36 346 Voorstel van wet van het lid Van Houwelingen betreffende het houden van een raadplegend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Nederlands EU-lidmaatschap)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 9 oktober 2023

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Van Houwelingen betreffende het houden van een raadplegend referendum over het Nederlandse lidmaatschap van de Europese Unie. Het gaat om een niet-bindend referendum. Deze leden willen hierover een paar opmerkingen maken en een paar vragen aan de initiatiefnemer stellen.

De bevolking is soeverein zegt de initiatiefnemer. Het parlement zou deze soeverein slechts vertegenwoordigen. Naar de mening van deze leden vertegenwoordigen de leden van de Staten-Generaal het Nederlandse volk en stemmen zij zonder last. De Staten-Generaal neemt beslissingen in het algemeen belang namens de Nederlandse bevolking. De leden van de Staten-Generaal zijn daarvoor gekozen. De uitleg van de initiatiefnemer inzake de soevereiniteit brengt deze leden op de volgende vraag. Heeft in de gedachtegang van de initiatiefnemer de volksvertegenwoordiging eigenlijk in het algemeen de bevoegdheid om wetsvoorstellen goed te keuren of te verwerpen? Hoe ziet de initiatiefnemer dat, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het lid Van Houwelingen. Deze leden lezen in de toelichting dat de initiatiefnemer van mening is «dat het houden van een referendum over fundamentele zaken, en dat betreft zeker beslissingen die raken aan de soevereiniteit van de staat, tot gevolg heeft dat besluiten een groter draagvlak kennen en daarmee het democratisch proces een grotere legitimiteit en validiteit verschaffen.» Het gaat in dit geval dus om een raadplegend referendum, waarbij de wetgever zelf het onderwerp en de vraagstelling kiest en voorlegt aan de kiezer.

Deze leden vragen de initiatiefnemer hoe deze opzet zich verhoudt tot de volgende passage uit de memorie van toelichting van het min of meer gelijktijdig ingediende voorstel van wet van de leden Baudet en Van Houwelingen houdende regels inzake een breed raadgevend referendum naar Zwitsers model (36 161):

«Het referendum als «volksraadpleging», oftewel: het «plebisciet». Een van overheidswege georganiseerde volksstemming waarbij de staat bepaalt wanneer het referendum wordt gehouden en wat precies de vraagstelling wordt. De meeste kritiek, op referenda in het algemeen, gaat vaak eigenlijk alleen over het plebisciet – omdat deze plebiscieten in het verleden nogal eens zijn gebruikt door machtsbeluste heersers om op een goed getimed moment via een beroep op de «volkswil» bepaalde dictatoriale maatregelen door te drukken. Geen zorgen: dit wetsvoorstel is nadrukkelijk geen pleidooi voor het plebisciet.»

De initiatiefnemers van het voorgenoemde voorstel verzekeren de lezers van de memorie van toelichting ervan dat hun voorstel tot het referendum geen volksraadpleging betreft. Zij benadrukken ook elders nog het belang dat kiezers zelf het onderwerp van een referendum moeten aandragen. Anders bestaat het risico dat overheden het raadplegend referendum misbruiken hun eigen keuzes democratisch wit te wassen. Deze leden vragen de initiatiefnemer in hoeverre zij het onderhavige voorstel moeten begrijpen als een volksraadpleging, zoals in bovenstaande citaat beschreven wordt. Doet de initiatiefnemer met dit voorstel niet waarvan hij elders zegt dat dit onwenselijk is, zo vragen deze leden tevens.

Deze leden merken op dat het voorstel in hun ogen gebrekkig is uitgewerkt en gemotiveerd. Zij wijzen hierbij ook op het commentaar van de Afdeling advisering van de Raad van State. Zij zijn van mening dat de initiatiefnemer zich onvoldoende rekenschap hebben gegeven van de terechte opmerkingen die de Afdeling advisering van de Raad van State heeft gemaakt.

Deze leden hebben ook nog enkele vragen over de aanleiding van dit voorstel. Als aanleiding van het indienen van dit voorstel haalt de initiatiefnemer de Eurocrisis uit 2008 aan, en spreekt de initiatiefnemer over de verdeeldheid rondom vluchtelingenproblematiek. Nu wil het toeval dat juist op dit moment in de Europese Unie (EU) grote stappen worden gezet rondom een migratiepact, en is de EU juist door steun van de Europese Raad en de Europese Commissie redelijk goed uit de coronapandemie gekomen, juist omdat er lessen zijn getrokken uit de crisis van 2008. Deze leden vinden dit dan ook geen steekhoudend argumenten om het lidmaatschap ter discussie te stellen. Tot slot plaatsen zij enkele vraagtekens bij de gebruikte statistiek van de initiatiefnemer: «In 2022 zegt 47% van de Nederlanders dat de EU een positief beeld bij hen oproept, tegenover 20% met een negatief beeld van de EU en 33% van de Nederlanders die hier neutraal over zijn, blijkt uit Eurobarometer.» Uit de meest recente Eurobarometer blijkt dat bijna 60 procent van de Nederlanders positief tegenover de EU staat, niet 47 procent. Ter vergelijking: het vertrouwen in de EU is daarmee hoger dan het vertrouwen in het nationale parlement en de regering. Daarbij is 85 procent van de ondervraagde uit die Eurobarometer voorstander van een gemeenschappelijk defensie en veiligheidsbeleid, 77 procent voorstander van gemeenschappelijk energie beleid, en zelfs over het uitbreiden van de Europese Unie is 55 procent van de Nederlanders positief. Deze leden zijn dus van mening dat de initiatiefnemer de cijfers niet helemaal volledig in de memorie van toelichting heeft weergegeven, en daarmee een foutief beeld heeft getracht te schetsen van de Nederlandse houding ten opzichte van de EU.

De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van het lid Van Houwelingen. Deze leden lezen dat de initiatiefnemer van mening zijn dat de Staten-Generaal niet bevoegd is om een keuze te maken over lidmaatschap van de EU. Die soevereiniteit ligt volgens de initiatiefnemer enkel bij «het volk».

Deze leden vragen zich af: is de initiatiefnemer bekend met de Grondwet?

Is de initiatiefnemer bekend met de gevolgen van Brexit?

Het lijkt hen goed dat de initiatiefnemer de volgende openbare bronnen raadpleegt om een evenwichtig beeld te krijgen:

  • FD, 22 juni 2022, «De balans van zes jaar brexit: echte schade en triviale voordelen».

  • Reuters, 18 juli 2023, «More Brits than ever say Brexit was wrong choice: YouGov survey»

  • Byline Times, 22 januari 2021, ««I Was Taken Along on the Ride»: Fishing Merchant’s Regret at Voting Leave After Brexit Ruins his Business «Almost Overnight»».

1. Waarom een referendum?

In de discussie over al of geen referendum, gaat het altijd over door het parlement aanvaarde wetten en verdragen. Er ligt nu geen concrete wet voor, waarover in het parlement is gesproken en die aan een referendum wordt onderworpen. Daar gaat het in onderhavige voorstel van wet niet over. Het voorstel van de initiatiefnemer doet eerder denken aan een door de Rijksoverheid gefaciliteerde opiniepeiling. Voor een dergelijke peiling is geen aparte wetgeving nodig, zo menen de leden van de VVD-fractie. Daar komt bij dat het voorgestelde referendum niet voldoet aan nadere voorwaarden, zoals drempels ten aanzien van de opkomst en het aantal uitgebrachte stemmen. Waarom doet de initiatiefnemer daar geen voorstellen voor? Aan welke drempels denkt de initiatiefnemer? Ook is er geen sprake van een heldere vraagstelling. Ook wordt niet ingegaan op de gevolgen van een eventuele uittreding uit de EU voor Nederland. Waarom niet, zo vragen deze leden. Zij vragen de initiatiefnemer nader op deze aspecten in te gaan.

ARTIKELSGEWIJS

De initiatiefnemer stelt dat dit wetsvoorstel voor een groot gedeelte overeenkomt met een tweetal andere wetten, te weten de ingetrokken Wet raadgevend referendum en de eerdere Wet raadplegend referendum Europese Grondwet. Daarom wordt in de artikelsgewijze toelichting verwezen naar de toelichtingen bij die wetten c.q. wetsvoorstellen en wordt slechts nader ingegaan op een aantal artikelen. Waarom heeft de initiatiefnemer niet de moeite genomen om alle artikelen van een toelichting te voorzien? Dat is toch passend bij de totstandkoming van wetten? Waarom wordt er verwezen naar andere wetgeving en is niet de moeite genomen om een volwaardige memorie van toelichting te schrijven? De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer daarop in te gaan.

Artikel 13

Mocht Nederland in de nabije toekomst «vervroegd stemmen» kennen, dan stelt de initiatiefnemer voor dat voor het referendum alleen op woensdag kan worden gestemd. Het komt de leden van de VVD-fractie voor dat dit voor kiezers verwarrend is. Waarom heeft de initiatiefnemer daarvoor gekozen?

Artikel 14

In het voorgestelde artikel 14 zijn de twee in het voorgestelde referendum te stellen vragen geformuleerd. Waarom is in de vraagstelling gekozen voor het woord »zou»? Ligt het niet veel meer voor de hand om, als je al een voorstander van dit referendum zou zijn, een directe vraag aan de Nederlandse bevolking voor te leggen? De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemer daarop in te gaan.

De voorzitter van de commissie, Hagen

De adjunct-griffier van de commissie, Kling

Naar boven