doen aan de discussie over de wettelijke ontslagleeftijd.

Gelet op mijn voornemen om na de evaluatie van het wetsvoorstel te bezien of een structurele regeling mogelijk is, ligt het niet voor de hand om over een aantal jaar de nieuwe regeling te verlengen.20 Het wetsvoorstel voorziet ook niet in die mogelijkheid, zo antwoord ik de leden van de SP-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen de regering uiteen te zetten welke plannen er zijn om het tekort in de rechtspraak duurzaam op te lossen, voor zowel de korte als lange termijn.

De Rvdr heeft samen met de gerechten en het SSR het aantal opleidingsplaatsen uitgebreid naar 130 rio’s op jaarbasis.21 Het is in de afgelopen jaren gelukt om het maximale aantal rio’s te werven. De door de Rvdr verstrekte prognose laat zien dat daardoor in 2023 het aantal rechters in totaal met ongeveer 60 fte zal toenemen. Hierbij zijn de (verwachte) effecten van de inzet van de groep rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder meegenomen. In 2030 stijgt het totaal aantal rechters naar verwachting met ongeveer 80 rechters. Het tekort aan rechters wordt nu geschat op ongeveer 200 fte. Ik verwijs in dit kader graag naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over de cijfers over het tekort aan rechters onder het kopje «3.2. Achterstanden en capaciteit in de rechtspraak». Dit betekent dat het tekort aan rechters op de lange termijn ten dele zal afnemen. Aangezien de Rvdr te kennen heeft gegeven dat de grenzen van de opleidingscapaciteit zijn bereikt, ligt het bij de huidige stand van zaken niet voor de hand om meer maatregelen op dat vlak te treffen. Wel voorziet de Rvdr in 2024 een evaluatie van het opleidings- en selectiestelsel. Zie ook mijn antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie over het realiseren van extra opleidingsplaatsen onder het kopje «3.2. Achterstanden en capaciteit in de rechtspraak». De rechtspraak heeft in het kader van de prijsafspraken 2023–2025 voor onder meer het vergroten van de personele capaciteit extra financiële middelen ontvangen. Het betreft € 13,6 miljoen in 2023, € 19,4 miljoen in 2024 en € 27,1 miljoen in 2025, oplopend naar € 34,8 miljoen vanaf 2027.

Verder worden er ook maatregelen getroffen om de huidige capaciteit aan rechters op korte termijn efficiënter te benutten. Er wordt in dat kader geïnvesteerd in het vergroten van de capaciteit aan gerechtsjuristen en administratieve medewerkers.22 Daarnaast wordt gewerkt aan het ontlasten van rechters en raadsheren van ondersteunende projectwerkzaamheden en managementtaken. Gerechten en hoven kunnen bovendien bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit elkaar onderlinge bijstand verlenen.23

4. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom geen vergelijkbare regeling is getroffen voor staatsraden die bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) werken, aangezien ook daar de doorlooptijden zijn opgelopen. Zij vragen of de regering de inschatting deelt dat het verstandig zou zijn om een dergelijke regeling voor staatsraden te treffen.

Zowel tijdens de voorbereiding van de Tweede Verzamelspoedwet als het wetsvoorstel heeft de Afdeling desgevraagd te kennen gegeven dat er geen tekort is aan staatsraden en dat zij daarom geen behoefte heeft aan de mogelijkheid om staatsraden van zeventig jaar en ouder in te zetten bij de afdoening van zaken. Uit het jaarverslag van de Raad van State blijkt, zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerken, dat in 2022 de gemiddelde doorlooptijd van zaken hoger was dan in de jaren daarvoor. Naast de stijgende moeilijkheidsgraad van veel zaken is dat een gevolg van een groot tekort aan juristen bij de directie Bestuursrechtspraak.24

De leden van de VVD-fractie vragen naar de effecten van het wetsvoorstel op de werklast van de gerechtsauditeurs en andere juridische medewerkers in de rechtspraak. Zij vragen of er aanvullende afspraken nodig zijn om de werklast van deze ondersteuners te beperken.

De Rvdr heeft te kennen gegeven dat het aantal gerechtsauditeurs en andere juridisch medewerkers door investeringen al fors is toegenomen van 2682 fte in 2015 naar 3227 fte in 2022. Ik ga er vanuit dat de groep rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder ook onder de nieuwe regeling ongeveer 19,4 fte zal vertegenwoordigen. Gelet hierop zal de impact hiervan op de werklast van de juridische ondersteuning verwaarloosbaar zijn. Aanvullende afspraken over het beperken van hun werklast is daarom niet nodig.

4.3. Einde benoeming

De leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie vragen de regering uit te leggen waarom gekozen is om aan de benoeming van een rechter-plaatsvervanger van zeventig jaar en ouder een termijn van drie jaar te verbinden. De leden van de D66-fractie vragen of de regering het wenselijk acht om aan rechters-plaatsvervangers van drieënzeventig jaar een tweede termijn te gunnen, omdat zij ook daarna nog van toegevoegde waarde kunnen zijn voor de rechtspraak. Het lid van de BBB-fractie vraagt in dit kader of de regering bereid is om de ontslagleeftijd van rechterlijke ambtenaren als bedoeld in artikel 46h, derde lid, van de Wrra te verhogen.

Het wetsvoorstel regelt inderdaad dat rechters-plaatsvervangers uiterlijk de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van drieënzeventig jaar hebben bereikt bij koninklijk besluit worden ontslagen. Dat betekent dat een rechter-plaatsvervanger die op grond van de nieuwe regeling is benoemd maximaal drie jaar het rechtersambt kan uitoefenen. Daarmee is aangesloten bij de oude regeling in de Tweede Verzamelspoedwet en de in artikel 3b, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren vastgestelde maximale termijn voor het vervullen van het ambt van onder meer een rechter-plaatsvervanger. Dat neemt niet weg dat op zichzelf genomen elke leeftijdsgrens arbitrair is. Met de leden van de D66-fractie en het lid van de BBB-fractie ben ik het eens dat niet kan worden uitgesloten dat een rechter-plaatsvervanger van drieënzeventig jaar ook nog toegevoegde waarde kan hebben voor de rechtspraak. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat dit niet voor iedere rechter-plaatsvervanger zal gelden en dat het vorderen van de leeftijd invloed kan hebben op de individuele geschiktheid voor het rechtersambt. Met de leeftijdsgrens van drieënzeventig jaar wordt zoveel mogelijk gewaarborgd dat er geen geschillen zullen ontstaan over de geschiktheid van de rechter-plaatsvervanger of dat de geschiktheid per geval moet worden beoordeeld. Bij de evaluatie van de regeling in het wetsvoorstel zal aan de orde komen hoe moet worden omgegaan met de verminderde individuele geschiktheid voor het rechtersambt die met ouderdom gepaard kan gaan. Als wordt overgegaan tot een structurele regeling, zal opnieuw moeten worden bezien welke leeftijdsgrens het meest geschikt is.

7. Advies en consultatie

De leden van de VVD-fractie vragen of er nog meer tijdelijke voorzieningen kunnen worden getroffen in verband met het verkorten van de doorlooptijden in de strafrechtketen en het wegwerken van de achterstanden.

In reactie op de moties van leden Mutluer en Ellian heb ik uw Kamer bij brief van 13 april 2023 geïnformeerd over het Actieplan strafrechtketen.25 Hieronder zal ik kort de maatregelen toelichten die in dat kader zijn getroffen. Ik verwijs voor meer uitgebreide informatie naar de genoemde brief. Onder het Actieplan zijn maatregelen getroffen die kunnen bijdragen aan het verkorten van de doorlooptijden van VVC-Zaken (Veel Voorkomende Criminaliteit). Deze zaken vormen 70% van het totaal aan strafrechtzaken. De maatregelen gaan over de inzet van het snelrecht in alle arrondissementen, een betere benutting van het snelrecht, procesverbeteringen binnen de «Zorgvuldig, Snel en op Maat-aanpak», en in aansluiting hierop procesaanpassingen in de tenuitvoerlegging, waardoor straffen sneller en effectiever worden toegepast. Daarnaast worden veel zaken door de enkelvoudige kamer van de gerechten afgedaan in plaats van de meervoudige kamer, wat leidt tot een snellere afdoening van zaken. Verder wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van procesafspraken tussen het OM en de verdediging/verdachte. Ondersteunend aan de aanpak van de voorraden heeft het Bestuurlijk Ketenberaad26 ketenbrede normen voor doorlooptijden vastgesteld op geprioriteerde zaakstromen. Het Bestuurlijk Ketenberaad monitort de voortgang in het behalen van deze normen.

Verder is de rechtspraak in 2020 gestart met het programma Tijdige Rechtspraak. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over de maatregelen die sinds het uitbreken van COVID-19 zijn getroffen om de achterstanden binnen de rechtspraak in te lopen. Dit is terug te vinden onder het kopje «3.1. De regeling in de Tweede Verzamelspoedwet».

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Nederlandse Verenging voor Rechtspraak (hierna: NVvR) zich op het standpunt stelt dat het wenselijk zou zijn als voor officieren van justitie een soortgelijke regeling als die in het wetsvoorstel voor rechters van zeventig jaar en ouder wordt getroffen. Zij vragen of de regering hierop alsnog kan ingaan, aangezien zij in de memorie van toelichting geen reactie hierop lezen. Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat de financiële gevolgen en die voor de uitvoering zouden zijn als wordt overgegaan tot een soortgelijke regeling. Heeft de regering het voornemen om met de NVvR te kijken naar de mogelijkheid om medewerkers van het OM na hun pensioengerechtigde leeftijd te laten doorwerken.

De organisatie van het OM, waaronder de capaciteit, wordt momenteel al versterkt met financiële middelen die op grond van het coalitieakkoord beschikbaar zijn gesteld. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op het lid van de BBB-fractie onder het kopje «3.2. Achterstanden en capaciteit in de rechtspraak». Verder heeft het OM geen signaal afgegeven dat er alternatieve maatregelen nodig zijn, zoals het langer laten doorwerken van officieren of andere medewerkers. Daarom is er geen onderzoek gedaan naar de consequenties van een dergelijke maatregel en is er ook geen voornemen om met de NVvR in gesprek te gaan op dit punt.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat zich bij het OM een forse onderuitputting van de apparaatsuitgaven ter hoogte van € 15 miljoen voordoet. De leden vragen naar de reactie van de regering hierop en naar toelichting of de onderuitputting kan worden gebruikt voor maatregelen voor werving en behoud van OM-medewerkers.

De onderuitputting van de apparaatsuitgaven bij het OM bedroeg in 2022 € 16,8 miljoen. Deze onderuitputting is grotendeels veroorzaakt door vertraging in de bouw van het nieuwe IV-systeem (ad. € 10 miljoen) en doordat in 2022 de CAO rechterlijke macht niet is afgesloten. Naar verwachting zal dat met terugwerkende kracht alsnog tot uitgaven in 2023 leiden. De onderuitputting is daarom geen (structurele) meevaller, maar van tijdelijke aard en nodig om de uitgaven in 2023 te dekken. Deze bedragen zijn via de eindejaarsmarge-regeling naar 2023 verschoven, waardoor deze middelen niet kunnen worden ingezet voor andere doeleinden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de NVvR erop heeft gewezen dat een senior rechter die na het bereiken van de ontslagleeftijd wordt benoemd tot rechter-plaatsvervanger met een aanwijzing ook als senior rechter zou moeten worden beloond. Zij vragen of het niet meer passend en geboden is om binnen de beschikbare middelen voor de rechtspraak in te zetten op het stimuleren van het behouden van jonge rechters in plaats van het extra belonen van rechters-plaatsvervangers van zeventig jaar en ouder, die een ruime pensioenuitkering genieten.

Ik heb geen aanwijzingen dat het rechtersambt voor jonge rechters niet aantrekkelijk genoeg zou zijn. De belangstelling voor de opleiding tot rechter is groot en het lukt ieder jaar om de maximale capaciteit aan rio’s te werven. Daarnaast bedraagt de uitstroom van rechters ongeveer 1%, uitgezonderd de uitval tijdens de opleiding en de leeftijdsgebonden uitstroom. Onder deze omstandigheden zie ik op dit moment geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de NVvR.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in het recentelijk afgesloten arbeidsvoorwaardenakkoord voor de rechterlijke macht een regeling voor verlofsparen en een aanvullende overgangsregeling zijn getroffen voor rechters die gebruik maken van of zicht hadden op de Partiële Arbeidsparticipatie Senioren (PAS)-regeling. Dit zorgt ervoor dat het financieel relatief aantrekkelijk blijft voor rechters om minder dagen per week te werken. In het akkoord zijn voor zover bekend geen maatregelen afgesproken die eraan bijdragen dat het aantrekkelijker wordt om méér uren per week te gaan werken. Zij vragen of de regering hun inschatting deelt dat de werkdruk binnen de rechtspraak aanzienlijk zou kunnen worden verlaagd en de doorlooptijden zouden kunnen worden verkort als meer rechters voltijds zouden (blijven) werken. Kan bij de Rvdr worden nagevraagd of zij in dat kader erop inzetten om rechters desgewenst meer uren te laten werken. Verder vragen de leden van de VVD-fractie naar het standpunt van de regering over een meerurenbonus of een tegemoetkoming voor rechters die geen gebruik maken van de PAS-(overgangs)regeling.

Rechters en raadsheren hebben momenteel gemiddeld een aanstelling van 0.93 fte. De Rvdr heeft desgevraagd te kennen gegeven dat het toekennen van een extra bonus niet tot een verdere verhoging van de gemiddelde aanstelling zal leiden. Het is bovendien de vraag of en in hoeverre een verhoging van de aanstelling leidt tot een lagere werkdruk en kortere doorlooptijden. Overigens kan een rechter altijd verzoek indienen om zijn arbeidsduur te laten wijzigen.27 In dat geval wordt het salaris dienovereenkomstig aangepast. Verder krijgen rechterlijke ambtenaren vanaf 1 januari 2024 ongeacht hun leeftijd jaarlijks 64 IKB-uren bij een volledige aanstelling van gemiddeld 36 uur per week.28

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel VI

De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om het betrokken bestuur van het gerechtshof of de rechtbank slechts één dag de tijd te geven na inwerkingtreding van deze wet om een aanbeveling aan de Rvdr te doen. Zij achten dit te strikt en vragen de regering deze termijn te veranderen naar een maand na inwerkingtreding.

De vraag van de leden van de SP-fractie gaat over de termijn voor het betrokken gerechtsbestuur om een aanbeveling te doen aan de Rvdr voor de benoeming van de rechters die onder de reikwijdte van het overgangsrecht van het wetsvoorstel vallen. Alleen rechters die drie tot negen maanden voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel met leeftijdsontslag zijn gegaan, kunnen op grond van het overgangsrecht alsnog gebruik maken van de nieuwe regeling. Het is de verwachting dat het om een relatief kleine groep zal gaan.

Ik deel het standpunt van de leden van de SP-fractie dat de termijn van één dag na inwerkingtreding van het wetsvoorstel te strikt is. Daarom bied ik uw Kamer gelijktijdig met dit verslag een nota van wijziging aan. In overeenstemming met de Rvdr wordt vorenbedoelde termijn verruimd naar twee weken na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Met deze termijn wordt geborgd dat enerzijds zo snel mogelijk de aanbevelingen tot benoeming van rechters-plaatsvervangers worden doorgezet naar de Rvdr en anderzijds dat rekening kan worden gehouden met onvoorziene omstandigheden. Hierbij is in aanmerking genomen dat het betrokken gerechtsbestuur, ongeacht of de termijn een dag, twee weken of een maand bedraagt, de aanbevelingen op zichzelf al in beginsel voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal moeten opstellen. De termijn van twee weken ziet dus alleen op de administratieve handeling van het doorzetten van de aanbevelingen naar de Rvdr.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Artikel 46h, eerste lid, van de Wrra.

X Noot
2

Artikel 46i, eerste lid, van de Wrra.

X Noot
3

Artikel 46m, eerste lid, van de Wrra.

X Noot
4

Over de aanpak van de achterstanden ten gevolge van COVID-19 in de strafrechtketen heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 25 juni 2020, 18 september 2020, 10 mei 2021 en 19 november 2021, Kamerstukken II, 29 279, nrs. 601, 614, 651 en 686.

X Noot
5

Jaarverslag 2021 van de Raad voor de rechtspraak van 26 april 2022, p. 22 en p. 28.

X Noot
6

Rapport van Pro Facto van 1 september 2022, «Ervaringen met elementen uit de tijdelijke COVID-19-wetgeving Justitie en Veiligheid».

X Noot
7

Kamerstukken II 2021/22, 29 279, nr. 709.

X Noot
8

Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 780.

X Noot
9

Jaarverslag 2022 van de Raad voor de rechtspraak van 26 april 2023, p. 28.

X Noot
10

Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 799.

X Noot
11

Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 799, p. 2.

X Noot
12

NRC Handelsblad, 23 februari 2023, «Rechters en officieren dreigen met toga-opstand tegen de Minister».

X Noot
13

Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 799.

X Noot
14

Kamerstukken II 2022/23, 36 358, nr. 3, p. 2.

X Noot
15

Jaarverslag 2021 van de Raad voor de rechtspraak van 26 april 2022, p. 69.

X Noot
16

Kamerstukken II 2021/22, 29 279/33 552, nr. 728.

X Noot
17

Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 4060.

X Noot
18

Artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

X Noot
19

Kamerstukken II 2021/22, 35 925 VI, nr. 132.

X Noot
20

Kamerstukken II 2022/23, 36 358, nr. 4.

X Noot
21

Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 799.

X Noot
22

Jaarverslag 2022 van de Raad voor de rechtspraak van 26 april 2023, p. 47.

X Noot
23

Artikelen 46a en 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

X Noot
24

Jaarverslag 2022 van de Raad van State, p. 48.

X Noot
25

Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 780.

X Noot
26

Dit ketenberaad is een strategisch beraad waarin organisaties uit de strafrechtketen en het Ministerie van Justitie en Veiligheid afspraken maken over de samenwerking en prestaties van de strafrechtketen.

X Noot
27

Artikel 3, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

X Noot
28

Circulaire uitvoering arbeidsvoorwaardenovereenkomst rechterlijke macht 2022–2024, p. 11 (niet gepubliceerd).

Naar boven