36 333 Regels inzake een wettelijke taak van gemeenten om opvangvoorzieningen voor asielzoekers mogelijk te maken (Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen)

B VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE & ASIEL / JBZ-RAAD1

Vastgesteld 30 november 2023

Inleiding

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Daarover hebben zij een aantal vragen.

De leden van de fractie van de VVD leggen de regering naar aanleiding van het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen en stellen graag nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van het CDA hebben kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel en hebben daarbij nog diverse vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. De leden van de fractie van D66 achten het van groot belang dat zij die vluchten voor oorlog en geweld en die daardoor kwetsbaar zijn op een humane manier worden opgevangen. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat een eerlijke spreiding van deze opvang over Nederland gehoor geeft aan de gedeelde verantwoordelijkheid om mensen op de vlucht te beschermen en onderdak te bieden.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan nog diverse vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van JA21 sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de fractie van de SP hebben over het voorliggende wetsvoorstel nog enige vragen.

De leden van de fractie van de PvdD leggen de regering naar aanleiding van het wetsvoorstel nog graag enige vragen voor.

De leden van de fractie van FVD hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de SGP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vragen aan de regering te stellen.

De leden van de fractie van Volt hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen en de door de Kamer op respectievelijk 13 en 14 november jl. georganiseerde technische briefing en deskundigenbijeenkomst over dit wetsvoorstel. Deze leden hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.

Het lid van de fractie van 50PLUS heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en heeft nog enkele vragen voor de regering.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA constateren dat de kern van dit wetsvoorstel een aanpassing van de huidige asielopvang-structuur betreft. Deze leden merken op dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) momenteel voornamelijk afhankelijk is van de vrijwillige medewerking van gemeenten. Dit heeft geleid tot een onevenwichtige verdeling van opvangplekken door het land, met een bijzondere druk op de noordelijke provincies en de minder welvarende gemeenten. Het aanbod aan opvangplekken is ontoereikend; meer dan de helft bestaat uit nood- en crisisopvang zoals sporthallen, boten en hotels. Deze zijn niet alleen van mindere kwaliteit, maar deze zijn ook significant duurder. Asielzoekers worden frequent verplaatst vanwege de beschikbaarheid van korte termijn opvang, wat vooral nadelig is voor kinderen. Zowel de Kinderombudsman als UNICEF hebben diverse rapporten gepubliceerd over de slechte en schadelijke omstandigheden in deze opvanglocaties. Het wetsvoorstel beoogt een wettelijke plicht voor gemeenten om asielopvang te verzorgen, met als doel een stabiel, evenwichtig en eerlijk verdeeld systeem te creëren. Dit houdt in dat gemeenten, in samenwerking met het Rijk, verantwoordelijk worden om te voldoen aan internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen aangaande asielopvang. Alle uitvoerende organisaties, van het COA tot Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en VluchtelingenWerk Nederland, dringen aan op de spoedige behandeling en aanname van dit wetsvoorstel.

Naar aanleiding van de in de Tweede Kamer aangenomen amendementen en moties en de inbreng tijdens de technische briefing en deskundigenbijeenkomst, hebben de leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA de volgende vragen aan de regering te stellen:

  • 1. Kan de regering deze leden precies uitleggen op welke wijze het criterium Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de «SES-WOA-score per gemeente, 2019» van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), voor de verdeling van asielzoekers per gemeente in alle fases uitgewerkt en toegepast zal worden? Kan de regering met rekenvoorbeelden aangeven op welke wijze het verschil in de opgaven per gemeente eruit zal zien met of zonder de toepassing van dit criterium voor de verdeelsleutel?

  • 2. De leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA merken op dat de Tweede Kamer de motie van het lid Piri c.s. over in de AMvB uitwerken dat volwaardige aanmeldcentra eerlijk worden verspreid.2 Daarnaast is tijdens de deskundigenbijeenkomst die in de Eerste Kamer op 14 november jl. over het wetsvoorstel is gehouden, naar voren gekomen dat er een grotere behoefte is aan aanmeldcentra. Een van de sprekers tijdens deze bijeenkomst, de heer Schoenmaker, bestuursvoorzitter van het COA, heeft aangegeven dat momenteel slechts twee aanmeldcentra operationeel zijn, waarbij het centrum Budel uitsluitend op afspraak toegankelijk is en het centrum Ter Apel openstaat voor inloop. Hoe zal dit wetsvoorstel bijdragen aan de komst en verspreiding van meer aanmeldcentra? Wat is de verwachting van de regering over het realiseren van extra aanmeldcentra op korte termijn? Zal de regering maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat alle aanmeldcentra, in tegenstelling tot het huidige systeem, een gelijke toegang bieden aan alle betrokkenen?

  • 3. De leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA merken op dat het wetsvoorstel met name zorgt voor een stabielere opvangcapaciteit voor asielzoekers en een eerlijke verdeling over alle gemeentes in Nederland. Deze leden vragen zich zich af of het wetsvoorstel ook bijdraagt aan het verminderen van de aanzienlijke achterstand in de behandeling van asielverzoeken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Kan dit wetsvoorstel door het realiseren van een stabielere en voorspelbare opvang ook een afname van de lange wachttijden voor asielzoekers tijdens de aanvraagprocedure bewerkstelligen?

  • 4. De leden van de fractie van de GroenLinks-PvdA lezen dat in het wetsvoorstel is opgenomen dat een specifieke uitkering (SPUK) gegeven kan worden aan opvanglocaties met een bijzondere aard. In welke gevallen heeft een gemeente exact recht op deze uitkering? Op welke wijze, en op basis van welke criteria, wordt deze uitkering berekend?

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Koppeling aan hoogte van instroom

In de ogen van de leden van de fractie van de VVD dienen, wanneer wordt gesproken over het asiel en migratiebeleid, drie met elkaar verband houdende punten worden onderscheiden. Ten eerste de instroom, ten tweede de spreiding en plaatsing en ten derde de integratie. Deze leden wijzen erop dat het onderhavige wetsvoorstel enkel de spreiding van asielzoekers behandelt.

De leden van de fractie van de VVD constateren dat het wetsvoorstel geen controle over de instroom faciliteert. Kan de regering uitleggen of en hoe de relatie wordt gelegd tussen instroom en spreiding? In hoeverre is het kunnen beheersen van de instroom door de rijksoverheid een voorwaarde om heldere en betrouwbare afspraken te maken met gemeenten?

Kan de regering uitleggen waarop de taakstelling (prognoses over verwachte aantallen) is gebaseerd?

Kan de regering aangeven of de redenatie juist is dat, aangezien de prognose nooit uitkomt, de druk opwaarts zal zijn om te voorkomen dat er uiteindelijk te weinig plaatsen zullen zijn? Op basis van deze opwaartse prognose worden immers extra investeringen gedaan in gebouwen om plaatsen te creëren, en worden mensen aangenomen enzovoorts. Hoe denkt de regering dit te voorkomen?

Kan de regering een beeld schetsen van hoe de fictieve verdeling van asielzoekers zal zijn op basis van het aantal inwoners en op de SES-WOA-score (Sociaal Economische Status en Welvaart Opleidingsniveau Arbeidsverleden): 10.000 reguliere asielzoekers, 700 AMVers (alleenstaande minderjarige vreemdelingen) en 1.100 asielzoekers uit veilige landen van herkomst over de volgende als representatief beoordeelde gemeentes: Utrecht, Leiden, Alkmaar, Heerlen, Zeist, Middelburg, Dalfsen, Terschelling en Bloemendaal?

De uitvoering van het wetsvoorstel valt of staat met het «commitment» voor opvang van gemeenten. Gemeenten kunnen in bezwaar en beroep wanneer voldoende «commitment» ontbreekt. Dit heeft langdurige juridische procedures tot gevolg. Op welke wijze zal de regering hiermee omgaan respectievelijk dit voorkomen?

Financiële prikkels

De leden van de fractie van de VVD stellen voorop dat het voorliggende wetsvoorstel valt of staat met de vrijwilligheid en de financiële prikkels. De fase van vrijwilligheid is inmiddels verlengd. Gemeenten gaan akkoord met voorgestelde aantallen en worden daarvoor bekostigd.

De leden van de fractie van de VVD constateren dat in het wetsvoorstel een financiële prikkel in twee fasen is opgenomen. De eerste fase is gebaseerd op vrijwilligheid, de tweede fase op dwang. In de tweede fase wordt geen rekening gehouden met de verdeling in de eerste fase. Deze leden vragen de regering of zij niet bang is voor strategisch gedrag van gemeenten. En op welke wijze denkt de regering dit te voorkomen?

Kan de regering de leden van de fractie van de VVD toelichten of er, en zo ja wat, het verschil is tussen de bijdragen in de eerste fase en de bijdragen in de tweede fase?

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering hoe zij voorkomt dat gemeenten die nu ruimhartig opvangen de beschikbaarheid in de eerste fase zullen terugdraaien, om te voorkomen dat er na ruimhartige opvang een tweede fase opvang wordt gevraagd waarin ze niet meer kunnen voorzien.

Welke strategieën zijn er om gemeentes voldoende te betrekken bij het vormgeven van de opvangcapaciteit alvorens er een financiële prikkel wordt uitgekeerd?

Wordt er, in dit verband, bijvoorbeeld ook gekeken naar sociale cohesie en integratie bevorderende mogelijkheden en maatregelen naast financiële prikkels?

Wat betekent dit voor bijvoorbeeld postcodegebieden met een lagere SES-WOA-score?

Waarom speelt de gemeentelijke oppervlakte geen rol in de verdeelsleutel? Is dit – gezien alle ruimtelijke opgaven die gemeenten momenteel hebben – niet een belangrijke omissie om het beleid te laten slagen?

Toezicht en handhaving

De leden van de fractie van de VVD constateren dat het interbestuurlijk toezicht definitief blijft liggen bij de Minister. Deze leden merken op dat het verdeelbesluit een belangrijkste stap is. Dit besluit komt tot stand op basis van vrijwilligheid, inwonersaantal en de SES-WOA-score. Deze leden vragen de regering of er in dit besluit ook rekening wordt gehouden met kwaliteitscriteria, zoals opvangfaciliteit, zorg, onderwijs en integratiemogelijkheden?

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering op welke wijze zij het toezicht en de handhaving op de nakoming van het wetsvoorstel vorm zal geven.

Heeft de regering daarbij nagedacht over het formele toezichtinstrumentarium, zoals bijvoorbeeld een aanwijzing, een boete of een last onder dwangsom?

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering in hoeverre het beter functioneren van, onder andere het COA, de IND en de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) randvoorwaardelijk is voor het effect van het wetsvoorstel? Wat zijn volgens de regering de andere randvoorwaarden waaraan moet zijn voldaan om de wet te laten werken?

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering welke maatregelen zij zal nemen om overlast door mensen met een herkomst uit een veilig land te voorkomen? In hoeverre beperkt de overlast het draagvlak van spreiding? Op welke wijze wordt er gezorgd voor toezicht op overlastgevers en vergt dit toezicht extra capaciteit?

De leden van de fractie van de VVD constateren dat er onvoldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn om overlastgevers deugdelijk aan te pakken. Kan een financiële stimulans niet ook zien op de uitbreiding van capaciteit omtrent toezicht?

Overig

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering welke maatregelen zij verwacht te moeten nemen om gemeenten en het COA te ondersteunen in het vinden en aanhouden van voldoende begeleidende medewerkers op opvanglocaties?

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering daarnaast welke effecten zij verwacht van het wetsvoorstel. En waar verwacht de regering dat de wet qua effect tekort zal schieten? Welke middelen kan, en wil, de regering inzetten om effecten, ook negatieve effecten, te voorkomen? Is de regering bereid hieromtrent toezeggingen te doen aan de Kamer?

De leden van de fractie van de VVD vragen de regering hoe het gegeven dat kleine opvanglocaties die onder gemeenten en bevolking veel meer draagvlak hebben zich verhoudt met de wens van het COA om juist in te zetten op grote opvanglocaties?

Deze leden vragen de regering of zij rekening houdt met eventuele buffercapaciteit? Zo ja, welke maatregelen neemt de regering dan om dit te garanderen? De leden van de fractie van de VVD denken daarbij aan overcapaciteit, voldoende personeel en middelen.

De leden van de fractie van de VVD wijzen erop dat de Raad van State een alternatief heeft geadviseerd, namelijk de Huisvestingswet.3 Kan de regering deze leden uitleggen waarom dit niet mogelijk is?

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de fractie van het CDA onderschrijven het belang van een gedeelde verantwoordelijkheid van alle gemeenten voor de opvang van asielzoekers. De constatering door de burgemeester van Westerwolde die tijdens de deskundigenbijeenkomst over het wetsvoorstel van 14 november jl. in de Kamer aangaf dat wij binnen Nederland ook het adagium «opvang in de regio» lijken te willen hanteren, onderschrijven deze leden dan ook volledig. Desalniettemin hebben de leden van de fractie van het CDA fundamentele vragen bij de gekozen oplossingsrichting.

De leden van de fractie van het CDA hechten eraan allereerst te benadrukken dat zij van mening zijn dat het wetsvoorstel door de vergaande amendering beslist is verbeterd. De wijze waarop de fasen om tot een verdeelbesluit te kunnen komen aanvankelijk werden voorgesteld gecombineerd met perverse financiële prikkels, stuitte genoemde leden tegen de borst. Daarbij bevreemde het de leden van de fractie van het CDA dat de provincies zo tegenover de gemeenten werden gepositioneerd, vide de wijze waarop het Interbestuurlijk toezicht was vormgegeven. Deze onoverkomelijke hobbels, waar ook de Raad van State, (een deel van) de VNG en het IPO kritiek op had, zijn in elk geval weggenomen.

De leden van de fractie van het CDA constateren dat het wetsvoorstel voor de gemeenten een nieuwe taak in medebewind inroept. In dit verband is van belang dat het hoofdschap van de democratisch gekozen gemeenteraad in het algemeen om grote zorgvuldigheid vraagt bij Rijkstaaktoedeling door medebewind. Voor het onderhavige wetsvoorstel geldt in het bijzonder dat de opgaven voor gemeenten om in huisvesting voor asielzoekers te voorzien, ingrijpend zijn: publiekrechtelijk, privaatrechtelijk en feitelijk. Tegelijkertijd zal de lokaal-maatschappelijke betrokkenheid en impact groot zijn. Kan de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot het (grond)wettelijk stelsel van de lokale democratie? En knelt het mogelijk niet met het Europees Handvest inzake lokale autonomie? Graag ontvangen de leden van de fractie van het CDA hierop een toelichting van de regering.

De leden van de fractie van het CDA vragen de regering in hoeverre zij het vraagstuk van de spreiding van asielzoekers een ruimtelijk vraagstuk acht. Gaat het bij de verdeling niet ook of juist over de verdeling van de ruimte, de toedeling van ruimtelijke functies/locaties en waarom heeft de regering het instrumentarium in het kader van de ruimtelijke ordening, de Omgevingswet, niet van toepassing verklaard?

De leden van de fractie van het CDA wijzen erop dat in artikel 2 van voorliggend wetsvoorstel wordt gesproken over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen minimale omvang. Deze leden constateren ook dat in het concept besluit wordt gerept over een minimale omvang van 100 plaatsen. Is deze omvang in overeenstemming met gemeenten c.q. de VGN vastgesteld? In veel gemeenten komt het draagvlak ernstig onder druk indien grote opvanglocaties worden voorgesteld. Wordt hiermee, met opvanglocaties van ten minste 100 plekken, voldoende rekening gehouden, zo vragen de leden van de fractie van het CDA. Tijdens de deskundigenbijeenkomst die 14 november jl. over het wetsvoorstel in de Kamer is gehouden, werd door het COA aangegeven dat zij de voorkeur geven aan geclusterde locaties. Wat moeten de leden van de fractie van het CDA hier precies onder verstaan? En staat dit niet juist op gespannen voet met de wens de asielzoekers te verspreiden zodat het elkaar ontmoeten en de integratie wordt bevorderd?

De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar artikel 2 lid 3 derde zin van het wetsvoorstel die luidt; «Op het aantal opvangplaatsen dat in een provincie beschikbaar moet worden gesteld wordt het aantal plaatsen dat voor vijf jaar of langer beschikbaar is of in de daaropvolgende twaalf maanden voor die periode beschikbaar zal komen in mindering gebracht.» Deze leden vragen de regering hoe dit zich nu verhoudt tot de wens om juist tot een meer evenredige (lees: rechtvaardige) verdeling over het land te komen. Alle plaatsen in bijvoorbeeld Ter Apel en Budel worden op deze wijze «vastgeklikt». Die zijn aldus te beschouwen als een uitgangspunt. Is dat niet strijdig met de spreidingsgedachte? Het is toch niet de bedoeling dat alleen binnen de provincies wordt gespreid?

De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar artikel 6 van voorgestelde wet waarin is bepaald dat het college van een aangewezen gemeente binnen de termijn van twee jaar zorg draagt voor het mogelijk maken van opvangvoorzieningen voor asielzoekers in de gemeente overeenkomstig het verdeelbesluit. In artikel 7 van de voorgestelde wet lezen deze leden echter dat de gemeente binnen 6 maanden na bekendmaking van het verdeelbesluit de locatie ter beschikking stelt. De leden van de fractie van het CDA vragen hoe deze twee wettelijke verplichtingen nu ten opzichte van elkaar moeten worden gelezen.

De leden van de fractie van het CDA hebben nog vragen over de kostenvergoeding en aanvullende uitkeringen. Kan de regering allereerst inzichtelijk maken hoe, wanneer en hoeveel van de kosten nu precies worden vergoed? Daarnaast worden specifieke uitkeringen in het vooruitzicht gesteld. In dat verband hebben de leden van de fractie van het CDA vragen over de gekozen route in artikel 9 lid 3 van het wetsvoorstel. De provincie en de gemeenten kunnen een specifieke uitkering krijgen indien 75% van de plaatsen zijn gerealiseerd. Indien een grotere gemeente, met een relatief omvangrijke opdracht, achterblijft, dan benadeelt deze gemeente mogelijk de andere gemeenten. Worden gemeenten hierdoor niet tegen elkaar opgezet? Waarom is voor deze constructie gekozen? Is dat in overeenstemming met de VNG gebeurd?

De leden van de fractie van het CDA constateren dat het sluitstuk van de voorgestelde wettelijke regeling het Interbestuurlijk Toezicht betreft. Is de regering zich ervan bewust dat het doorlopen van de verschillende treden van dit toezicht aanzienlijk veel tijd vergt? Ziet de regering dit potentiële uitvoeringsprobleem van voorliggend wetsvoorstel? Klopt het dat ook ten aanzien van andere besluiten het risico bestaat dat (termijnen van) bezwaar en beroep de uitvoering van de voorgenomen wet kunnen frustreren? Te denken hierbij valt bijvoorbeeld aan bezwaren tegen een bestemmingsplan maar ook tegen een verdeelbesluit. Wie kan eigenlijk in bezwaar tegen laatstgenoemd besluit? Is dat alleen een gemeente of is dat iedere burger die door het besluit kan worden geraakt, zo vragen de leden van de fractie van het CDA de regering.

De leden van de fractie van het CDA merken op dat tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer onder meer is gedebatteerd over de kosten voor onderwijs. Daarover zei de Staatssecretaris: «Bij onderwijs is mijn primaire taak als Staatssecretaris van Justitie gericht op asielzoekers. Op het moment dat er in gemeenten veel asielzoekers komen, kunnen er bijzondere kosten zijn. Dat geldt bijvoorbeeld als men zegt: «We willen die kinderen wel in onze school opvangen, maar dan heeft onze school wel een extra lokaal nodig. Er komen namelijk 40 kinderen bij en die passen er niet in.» Het valt dan onder mij en het Ministerie van Justitie om te kijken of we die financiering kunnen regelen4

Dit «of» bevreemdt de leden van de fractie van het CDA. Hoe kan gegarandeerd worden dat kinderen die worden opgevangen onderwijs (kunnen) krijgen? Is dit nu opgelost door de onlangs aangenomen Wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in het onderwijs? De uitspraak van de Staatssecretaris: «Ik bemoei me graag met alles, maar we moeten wel grenzen stellen aan wat ik mijzelf en mijn ambtenaren aandoe,» zit de leden van de fractie van het CDA niet lekker. Als plaatsen voor asielzoekers door deze Staatssecretaris kunnen worden afgedwongen, moet ook geregeld zijn dat de kinderen onderwijs kunnen genieten. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

In dit verband hebben de leden van de fractie van het CDA nog de vraag voor de regering. Bij de spreiding van asielzoekers zullen er voldoende onderwijshuisvestingmogelijkheden en onderwijskrachten beschikbaar moeten zijn. Gelet op het lerarentekort vragen deze leden of de overheid de zorgplicht voor leerlingen wat betreft onderwijs wel kan waarmaken.

De leden van de fractie van het CDA wijzen er op dat tijdens de technische briefing die op 13 november jl. over het wetsvoorstel in de Kamer is gehouden en voormelde deskundigenbijeenkomst onder meer naar voren is gebracht dat voorliggend wetsvoorstel los moet worden gezien van de instroom van asielzoekers. In dit verband brengen deze leden in herinnering dat eerdere decentralisaties tot grote uitvoeringsproblemen geleid hebben omdat de indruk gewekt werd dat een en ander uitvoerbaar was, maar dat bleek later ─ mede door de eraan gekoppelde bezuinigingen ─ niet het geval. Als aan de provinciale regietafel weerstand niet kan worden overwonnen vanwege een mogelijk (te) grote opgave, wordt dan niet hetzelfde risico gelopen? Dat weer een gecompliceerd dossier op het bordje van de gemeenten wordt gelegd zonder dat maatregelen genomen zijn om de taak voor gemeenten draagbaar te maken? Zeker gelet op het feit dat het Rijk voor de hoge instroom tot op heden onvoldoende beperkende maatregelen heeft weten te nemen en het kabinet zelfs gevallen is over dit dossier. Zijn het wetsvoorstel en de oncontroleerbare hoge instroom zonder effectieve doorstroom ─ met andere woorden ─ vanuit behoorlijk bestuur gedacht wel te ontkoppelen?

De leden van de fractie van het CDA stellen vast dat de regering er tot op heden onvoldoende in is geslaagd om «overlastgevende veilige landers» effectief aan te pakken. Dit heeft het draagvlak voor de opvang van asielzoekers ernstig ondermijnd, constateren deze leden. Wat gaat de regering doen om te voorkomen dat de overlastgevers ongecontroleerd over de gemeenten worden verspreid waardoor overal nog meer problemen ontstaan en daarmee ook de weerstand nog verder zal groeien?

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat het belangrijk is dat vluchtelingen op een menswaardige manier worden opgevangen. Tijdens de deskundigenbijeenkomst die op 14 november jl. in de Kamer werd gehouden over het wetsvoorstel5, gaven zowel het College voor de Rechten van de Mens als de voorzitter van de Adviesraad Migratie aan dat het van belang is dat er kwaliteitsregelingen in het leven geroepen worden. Kan de regering aangeven of zij voornemens is om kwaliteitsregelingen voor de opvang te verankeren in de bijbehorende regelgeving? En zo ja, op welk niveau; landelijk of meer kleinschalig?

De leden van de fractie van D66 zijn daarnaast van mening dat het belangrijk is dat er ook rekening wordt gehouden met de behoefte van kwetsbare asielzoekers, conform artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Deze leden wensen de regering de vervolgvraag te stellen of de regering naleving van voormeld artikel als noodzakelijk ziet. Zo ja; moet dit op gemeentelijk of landelijk niveau gehandhaafd worden? En tot slot; kan de regering dit kwaliteitskader en Plan van handhaven aan de Kamer doen toekomen?

De leden van de fractie van D66 zijn de mening toegedaan dat er in Nederland weer gewerkt moet worden naar een stabiele opvangketen. Kan de regering bevestigen dat het voorliggende wetsvoorstel een effectief middel is, niet alleen bij een toename van het aantal asielzoekers, maar ook bij het afnemen daarvan, waardoor de algehele structuur van de opvangketen wordt verbeterd na inwerkingtreding van deze voorgenomen wet, ongeacht het aantal asielzoekers in Nederland? Kan de regering deze leden bevestigen dat er geen correlatie bestaat tussen het voorliggende wetsvoorstel en een toename van het aantal asielzoekers in Nederland als gevolg van een zogenaamde «aanzuigende werking»?

De leden van de fractie van D66 hopen dat alle gemeenten de taak tot opvang van vluchtelingen zullen vervullen aangezien dit bijdraagt aan het herstel van de structuur in de opvangketen. Kan de regering schetsen wat er gebeurt wanneer een gemeente(raad) weigert vluchtelingen op te vangen, door hiertegen in bezwaar te gaan, en vervolgens in beroep gaat tegen het besluit van de Staatssecretaris? Deze leden hebben hierover de volgende vervolgvragen:

  • op welke wijze beïnvloedt dit andere gemeenten die wel aan hun taakstelling willen voldoen?

  • wat gebeurt er indien de rechter de gemeente die in beroep gaat in het gelijk stelt?

  • kan de regering verduidelijken voor wie bezwaar en beroep open staat, bijvoorbeeld ook voor derde belanghebbenden zoals ondernemers of bewoners(verenigingen)?

De leden van de fractie van D66 achten het van belang dat de menselijke maat terugkomt in de opvangketen. Verwacht de regering dat bij aanname van het wetsvoorstel het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beter rekening kan gaan houden met de specifieke omstandigheden van de statushouder die wordt uitgeplaatst, zoals de locatie van de werkplek?

Volgens de leden van de fractie van D66 brengt dit wetsvoorstel als groot voordeel met zich mee dat alle regio’s in Nederland verantwoordelijk worden voor de opvang van vluchtelingen. Kan de regering schetsen wat de vooruitzichten zijn met betrekking tot het aantal aanmeldcentra in Nederland? Kunnen deze leden een toename verwachten?

De leden van de fractie van D66 merken op dat asielzoekers die een status hebben gekregen op dit moment veel te lang in een asielzoekerscentrum blijven wonen bij gebrek aan verhuismogelijkheden. Dat de doorstroom is verzand, zien deze leden als problematisch en een aspect waaraan gewerkt moet worden. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft kenbaar gemaakt dat zij ─ om doorstroom te bevorderen ─ een systeem hanteerden waarbij de kansrijke asielzoekers schriftelijk werden gehoord. Dit gaat sneller en bespaart tijd van de IND-medewerkers, advocaten en tolken. Ook hoeven er minder dwangsommen betaald te worden wegens termijnoverschrijdingen. In de Tweede Kamer is bij de aangenomen motie van de leden Brekelmans en Van den Brink over het afschaffen van schriftelijk horen voor kansrijke asielzoekers6 de mogelijkheid tot het schriftelijk horen van kansrijke asielzoekers afgeschaft. De leden van de fractie van D66 achten dit onverstandig. Het is beter het schriftelijk horen weer mogelijk te maken door het aan de deskundigen van de IND over te laten wanneer zij fysiek mondeling horen noodzakelijk achten. Dit om de doorstroming te bevorderen. Hoe kijkt de regering hiertegen aan?

5. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV hebben naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen te stellen.

  • 1. Kan de regering aangeven hoe de in artikel 2 lid 1 van het wetsvoorstel bedoelde raming voor 2 jaar zich verhoudt tot de huidige Meerjarige Productie Prognose (MPP)7, die meerdere scenario’s schetst voor de asielinstroom: een minimum-, medio- en maximumscenario. Welk scenario wordt daarbij gehanteerd voor deze raming?

  • 2. Kan de regering nader onderbouwen en toelichten hoe deze scenario’s tot stand komen?

  • 3. De MPP gaat in beginsel niet uit van een structureel dalende asielinstroom. Kan de regering aangeven waarom dit niet het geval is? Betekent dit dat er geen inspanning wordt geleverd om de asielinstroom te verminderen?

  • 4. Kan de regering ten aanzien van artikel 2 lid 2 en artikel 5 lid 3 van het wetsvoorstel aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van tussentijdse wijzigingen voor gemeenten ten aanzien van de verdeling en uitkering en wat dit kan betekenen voor de mate van afdwingbaarheid? In hoeverre worden alle bestaande afspraken in zo’n geval herzien?

  • 5. In artikel 2 lid 3 van het wetsvoorstel wordt uitgegaan van plaatsen die «voor 5 jaar of langer beschikbaar» zijn. Hoe wordt in de berekeningen en afspraken ─ zowel qua verdeling als qua uitkering aan gemeenten ─ omgegaan met reeds bestaande opvanglocaties waarvan het bestaande contract met het COA binnen 5 jaar afloopt en/of een tijdelijke ontheffing van een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning binnen 5 jaar afloopt?

  • 6. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar artikel 7 lid 1 van het wetsvoorstel waarin is bepaald dat het college van een aangewezen gemeente zorg moet dragen voor: «verlening van de voor ingebruikneming van de opvangvoorziening noodzakelijke gemeentelijke vergunningen door het college.» Kan de regering aangeven of er sprake moet zijn van een verleende vergunning of een onherroepelijke vergunning?

  • 7. De leden van de fractie van de PVV wijzen op artikel 7 lid 2 van het wetsvoorstel waarin het volgende is bepaald: «De raad van een aangewezen gemeente draagt zorg voor aanpassing van het bestemmingsplan of de beheersverordening indien dit noodzakelijk is voor ingebruikneming van de opvangvoorziening.» Kan de regering aangeven hoe deze aan de raad gerichte medebewindstaak zich verhoudt tot de lokale autonomie en de eigenstandige ─ verordenende ─ bevoegdheden van de raad?

  • 8. Kan de regering tevens aangeven hoe deze taak aan de gemeente en de gemeenteraad in het bijzonder zich verhoudt tot het Europees handvest inzake de lokale autonomie?8

  • 9. Kan de regering aangeven wat in de wetssystematiek de consequentie is als er in de gemeenteraad geen politieke meerderheid te vinden is voor het aanpassen van de bedoelde bestemmingsplannen of beheersverordeningen?

  • 10. De leden van de fractie van de PVV merken op dat in het wetsvoorstel wordt gesproken over bestemmingsplannen, conform het vigerende ruimtelijke bestuursrecht. Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de Omgevingswet, waarvan de inwerkingtreding per 1 januari 2024 is voorzien? Dient, gelet op het gebruik van de terminologie van omgevingsplannen in de Omgevingswet, voorliggend wetsvoorstel nog gewijzigd te worden?

  • 11. De leden van de fractie van de PVV merken op dat artikel 10 van het wetsvoorstel onder C aangeeft dat in artikel 3a lid 4 van de Wet Centraal Orgaan Opvang asielzoekers (Wet COA) wordt opgenomen dat: «Bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, zorgt het COA er voor dat de eenheid van het gezin in de mate van het mogelijke en met instemming van de asielzoekers bewaard wordt.» Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn in het geval de asielzoekers niet instemmen?

  • 12. De leden van de fractie van de PVV wijzen op artikel 10 van het wetsvoorstel onder C waarin over artikel 3b lid 1 van de Wet COA wordt bepaald: «Het COA kan met het college van burgemeester en wethouders overeenkomen dat het college verantwoordelijk is voor de exploitatie van een opvangvoorziening.» Nu dit artikellid als een kan-bepaling is geformuleerd, kan de regering aangeven op welke gronden het COA kan weigeren om dit met een college overeen te komen? Zijn er mogelijkheden voor een college om tegen een dergelijke beslissing van het COA in verweer te komen?

  • 13. De leden van de fractie van de PVV wijzen op artikel 12 van het wetsvoorstel waarin het volgende is bepaald:

    • «1. Onze Minister zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de effecten van deze wet in de praktijk.

    • 2. Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.» Kan de regering aangeven op welke aspecten specifiek wordt getoetst, wat de indicatoren zijn en of er een nulmeting zal worden toegepast?

  • 14. Kan de regering aangeven of bij deze evaluaties van de effecten ook getoetst wordt op draagvlak, overlast, criminaliteit, wachtlijsten en verdringing op de woningmarkt door huisvesting van vergunninghouders, woningwaardes rond opvanglocaties, druk op lokale zorgvoorzieningen, onderwijs en politie?

  • 15. De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat in voornoemd artikel 12 van het wetsvoorstel wordt gesproken over «binnen twee jaar na de inwerkingtreding». Kan de regering aangeven of dat ook van toepassing is als in het eerste jaar nog geen verdeelbesluit kan worden genomen en de cyclus doorschuift?

  • 16. De leden van de fractie van de PVV lezen dat in artikel 14 van het wetsvoorstel is bepaald dat de wet inwerking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Kan de regering uitsluiten dat in het koninklijk besluit tot inwerkintreding van het voorliggende wetsvoorstel met terugwerkende kracht kan plaatsvinden?

  • 17. Kan de regering deze leden voorts aangeven op welke wijze het wetsvoorstel in samenhang effectief uitvoerbaar is indien, zoals bedoeld in dit artikel, verschillende artikelen en onderdelen op verschillend tijdstip inwerking treden? Kan de regering nader duiden of dit ook op bepaalde artikelen of onderdelen is gericht?

  • 18. Kan de regering aangeven in hoeverre bij gemeenten is geïnventariseerd of er überhaupt voldoende mogelijkheden redelijkerwijs beschikbaar zijn om binnen de gestelde termijnen geschikte opvanglocaties te kunnen realiseren? Kan de regering hiervan een overzicht verstrekken per gemeente?

  • 19. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel: «Nederland is op basis van internationale en Europeesrechtelijke verplichtingen verplicht om asielzoekers opvang te bieden.»9 Kan de regering aangeven in hoeverre aan deze verplichting op andere wijze vorm kan worden gegeven, anders dan de in dit wetsvoorstel voorziene vormen van opvang, zoals opvang in de eigen regio of op een externe locatie in het buitenland. Dit laatste zoals voorgesteld door de Britse regering.

  • 20. Kan de regering deze leden aangeven in hoeverre andere EU-lidstaten vergelijkbare verplichtende wetgeving richting lagere overheden inzetten om aan de in het wetsvoorstel gestelde internationale verplichtingen te kunnen voldoen? Kan de regering hiervan een zo volledig mogelijk overzicht van verstrekken?

  • 21. Kan de regering bij het onder vraag 20 bedoelde overzicht eveneens aangeven welke eisen andere EU-lidstaten aan decentrale overheden stellen?

  • 22. De leden van de fractie van de PVV verwijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het voorliggende wetsvoorstel: «Tegelijkertijd is er geen wettelijke taak voor gemeenten om de opvang van asielzoekers door het COA in gemeenten mogelijk te maken. Dit wetsvoorstel wil een einde maken aan deze situatie door gemeenten ook een expliciete wettelijke taak te geven bij de opvang van asielzoekers.»10 Kan de regering vanuit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit nader onderbouwen waarom hiertoe een wettelijke taak bij gemeenten zou moeten liggen?

  • 23. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel: «Het wetsvoorstel is niet los te zien van de huidige crisis in de asielopvang.»11 Kan de regering aangeven waarom hier eenzijdig wordt uitgegaan van een «opvangcrisis» terwijl het vooral een instroomcrisis is?

  • 24. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel: «De extra gerealiseerde opvang is echter onvoldoende gebleken voor de gestegen capaciteitsbehoefte. Het betreft hier bovendien veelal noodopvang en crisisnoodopvang.»12 Kan de regering een volledig overzicht verstrekken van alle huidige opvangvoorzieningen in Nederland? Kan de regering daarbij tevens aangeven wat de huidige looptijd van overeenkomsten met het COA en de gemeenten is, welke afspraken er zijn gemaakt per locatie en de contractbepalingen?

  • 25. De leden van de fractie van de PVV vragen de regering om een overzicht te verstrekken van alle opvanglocaties die in de afgelopen vijf jaar niet gerealiseerd zijn omdat gemeenten geen medewerking wilden verlenen en op welke gronden dit geweigerd is?

  • 26. Deze leden vragen de regering verder om hen een overzicht te verstrekken van alle opvanglocaties die de afgelopen vijf jaar niet gerealiseerd zijn, die wel door gemeenten beschikbaar werden gesteld, maar door het COA geweigerd werden en op basis van welke gronden die weigering plaatsvond.

  • 27. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel: «Hiermee komt vast te staan dat gemeenten medeverantwoordelijk zijn, naast het Rijk, voor de internationale en Europeesrechtelijke verplichting om asielopvang te bieden aan vluchtelingen en asielzoekers.»13 Kan de regering aangeven in hoeverre deze «medeverantwoordelijkheid» concreet te herleiden is uit de internationale verdragen en afspraken, nu in beginsel de Staat zich daaraan verbindt en niet een decentraal bestuursorgaan?

  • 28. Voorts wijzen de leden van de fractie van de PVV op de volgende passage uit de aan de orde zijnde memorie van toelichting: «Uitgegaan wordt van solidariteit tussen gemeenten (...)»14. Kan de regering aangeven waarom zij daarvan uitgaat, terwijl een gemeente ─ gelet op het primaat van de lokale autonomie ─ primair solidair zou moeten zijn met de belangen van de eigen inwoners in plaats van de belangen van andere gemeenten?

  • 29. Verder wijzen de leden van de fractie van de PVV op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Met dit wetsvoorstel wordt ook invulling gegeven aan de wens vanuit het Veiligheidsberaad en de commissarissen van de Koning in hun rol als rijksorgaan om juridisch instrumentarium te ontwikkelen om de druk van de vluchtelingenstroom op de samenleving gelijkmatig over het land te verspreiden en (verder) invulling te geven aan de inhoudelijke plannen rondom asielopvang.»15 Kan de regering aangeven hoe het ─ gelet op de democratische en staatsrechtelijke verhoudingen ─ mogelijk is dat het ongekozen, niet-vertegenwoordigende Veiligheidsberaad en de commissarissen van de Koning (CdK’s) vanuit hun hoedanigheid als rijksorgaan een politieke «wens» op tafel kunnen leggen die de regering met dit wetsvoorstel honoreert?

  • 30. Daarnaast lezen de leden van de fractie van de PVV in de memorie van toelichting nog het volgende: «(...) het kabinet zich steeds zal blijven inzetten maatregelen te nemen om grip te krijgen op migratie (...)».16 Kan de regering aangeven op welke maatregelen zij concreet doelt, welke maatregelen al worden genomen en welke maatregelen worden voorzien?

  • 31. Kan de regering daarbij ook aangeven wanneer er sprake is van «grip op migratie», hoe hoog mag de asielinstroom daarbij concreet zijn?

  • 32. Kan de regering aangeven of «grip op migratie» een bovengrens kent, waarbij Nederland en het asielsysteem «vol» is?

  • 33. In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV tevens het volgende: «(...) terugkeer naar landen van herkomst plaatsvindt indien een aanvraag is afgewezen.»17 Kan de regering aangeven hoe hier concreet vorm aan wordt gegeven, in welke aantallen en in hoeverre daar nu al in wordt voorzien?

  • 34. Kan de regering deze leden een overzicht verstrekken van welke landen van herkomst op dit moment geen onderdanen terugnemen en welke specifieke stappen de regering per land neemt om dit alsnog te bewerkstelligen?

  • 35. In de memorie van toelichting behorend bij het voorliggende wetsvoorstel lezen de leden van de fractie van de PVV het volgende: «De basis hiervoor ligt in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (hierna: Uitvoeringsagenda) die in mei 2020 vastgesteld is aan de Landelijke Regietafel Migratie (hierna: LRT). De LRT is een overleggremium.»18 Kan de regering aangeven welke bevoegdheid de Landelijke Regietafel Migratie (LRT) heeft om de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen vast te kunnen stellen, terwijl die LRT nota bene slechts als een «overleggremium» wordt voorgesteld?

  • 36. Kan de regering de leden van de fractie van de PVV aangeven hoe dit vaststellen kan plaatsvinden zonder overleg en betrokkenheid of instemming van volksvertegenwoordigers?

  • 37. Is de regering bereid om alle verslagen van de LRT tot op heden aan de leden van de fractie van de PVV te verstrekken?

  • 38. Voorts lezen de leden van de fractie van de PVV in de memorie van toelichting het volgende: «In de Uitvoeringsagenda hebben Rijk, provincies en gemeenten een gezamenlijke ambitie geformuleerd ten aanzien van een toekomstig asielsysteem en uitgangspunten om deze ambitie te verwezenlijken.»19 Kan de regering aangeven waarom de volksvertegenwoordigende organen niet bij deze geformuleerde ambitie betrokken zijn en of op die manier het democratisch draagvlak hiervoor niet ontbreekt?

  • 39. De leden van de fractie van de PVV wijzen vervolgens op de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het thans voorliggende wetsvoorstel: «komen er (minimaal) vier middelgrote proceslocaties (gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties) evenredig verspreid over het land waar de asieldiensten onder één dak werken.»20 Kan de regering aangeven hoe die «evenredigheid» wordt bepaald?

  • 40. Kan de regering deze leden aangeven in hoeverre de lokale democratie zeggenschap heeft bij het aanwijzen van deze middelgrote proceslocaties?

  • 41. Kan de regering daarbij eveneens aan deze leden aangeven of er al specifieke locaties hiervoor in beeld zijn en zo ja, welke?

  • 42. Kan de regering daarnaast aangeven hoeveel van deze locaties maximaal voorzien zijn?

  • 43. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Daarnaast wordt er ingezet op het zo snel mogelijk plaatsen van vergunninghouders in of in de nabijheid van de uiteindelijke woongemeente kunnen verblijven en kunnen starten met hun inburgering in de gemeente.»21 Kan de regering aangeven in hoeverre dit kan betekenen dat in de omgeving van een asielzoekerscentrum (azc) ook nog extra statushouders zullen worden gehuisvest?

  • 44. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Het kabinet realiseert zich dat redenen om geen medewerking te verlenen aan de komst van een opvangvoorziening divers zijn. Veelvuldig door gemeenten genoemde redenen zijn een gebrek aan politiek en bestuurlijk of maatschappelijk draagvlak door bijvoorbeeld vrees voor overlast».22 Kan de regering aangeven hoe zij dit draagvlak waardeert?

  • 45. Kan de regering voorts duiden of – mede gelet op verschillende rapporten van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Datacentrum (WODC) – de vrees voor overlast niet gewoon legitiem is?

  • 46. Kan de regering alle bij de overheid bekende gegevens over overlast en criminaliteit rond asielopvanglocaties van de afgelopen 10 jaar overleggen?

  • 47. Kan de regering concreet aangeven wat de overheid tot nu toe heeft gedaan met de bevindingen en aanbevelingen uit het onderzoeksrapport «Onderzoek huisvesting en ondersteuning statushouder. Gemeente Bernheze» naar aanleiding van de moord door een statushouder op een achttienjarige inwoner uit Heesch?23

  • 48. Kan de regering aangeven welke gevolg zij heeft gegeven aan verschillende ernstige geweldsincidenten gepleegd door asielzoekers, zoals de moord op een vrouw uit Groningen door een asielzoeker uit Budel en de moord op een inwoner van Boxmeer door een asielzoeker?

  • 49. Kan de regering aangeven welke maatregelen er zijn genomen om de ernstige overlast in het azc te Gilze24 aan te pakken? Kan de regering daarbij duiden hoe deze situatie binnen een azc zo ver heeft kunnen komen en kan de regering zich rekenschap geven in hoeverre zulke situaties zich voor kunnen doen op opvanglocaties die middels het thans voorliggende wetsvoorstel worden aangewezen?

  • 50. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel: «Gemeenten dragen bijvoorbeeld kleine locaties aan omdat dit beter past bij de aard en schaal van de gemeente, terwijl het COA grotere locaties nodig heeft in het kader van de doelmatigheid binnen bestaande kaders. Kijkend naar de huidige situatie op de arbeidsmarkt voorziet het COA ook een gebrek aan voldoende personeel om (veel) kleine locaties te bemensen.»25 Aangezien het thans voorliggende wetsvoorstel juist ook kleinere opvanglocaties mogelijk kan maken, kan de regering aangeven of vanwege deze uitgangspunten van het COA en de krappe arbeidsmarkt dit wetsvoorstel op deze manier wel uitvoerbaar is?

  • 51. De leden van de fractie van de PVV wijzen vervolgens op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Reden hiervoor is dat deze variant uitgaat van samenwerking van gemeenten om opvangvoorzieningen mogelijk te maken. Gemeenten bezien samen de mogelijkheden (ook in relatie met de opdracht van het huisvesten van vergunninghouders). De uiteindelijke clustering van opvangvoorzieningen bij bepaalde gemeenten, sluit aan bij de huidige praktijk en is in lijn met de Uitvoeringsagenda.»26 Kan de regering aangeven of op deze manier «bepaalde» gemeenten niet alsnog onevenredig veel overbelast worden en is het doel van dit wetsvoorstel daarmee wel haalbaar?

  • 52. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende twee passages uit de memorie van toelichting: «Opvangvoorzieningen kunnen tevens worden ingericht als flexibele opvangvorm die (bij fluctuaties in instroom en bezetting) aangewend kunnen worden voor de huisvesting van andere aandachtsgroepen zodat er minder opvangvoorzieningen hoeven te worden gesloten.»27 en «Hiermee wordt ingespeeld op de behoefte aan een combinatie van opvang en woonvormen.»28 Kan de regering aangeven wat er gebeurt met deze «aandachtsgroepen» als betreffende locaties weer nodig zijn voor asielopvang, is voor hen dan wél elders in huisvesting voorzien?

  • 53. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting: «De situatie is momenteel dusdanig onhoudbaar dat op 17 juni 2022 het kabinet de opvangcrisis tot nationale crisis heeft uitgeroepen.»29 Kan de regering aangeven op welke wijze wordt bepaald hoe lang deze «nationale crisis» blijft voortduren alsmede op grond van welke criteria en van welke bevoegdheden in dit kader gebruik wordt gemaakt?

  • 54. Kan de regering aangeven waarom deze «nationale crisis»-status niet wordt gebruikt om maatregelen te nemen om de instroom verder te beperken, zoals het invoeren van (tijdelijke) grenscontroles?

  • 55. De leden van de fractie van de PVV vragen de regering of zij kan uitsluiten dat vanwege deze «nationale crisis» nog verdere artikelen uit de Wet verplaatsing bevolking of andere maatregelen uit het staatsnoodrecht geactiveerd worden?

  • 56. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage van de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel: «Een wettelijke taak voor gemeenten om asielopvang mogelijk te maken, dient het doel om duurzaam voldoende opvangplaatsen te realiseren zodat Nederland te allen tijde in staat is om asielzoekers op te vangen».30 Kan de regering deze leden aangeven hoe dit uitgangspunt kan worden volgehouden als de asielinstroom niet vermindert? Kan bij een door het kabinet uitgeroepen «nationale crisis» en een onverminderd grote asielinstroom ook nog sprake zijn van «te allen tijde in staat zijn»?

  • 57. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «De opvang van asielzoekers is een nationaal belang (vgl. Nationale Omgevingsvisie). Het Rijk is resultaatverantwoordelijk voor de huisvesting van asielzoekers.»31 Kan de regering aangeven op welke wijze dit concreet in de nationale Omgevingsvisie is opgenomen en onder welke voorwaarden?

  • 58. Kan de regering aangeven hoe het met dwang opleggen van asielopvanglocaties aan gemeenten zich verhoudt tot de uitgangspunten van het moderne omgevingsrecht, waarbij juist overleg vooraf centraal staat?

  • 59. In de memorie van toelichting behorend bij het voorliggende wetsvoorstel lezen de leden van de fractie van de PVV de volgende passages: «De cdK’s doen verslag van de gesprekken aan de Minister van Justitie en Veiligheid.»32 en «De PRT’s monitoren de voortgang van het invullen van de provinciale asielopgave en de cdKs delen daarover de laatste stand van zaken aan de LRT.»33 Kan de regering aangeven of gelet op het belang van de democratische controlerende taak deze verslagen en gegevens ook aan de landelijke en decentrale volksvertegenwoordigers beschikbaar worden gesteld?

  • 60. De leden van de fractie van de PVV wijzen vervolgens op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «De ruimtelijke inpassing kan soms ook raken aan vastgestelde provinciale kaders voor ruimtelijke ordening en natuurbescherming. De gemeente zal ook daarmee rekening moeten houden.»34 Kan de regering aangeven wat het niet beschikken over vergunbare stikstofruimte vanwege de wettelijke natuurbescherming in het kader van de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel betekent?

  • 61. Kan de regering voor deze leden duiden hoe de door haar gestelde internationaalrechtelijke verplichtingen voor asielopvang ─ en daarmee de realisatie van asielopvanglocaties ─ zich op voornoemd punt verhouden tot de internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van natuurbescherming en wat hierbij dient te prevaleren?

  • 62. De leden van de fractie van de PVV wijzen op de volgende passage uit de memorie van toelichting: «Het wetsvoorstel maakt een uitzondering hierop mogelijk, zodat het college in overleg met het COA, kan besluiten dat de exploitatie van een opvangvoorziening door of onder verantwoordelijkheid van de gemeente meer in de rede ligt. De randvoorwaarden om als gemeente een opvangvoorziening te kunnen exploiteren moeten duidelijk zijn en worden nader uitgewerkt.»35 Kan de regering aangeven of de randvoorwaarden en nadere afspraken in dit kader transparant zullen zijn, zodat voor zulke gemeentelijke voorzieningen een gelijkwaardig speelveld kan bestaan ten opzichte van het COA?

  • 63. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit de memorie van toelichting: «De toezichthouder monitort of de individuele taak van gemeenten wordt ingevuld. Het COA levert hiervoor cijfers op basis waarvan gedeputeerde staten toezicht kunnen houden en de PRT kan monitoren.»36 Kan de regering aangeven welke cijfers dit betreft, welke indicatoren van toepassing zijn en hoe deze bepaald worden en of dit ook met de volksvertegenwoordigingen gedeeld zal worden?

  • 64. De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verder het volgende: «Mocht op basis van één van de verslagen van de cdK’s blijken dat gemeenten niet gezamenlijk een verdeling zijn overeengekomen die de provinciale opvangbehoefte dekt, dan neemt de Minister voor de desbetreffende provincie zelfstandig een verdeelbesluit waarbij bepaalde gemeenten een taak wordt opgelegd.»37 en «Mede omdat de omstandigheden per provincie per gemeente kunnen verschillen, zal de weging ten behoeve van besluitvorming per situatie verschillen.»38 Deze leden vragen de regering op basis van welke criteria de Minister dit besluit neemt. Op welke wijze wordt dit bepaald?

  • 65. De leden van de fractie van de PVV vragen de regering of op voornoemd punt individuele gemeenten niet worden benadeeld als andere gemeenten binnen een provincie hierover niet tot overeenstemming willen komen?

  • 66. De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van toelichting verder het volgende: «Het verdeelbesluit (per provincie) is juridisch bindend. Tegen het besluit staan de rechtsmiddelen uit de Algemene wet bestuursrecht open.»39 Kan de regering aangeven wat het inzetten van rechtsmiddelen betekent voor de uitvoering, gaat van deze inzet van rechtsmiddelen een opschortende werking uit?

  • 67. Kan de regering deze leden aangeven of individuen ook als belanghebbenden kunnen worden gezien om tegen dit verdeelbesluit rechtsmiddelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te zetten?

  • 68. In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV verder het volgende: «Het is met het oog op deze situaties – waarin een taak onverhoopt niet (tijdig) realiseerbaar blijkt – dat via het spoor van monitoring door de PRT, de meldplicht van gemeenten aan de toezichthouder, en overleg tussen COA en de toezichthouder, tijdig kan worden bijgestuurd.»40 Kan de regering aangeven wat de consequenties zijn als de taak voor het grootste deel van de gemeenten binnen een provincie niet realiseerbaar blijkt te zijn?

  • 69. Kan de regering de leden van de fractie van de PVV aangeven in hoeverre gemeenten ook over provinciegrenzen heen afspraken kunnen maken en hoe zich dit gaat verhouden tot het provinciale verdeelbesluit?

  • 70. In de memorie van toelichting behorend bij het aan de orde zijnde wetsvoorstel lezen de leden van de fractie van de PVV het volgende: «Daarnaast heeft dit wetsvoorstel ook raakvlakken met de Wet inburgering 2021. Op grond van deze wet hebben gemeenten de regie over het inburgeringstraject van alle inburgeringsplichtigen. Dit geldt ook voor inburgeringsplichtigen die nog in de opvang verblijven in afwachting van definitieve huisvesting in een gemeente.»41 Kan de regering deze leden aangeven in hoeverre binnen gemeenten voldoende capaciteit aanwezig is om het inburgeringsaanbod vorm te kunnen geven?

  • 71. Kan de regering tevens per provincie aangeven in hoeverre er voldoende politiecapaciteit, zorgcapaciteit en onderwijscapaciteit aanwezig is in verhouding tot de opgaves voor asielhuisvesting?

  • 72. In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV verder het volgende: «Er is een reëel tarief noodzakelijk welke een reële vergoeding representeert voor het bieden van opvang aan asielzoekers. Het COA biedt opvang voor gemiddeld € 71 per bed per nacht. Voor derde partijen zal een gelijk tarief gelden voor de opvang als voor het COA.»42 Kan de regering nader onderbouwen waar dit bedrag op gebaseerd is?

  • 73. De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat het onder vraag 72 genoemde bedrag een gemiddelde betreft. Deze leden vragen de regering wat op dit moment de maximumprijzen zijn die per bed per nacht worden betaald.

  • 74. Kan de regering alle contracten en afspraken beschikbaar stellen die het COA heeft met opvanglocaties waar dit gemiddelde bedrag op is gebaseerd?

  • 75. In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV verder het volgende: «Op zichzelf is er geen ondergrens in het aantal plekken op een locatie. Daarbij geldt wel dat steeds in het oog moet worden gehouden dat doelmatige exploitatie mogelijk moet zijn.»43 Kan de regering deze leden aangeven hoe en door wie er wordt bepaald wat in dit kader een «doelmatige exploitatie» is en wat de criteria daarvoor zijn?

  • 76. Verder lezen de leden van de fractie van de PVV in de memorie van toelichting het volgende: «De verdeling over de in het besluit aangewezen gemeenten – om opvang voor asielzoekers mogelijk te maken voor het in het besluit vastgesteld aantal opvangplaatsen – is juridisch afdwingbaar door middel van het interbestuurlijk toezicht.»44 Kan de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot het Beleidskader Interbestuurlijk Toezicht (IBT) en op welke wijze de toezichtsladder hierbij wordt ingezet alsmede welke IBT-middelen onder welke omstandigheden en voorwaarden worden overwogen?

  • 77. Kan de regering de leden van de fractie van de PVV specifiek aangeven welke stappen worden ondernomen voordat in het kader van dit wetsvoorstel formeel kan worden gesproken van taakverwaarlozing door een gemeente en wordt overgegaan tot indeplaatstreding?

  • 78. In de memorie van toelichting lezen de leden van de fractie van de PVV verder het volgende: «Met accommodaties wordt gedoeld op (leegstand) vastgoed (bijv. hotels, vakantieparken) of andere registergoederen (zoals cruiseschepen) en met locaties worden (bij voorkeur bouwrijpe) gronden bedoeld.»45 Kan de regering aangeven hoeveel hotels, vakantieparken en cruiseschepen op dit moment al worden ingezet en in welke gemeenten? Kan de regering daarbij tevens alle contracten, afspraken en facturen voor zulke accommodaties beschikbaar stellen?

  • 79. Kan de regering bij de beantwoording van voorgaande vraag ook aangeven wat hiervan de totale kosten zijn en of de kosten van deze vormen van opvang doelmatig zijn en hoe zulke inzet van dure voorzieningen zich verhoudt tot het rapport van de Algemene Rekenkamer over de kosten van asielopvang?

  • 80. De leden van de fractie van de PVV lezen in de memorie van toelichting dat het artikelonderdeel artikel 3 lid 2 onder c van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA), waarin de zogeheten ROA-woningen worden gemeld, vervalt als verouderd artikelonderdeel.46 Deze leden merken op dat de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) aangemerkt kan worden als een verre voorloper van het thans voorliggende wetsvoorstel. In de ROA uit 1987 werd gemeenten gevraagd om op basis van hun inwonertal twee promille asielzoekers te huisvesten. Krantenartikelen uit de jaren negentig schetsen een beeld dat ook deze regeling niet werkte: «De praktijk wijst inmiddels uit dat het doorstroomsysteem aan alle kanten is dichtgeslibd» stelde het AD op 12 februari 1994. Kan de regering aangeven of de ROA geëvalueerd is, welke conclusies hieruit getrokken zijn en waarom een soortgelijke regeling – met een nog veel hogere asielinstroom – nu wel effectief zou zijn?

  • 81. De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat de gemeente 's-Hertogenbosch heeft besloten om twee azc's met in totaal 600 asielzoekers te vestigen bij een wijk, de Gestelse Buurt, die door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangewezen als een wijk waar de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek van kracht is (ook wel bekend als de «Rotterdamwet»). Middels deze aanwijzing mogen zogenaamde kansarmen of criminele woningzoekenden zich niet zomaar vestigen in deze wijk, om zo verdere verloedering te komen. Desalniettemin worden er nu twee azc's met 600 asielzoekers gevestigd. Kan de regering aangeven of zij het wenselijk acht dat er asielzoekerscentra gevestigd worden in wijken waar de Rotterdamwet wordt toegepast? Kan de regering aangeven hoe dat zich verhoudt tot de doelstellingen van de Rotterdamwet en in hoeverre daar bij de uitvoering van de voorgestelde wet rekening mee wordt gehouden?

  • 82. Hoe kijkt de regering aan tegen het risico dat gemeenten tegen elkaar worden uitgespeeld met de voorziene uitkeringen aan gemeenten bij het vaststellen van het Verdeelbesluit?

  • 83. De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat het COA een zelfstandig bestuursorgaan is. Tegelijkertijd krijgt het COA bij de provinciale regietafels wel een formele rol in het proces voor de besluitvorming over het Verdeelbesluit. Hoe verhoudt zich dit met elkaar? En is de regering ook bereid om richting het parlement, de gemeenteraden en de provinciale staten volledige transparantie te geven ten aanzien van het COA over hun beleid, hun inzet bij de provinciale regietafels en azc-contracten, zodat deze volksvertegenwoordigingen hun controlerende taak kunnen uitoefenen?

  • 84. De leden van de fractie van de PVV constateren dat door voorstanders van de voorgestelde wet vaak het argument wordt aangehaald dat deze wet noodzakelijk is om te voorkomen dat er nog asielzoekers buiten moeten slapen in Ter Apel. Hoe groot acht het regering de kans dat er opnieuw asielzoekers bij Ter Apel geen plek hebben, als ondanks deze voorgestelde wet de grenzen open blijven staan voor de asielinstroom?

  • 85. De leden van de fractie van de PVV merken op dat Vluchtelingenwerk Nederland in het door haar ingediende position paper47 ten behoeve van de in de Kamer op 14 november jl. gehouden deskundigenbijeenkomst over dit wetsvoorstel ingaat op de kwaliteit van opvangvoorzieningen. Hoe denkt de regering aan die kwalitatieve voorwaarden te kunnen voldoen als er niets gedaan wordt aan de vrijwel onbelemmerde instroom van asielzoekers? Hoe groot acht zij het risico dat Vluchtelingenwerk Nederland hierover gaat procederen?

  • 86. De leden van de fractie van de PVV concluderen dat de druk op de opvangvoorzieningen mede wordt veroorzaakt door uitgeprocedeerde asielzoekers en asielzoekers die procedures stapelen. Gesubsidieerde «non-governmental organizations» (ngo’s) en de activistische asieladvocatuur blijven deze asielzoekers ondersteunen bij zulke procedures. Deze leden vragen de regering of ngo’s zoals Vluchtelingenwerk Nederland hierdoor niet zelf bijdragen aan de druk op de opvangvoorzieningen.

  • 87. De leden van de fractie van de PVV zijn van mening dat de voorgestelde wet ervoor kan zorgen dat de problemen met asielzoekers die thans in Ter Apel spelen straks ook in alle andere Nederlandse gemeenten aan de orde van de dag zullen zijn. Hoe groot ziet de regering het risico van dit waterbedeffect door deze wet?

  • 88. In de systematiek van het voorliggende wetsvoorstel zullen de plekken van het azc in Ter Apel meetellen als bestaande gerealiseerde plekken in de provinciale opgave voor het Verdeelbesluit. Kan de regering aangeven of met die wetssystematiek Ter Apel wel iets opschiet, nu daar niet persé minder asielzoekers zullen worden opgevangen?

  • 89. De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat de commissarissen van de Koning (cdK’s) volgens de voorgestelde wet de provinciale regietafels moeten voorzitten vanuit hun functie als Rijksheer. Hoe ziet de regering de verantwoording en de transparantie van de provinciale regietafels richting de democratisch gekozen volksvertegenwoordigingen voor zich, evenals de betrokkenheid van de volksvertegenwoordigingen, zeker nu binnen de provinciale regietafels óók afspraken kunnen worden gemaakt over andere opgaven?

  • 90. Kan de regering deze leden een duiding geven van wat de gevolgen zijn van de onophoudelijke massa-immigratie voor de demografische verhoudingen in Nederland en daarmee voor de houdbaarheid en het draagvlak voor de uitvoering van het thans voorliggende wetsvoorstel?

  • 91. Kan de regering aangeven hoe groot zij het risico acht op een aanzuigende werking door dit wetsvoorstel, waardoor de problemen juist verergeren?

  • 92. De leden van de fractie van de PVV wijzen naar het artikel «Door de nieuwe spreidingswet hebben we over vijf jaar een integratieprobleem, en dan krijgen asielzoekers de schuld» van 6 juli 2023 in het Erasmus magazine48 waarin de heer prof. dr. P.W.A. Scholten, hoogleraar Migratie en Diversiteit aan de Erasmus Universiteit kritiek uitte op het aan de orde zijnde wetsvoorstel. De heer Scholten stelde in dit artikel onder andere het volgende: «De gemeente die vanwege het geld als eerste zijn hand opsteekt, is niet automatisch de beste plek om opvang neer te zetten» en «Het inclusievermogen van grote steden is heel groot en van dorpen veel kleiner, dus in die zin kan de spreiding echt averechts werken, als we er niet verstandig mee omgaan. En de spreidingswet regelt helemaal niets op het gebied van inclusie, er wordt nu gewoon blind gespreid. Ik vrees dat we over vijf jaar met het volgende probleem zitten: namelijk dat statushouders slecht geïntegreerd zijn, omdat ze geen stages of werk en geen aansluiting bij verenigingen of ondernemers konden vinden. Dan wordt de kloof alleen maar groter en groter. En dat wordt asielzoekers dan verweten, terwijl wij daar nu de kiem voor leggen in ons beleid.» Kan de regering reflecteren op de door de heer Scholten genoemde risico’s van het wetsvoorstel en daarbij ook het perspectief van de Nederlander betrekken die in een dorp woont waar een azc wordt toegewezen?

  • 93. De leden van de fractie van de PVV wijzen op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State waarin het volgende wordt gesteld: «In het bijzonder met het oog op de uitvoerbaarheid moet het daarom ook met zorgvuldigheid worden voorbereid49 De Raad van State verbindt aan het gegeven dat dit wetsvoorstel een stelselwijziging is het volgende: «Dat betekent dat een wetsvoorstel, hoe urgent de totstandkoming daarvan ook is, niet op zeer korte termijn in werking kan treden50

  • 94. Gelet op hetgeen is aangehaald onder punt 93 vragen de leden van de fractie van de PVV of de regering, mede gelet op de amenderingen, vanuit dat perspectief dan ook de noodzaak ziet dat zorgvuldige behandeling van dit wetsvoorstel moet prevaleren boven een spoedeisende behandeling en inwerkingtreding?

  • 95. Kan de regering deze leden aangeven hoe de amendering door de Tweede Kamer zich verhoudt tot het advies van de Raad van State met daarin de conclusies over de twijfelachtigheid van de uitvoerbaarheid vanwege de onnodige complexiteit?

  • 96. Ziet de regering na deze amendering van het oorspronkelijke wetsvoorstel de conclusie van de Raad van State, inhoudende dat de doelstellingen van de wet in de praktijk niet in voldoende mate en tijdig zullen worden gerealiseerd, in meer of mindere mate overeind staan?

  • 97. Kan de regering duiden of de door de Tweede Kamer gemaakte aanpassingen nog enige invloed hebben op de vaststelling van de Raad van State dat het voorstel – mede vanwege de 75%-norm – niet in lijn is met de Financiële-verhoudingswet?51

  • 98. De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar de volgende passage uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel: «Naar verwachting houdt die instroom de komende jaren aan en zal zonder nadere maatregelen niet in voldoende reguliere opvangcapaciteit kunnen voorzien.»52 Kan de regering ─ inachtnemende het advies van de Raad van State ─ aangeven in hoeverre zij mogelijkheden ziet voor maatregelen om de instroom te beperken, zodat die extra opvangcapaciteit achterwege kan blijven?

  • 99. De leden van de fractie van de PVV wijzen verder op de volgende passage uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State: «Deze praktische uitvoering vergt nadere gemeentelijke besluitvorming in de vorm van bijvoorbeeld vergunningverlening en ruimtelijke inpassing in de zin van wijziging van bestemmingsplannen. Bestemmingsplanwijzigingen zijn een bevoegdheid van de gemeenteraad en vereisen dientengevolge dat daarover binnen de raad politieke overeenstemming ontstaat. Het voorstel bepaalt in dat kader dat de gemeenteraad indien nodig zorgdraagt voor de aanpassing van het bestemmingsplan of de beheersverordening.»53 Deze leden merken op dat de medebewindstaken uit dit wetsvoorstel de autonome bevoegdheden van gemeenteraden raken, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen. Kan de regering deze leden aangeven welke gevolgen zij ─ gelet op dit advies van de Raad van State ─ ziet voor de praktische uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel als gemeenteraden geen politieke overeenstemming kunnen bereiken over deze bestemmingsplanwijzigingen?

  • 100. De leden van de fractie van de PVV wijzen erop dat in de Tweede Kamer een aantal moties is aangenomen waarin de regering wordt opgeroepen bepaalde zaken nader te regelen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Kan de regering aangeven hoe deze aangenomen moties zich verhouden tot het door de Afdeling advisering van de Raad van State gegeven advies en tot de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel in het bijzonder? Kan de regering aangeven hoe deze moties zich verhouden tot het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State om nader te bezien wat in de wet zelf geregeld moet worden in plaats van in lagere regelgeving?

  • 101. De leden van de fractie van de PVV wijzen op het gewijzigd amendement van het lid Van den Brink C.S. over het verlengen van de fase van vrijwilligheid54 waarin is aangegeven: «Dit amendement behoudt het tweefasige verdelingssysteem, waarbij vrijwilligheid voorop staat. Het biedt gemeenten binnen de Provinciale Regietafel (PRT) meer ruimte om zelf opvangfaciliteiten te organiseren door de vrijwillige fase te verlengen.» De Afdeling advisering van de Raad van State gaf in haar advies juist aan de fasering te heroverwegen.55 Kan de regering aangeven hoe zij deze amendering in dit kader beziet?

  • 102. Tevens gaf de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies aan «De kernvraag is welke mate van vrijwilligheid geboden kan worden bij het nakomen van internationale verplichtingen.»56 Kan de regering aangeven hoe zij de verlengde fase van vrijwilligheid ziet in verhouding tot voormeld advies van de Raad van State?

  • 103. Kan de regering deze leden tevens aangeven hoe zij de positie en rol van de provinciale regietafels – die met voormeld amendement meer ruimte krijgen – ziet ten aanzien van de democratische controleorganen en de daarin te betrachten mate van transparantie?

  • 104. De leden van de fractie van de PVV verwijzen tot slot naar het nader gewijzigd amendement van het lid Jasper van Dijk over een verdeling op basis van inwoneraantal en sociaaleconomische status van de gemeente.57 Deze leden vragen de regering aan te geven op welke wijze dit amendement, met daarin onder andere de systematiek van de SES-WOA-score, zich verhoudt tot de conclusies in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de mate van complexiteit van het stelsel als geheel? Kan de regering daarbij aangeven hoe zij dit amendement ziet ten aanzien van de interbestuurlijke verhoudingen?

6. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen de regering of de gemeenten kunnen rekenen op de meerjarige afspraken, van minimaal 5 jaar, die zij met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) maken over de financiering van locaties voor opvang of anderszins? Zijn deze afspraken hard, of moeten zij rekening houden met het tussentijds wijzigen van de gemaakte afspraken?

Deelt de regering de mening van deze leden dat dit tot dezelfde gevolgen zou kunnen leiden als de situatie zoals die nu is ontstaan als gevolg van de versnelde afbouw in de periode vanaf 2016 en dat dit ongewenst is?

Kan de regering de effecten duiden voor de uitvoering van de procedures indien het voorliggende wetsvoorstel zal worden uitgevoerd? Deelt de regering de opvatting van Vluchtelingenwerk Nederland dat het wetsvoorstel een positieve bijdrage kan leveren aan het verminderen van bijvoorbeeld het aantal «no shows» bij de procedures van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?

Voor wat betreft het inzetten van het interbestuurlijk toezicht vragen de leden van de fractie van de SP de regering of ─ nu het interbestuurlijk toezicht in het wetsvoorstel bij de Minister ligt – dit voldoende effectief zal kunnen zijn. Hoe snel kunnen de 6 stappen van de bestuurlijke interventieladder worden toegepast om het gewenste doel te bereiken met behoud van zorgvuldigheid?

Deelt de regering de opvatting van de leden van de fractie van de SP dat vrijwillige solidariteit het uitgangspunt is en dat dwang slechts wordt toegepast als het niet anders kan? Deze leden vragen de regering of er naast harde meerjarige afspraken nog andere positieve maatregelen worden voorgesteld om het noodzakelijke doel te bereiken? Zo ja, welke maatregelen zijn dit, en zijn dit maatregelen die ook voor de omgeving en de lokale bevolking positieve effecten hebben zodat er niet alleen sprake is van lasten maar ook van lusten? Deelt de regering de mening van deze leden dat betrokkenheid van de lokale bevolking bij de te nemen maatregelen en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, belangrijk is?

Met betrekking tot het nader gewijzigd amendement van het lid Van Dijk58 hebben de leden van de fractie van de SP nog een aantal verhelderende vragen. Het amendement wordt in twee onderdelen van het wetsvoorstel verschillend toegepast, zo stellen deze leden vast. Hierdoor kunnen misverstanden en ongewenst bestuurlijk gedrag ontstaan en deze leden vragen daarom om duidelijke uitspraken op dit punt.

Bij het vaststellen van de indicatieve omvang van de opvangopgave, artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel, is de verdeling gebaseerd op het aantal inwoners van de betreffende gemeente en op de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de meest recente «SES-WOA-score per gemeente» van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De SES-WOA-score vormt een vast onderdeel van de omvangbepaling. In artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel is bepaald dat de Minister bij het verdeelbesluit bij de verdeling zo veel mogelijk rekening houdt met de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau, waarbij deze score wordt bepaald aan de hand van de meest recente «SES-WOA-score per gemeente» van het CBS.

De strekking van artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel lijkt een discretionaire bevoegdheid in het leven te roepen voor de Minister om de SES-WOA-score al dan niet toe te passen bij de verdeelopgave. De leden van de fractie van de SP vragen van de regering duidelijkheid op dit punt omdat een dergelijke discretionaire bevoegdheid van de Minister kan leiden tot calculerend gedrag bij gemeenten die zich niet kunnen vinden in de toepassing van de SES-WOA-score bij de indicatieve vaststelling van de opvangopgave volgens artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel. Erkent de regering het risico dat de formulering van artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel in zich draagt? Waarom is er gekozen voor deze formulering in artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel? Kan de regering de leden van de fractie van de SP toezeggen dat ook de Minister bij het verdeelbesluit de SES-WOA-score als uitgangspunt dient te hanteren bij het vaststellen van de opvangopgave zodat dit ook voor betrokken overheden duidelijk is? Deelt de regering de mening van deze leden dat artikel 5 lid 2 van het wetsvoorstel voor gemeenten geen tweede kans optie is voor artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel om toepassing van de SES-WOA-score te ontwijken? Deze leden hechten aan duidelijkheid op dit punt gelet op het belang dat zij aaneen consequente uitvoering van voornoemd amendement Van Dijk hechten.

7. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de fractie van de PvdD hebben naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen aan de regering te stellen, waarbij de regering wordt verzocht om de (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.

  • 1. De leden van de fractie van de PvdD wijzen op artikel 2 lid 1 van het wetsvoorstel waarin wordt gesproken over opvangplaatsen waaraan «naar verwachting behoefte zal zijn» en in het derde lid van gemeld artikel over het aantal plaatsen «dat beschikbaar moet worden gesteld». Kunnen dat verschillende aantallen zijn?

  • 2. De leden van de fractie van de PvdD merken op dat tijdens de technische briefing die op 13 november jl. in de Kamer over het wetsvoorstel is gehouden, werd aangegeven dat de indicatieve verdeling als bedoeld in artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel een rekenkundig bepaald resultaat is, waarbij geen afweging van belangen aan de orde is.

    • a) Kan de regering dit nader toelichten?

    • b) Wat wordt bedoeld in artikel 3 van het wetsvoorstel met de verdeling «is gebaseerd op»?

    • c) Als de indicatieve verdeling wordt bepaald, geldt die dan voor alle gemeenten in de betreffende provincie?

    • d) Laat artikel 3 lid 1 van het wetsvoorstel de ruimte om de SES-WOA-score in de berekening te betrekken op een zodanige manier dat de kans op toedeling van opvangplaatsen toeneemt naarmate de score hoger is en afneemt naarmate die lager is?

  • 3. De leden van de fractie van de PvdD wijzen naar artikel 3 lid 2 van het wetsvoorstel waarin wordt gesproken over «de verdeling over alle provincies».

    • a) Welke verdeling wordt bedoeld?

    • b) Is de verdeling over de provincies ook een rekenkundig resultaat?

  • 4. De leden van de fractie van de PvdD vragen de regering dat in het geval het overleg tussen de colleges, gedeputeerde staten en het COA als bedoeld in artikel 4 van het wetsvoorstel niet heeft geleid tot een eensgezind standpunt over de verdeling van het aantal opvangplaatsen in de betreffende provincie, de Minister dan bevoegd is om een verdeling vast te stellen die voor een gemeente die zich tegen opvangplaatsen verzet, leidt tot een groter aantal opvangplaatsen dan het aantal dat was vastgesteld bij de indicatieve verdeling als bedoeld in artikel 3 van het wetsvoorstel.

  • 5. De artikelen 6 en 7 van het wetsvoorstel bepalen beiden dat de aangewezen gemeente «zorg draagt».

    • a) Hebben beide artikelen betrekking op medebewind?

    • b) Als een gemeentebestuur het verdeelbesluit in rechte bestrijdt en binnen de zes maanden als bedoeld in artikel 7 lid 1 van het wetsvoorstel nog geen definitief rechterlijk oordeel is verkregen, kan artikel 124 van de Gemeentewet dan worden toegepast indien de in artikel 7 lid 1 sub a van het wetsvoorstel omschreven plicht niet is nagekomen?

    • c) Als een gemeentebestuur heeft meegedeeld niet mede te werken aan het realiseren van opvangplaatsen in zijn gemeente overeenkomstig een vastgesteld verdeelbesluit, is de Minister dan op grond van artikel 124 van de Gemeentewet bevoegd om ─ met een beroep op de in artikel 6 lid 1 van het wetsvoorstel omschreven taak ─ maatregelen te treffen ook al is van een termijnoverschrijding nog geen sprake?

    • d) Indien een gemeentebestuur zorg draagt voor verlening van noodzakelijke vergunningen of aanpassing van het bestemmingplan, maar zijn beslissing wordt op rechtmatigheidsgronden in bezwaar of beroep vernietigd, is de Minister dan op grond van artikel 124 van de Gemeentewet bevoegd om maatregelen te treffen?

  • 6. De leden van de fractie van de PvdD merken op dat bij voormelde technische briefing werd gesteld dat gemeenten zonder meer recht hebben op bekostiging van de kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de wet. Uit welk wettelijk voorschrift blijkt dat dit het geval is?

  • 7. De leden van de fractie van de PvdD wijzen erop dat tegen het verdeelbesluit bezwaar en beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) open staat. Dit houdt in dat eerst bezwaar kan worden ingesteld, daarna tegen de beslissing op bezwaar beroep bij de rechtbank en dan hoger beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). De ervaring wijst uit dat dit gehele traject vaak meer dan twee jaar in beslag neemt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 29 januari 201459 aangegeven dat pas na vier jaar sprake is van overschrijding van de «redelijke termijn» als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

    Gemeenten die zich wensen te verzetten tegen een opgelegde verplichting tot het realiseren van opvangplekken mogen verwachten dat zij binnen een korte tijd definitief weten waaraan zij toe zijn. Naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdD is dat bij toepassing van het Awb-stelsel van rechtsbescherming niet het geval.

    De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft bij de internetconsultatie ook kritiek geleverd op het inschakelen van de Awb-rechter. De NVvR is van mening «dat de bestuursrechter niet mag worden ingezet als instantie die gebreken bij de effectuering van interbestuurlijk toezicht als het ware moet compenseren.» De NVvR is van mening dat het niet de taak van de bestuursrechter is om «overheden te beschermen tegen elkaar».

    • a) Zou het in het licht daarvan niet moeten worden overwogen om beroep op de Kroon in plaats van beroep op de rechter te openen?

    • b) Als zo’n Kroon-beroep wordt geopend, en voorzien wordt in een korte termijn voor een uitspraak, verdient dat dan uit een oogpunt van snelheid en rechtszekerheid en van daadwerkelijke bescherming van gemeenten niet de voorkeur?

8. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van FVD

De leden van de fractie van FVD hebben naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen te stellen aan de regering.

  • 1. Is de regering het met de leden van de fractie van FVD eens dat de huisvesting van asielzoekers op tal van plekken in het land ten koste gaat van huisvesting van statushouders, ruimte voor en bouw van ouderenhuisvesting, gewone woningbouw, reguliere woningzoekenden en van starters?

  • 2. Op welke wijze zorgt de regering ervoor dat de opvangvraag de woonbehoefte minder gaat beïnvloeden?

  • 3. Is de regering voornemens om asiel steeds vaker tijdelijk te laten zijn en dus veel minder permanente vergunningen aan statushouders te geven om zo de doorstroom te verbeteren en de druk op de woonbehoefte te doen afnemen?

  • 4. De leden van de fractie van FVD ontvangen signalen dat grote gemeenten zoals bijvoorbeeld Amsterdam die grote aantallen illegale asielzoekers huisvesten via de regietafels en ruildeals willen sluiten met omliggende gemeenten om zo hun enorme achterstand op het huisvesten van statushouders te doen laten krimpen. Dit heeft tot effect dat mensen die in omliggende gemeenten ingeschreven staan voor een sociale huurwoning deze niet meer krijgen. Hoe kijkt de regering hiernaar?

  • 5. De leden van de fractie van FVD merken op dat gemeenten in beroep kunnen gaan tegen de taakstellingen. Kan de regering een indicatie geven van het aantal gemeenten waarvan zij verwacht dat deze in beroep zullen gaan?

  • 6. Deze leden vragen de regering op welke wijze er in het geval dat een groot aantal gemeenten in beroep gaan tegen de opgelegde taakstelling ─ en dus tijdelijk niet meewerken aan het voldoen van hun taakstelling ─ wordt omgegaan met de taakstelling van andere gemeenten?

  • 7. De leden van de fractie van FVD vragen de regering tot slot op basis van welke gegevens en factoren de verschillende taakstellingen per gemeente tot stand komen.

9. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP

De leden van de fractie van de SGP merken op dat het voorliggend wetsvoorstel een ingrijpende en permanente stelselwijziging van het asielsysteem betreft dat tevens raakt aan de verhouding tussen bestuursorganen. Deze leden zijn van mening dat dit om een zorgvuldige behandeling van het voorliggende wetsvoorstel vraagt, waarbij nauwlettend aandacht wordt geschonken aan de uitvoerbaarheid. De leden van de fractie van de SGP zijn daarnaast van mening dat het wetsvoorstel niet los kan worden gezien van het falen van de rijksoverheid om de instroom adequaat te reguleren.

De leden van de fractie van de SGP ontvangen graag een uitgebreide reflectie van de regering op de vraag hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de asielinstroom in dit land. Dit voorstel zou gelijk opgaan met nationale maatregelen om meer grip te krijgen op (asiel)migratie. Door de kabinetsval wordt niets aan de instroom gedaan, terwijl duidelijke keuzes op dit punt broodnodig zijn als de asielopvang-opgave bij gemeenten wordt belegd. Waarom heeft de regering ervoor gekozen de volledige opgave onbeperkt en permanent bij gemeenten neer te leggen, zonder de instroom te beperken? Welke verantwoordelijkheid ziet de regering nog voor zichzelf weggelegd ten aanzien van het beheersbaar houden van de asielinstroom en hoe wil zij die invulling geven? Is de regering het met deze leden eens dat bij een permanente stelselwijziging van het asielstelsel de wetgever de taak heeft het wetsvoorstel ook in samenhang met de bredere asielcontext te beoordelen? Deelt zij dan de mening van de leden van de fractie van de SGP dat dit wetsvoorstel weldegelijk in samenhang met de asielinstroom moet worden bezien?

De leden van de fractie van de SGP vragen de regering nader in te gaan op de uitvoerbaarheid van de voorgestelde systematiek bij langjarige hoge asielinstroom. De praktijk leert dat gemeenten nu al moeite hebben te voorzien in de opvang en huisvesting van asielzoekers, Oekraïense vluchtelingen, statushouders en anderen. Hoe beziet de regering de uitvoerbaarheid voor gemeenten en provincies gelet op de uitvoeringscapaciteit die reeds wordt gestoken in de opvang van genoemde doelgroepen? Hoe beoordeelt zij de draagkracht van de samenleving in het licht van het beroep op voorzieningen dat zal worden gedaan als gevolg van het wetsvoorstel? Hoe zal de regering omgaan met het scenario waarin er sprake is van langjarige, hoge asielinstroom, waarbij gemeenten aangeven dat de instroom voor hen niet langer te dragen is?

De leden van de fractie van de SGP hebben vragen over de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel. In hoeverre en op basis waarvan is de verwachting dat gemeenten voldoende capaciteit hebben om uitvoering te geven aan deze extra wettelijke taak? Is bij de uitvoeringsscan ook gekeken naar welke aantallen voor gemeenten houdbaar en uitvoerbaar zijn onder de voorgestelde systematiek en wanneer het niet langer te dragen is voor gemeenten? Zo ja, kan de regering aangeven wat daarvan de uitkomsten zijn en welke consequenties de regering hieraan verbindt?

De leden van de fractie van de SGP maken zich zorgen over de financiële kant van deze decentralisatie voor gemeenten. Zij hebben vernomen dat er een artikel 2 onderzoek is uitgevoerd om verschillende kostencomponenten voor zowel gemeenten als provincies in kaart te brengen. Wat zijn hiervan de uitkomsten en kan de regering dit onderzoek aan de Kamer toesturen? Gaat het hierbij enkel om directe kosten of ook om bijkomende kosten, zoals kosten ten aanzien van integratie, zorg, sociale zekerheid, onderwijs? Welke afspraken zijn gemaakt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over compensatie van de kosten?

De leden van de fractie van de SGP vragen zich af hoe de vergoeding voor gemeenten die ervoor kiezen meerdere (kleinschalige) locaties in één gemeente te vestigen eruit komt te zien. Wordt dat ook financieel gefaciliteerd of zijn de extra kosten voor rekening van de desbetreffende gemeente?

Kleinschaligheid is een belangrijk uitgangspunt met het oog op de draagkracht van de samenleving. De leden van de fractie van de SGP zien dit uitgangspunt onvoldoende terugkomen in het wetsvoorstel. In hoeverre gaat de regering ervoor zorgen dat kleinschaligheid weldegelijk wordt gestimuleerd? Om welke reden is ervoor gekozen gemeenten die minder dan 100 opvangplaatsen aanbieden niet aan te merken als duurzame opvangplekken, terwijl zij wel een adequate bijdrage leveren aan de opvangproblematiek? En wat zouden de consequenties zijn van het wel toekennen van specifieke uitkering aan deze gemeenten?

De leden van de fractie van de SGP-fractie lezen dat de verdeling van de opvangopgave is gebaseerd op het aantal inwoners van de betreffende gemeente en op de Sociaaleconomische status – Welvaart, Opleiding en Arbeidsscore (SES-WOA-score) op gemeenteniveau van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In hoeverre acht de regering de SES-WOA-score een geëigend instrument als verdeelsleutel in een wetsvoorstel? Is de regering het met deze leden eens dat een dergelijke score als wetsinstrument een vreemde eend in de bijt is? Hoe is de regering voornemens deze verdeling vorm te geven in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) en hoe gaat dat in de praktijk in zijn werk?

De leden van de fractie van de SGP zijn van mening dat als gemeenten meer taken en verantwoordelijkheden krijgen dat ook gepaard moet gaan met vrijheid en eigen regie voor die gemeenten. Is de regering het eens met dat uitgangspunt? Hoe is geprobeerd hieraan invulling te geven in het voorstel? Waarom is er niet voor gekozen veel meer ruimte en regie te bieden in de uitvoering voor gemeenten, in lijn met de inrichting van ons bestuurlijk stelsel? Gemeenten lopen daardoor aan tegen de strikte kaders van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), bijvoorbeeld bij kleinschalige opvang of het zelf exploiteren van een opvanglocatie. In de memorie van toelichting en de concept-AMvB valt te lezen dat tegemoet moet worden gekomen aan de brede wens voor kleinschalige opvang, maar dat «de uitvoerbaarheid voor de migratieketen te allen tijde voorop staat». Wat wordt hier precies mee bedoeld, zo vragen de leden van de fractie van de SGP.

De leden van de fractie van de SGP lezen dat het verdeelbesluit bij «bijzondere omstandigheden» tussentijds kan worden gewijzigd. Aan welke omstandigheden moet dan worden gedacht? En wanneer is sprake van «ingrijpende wijziging», zoals benoemd in artikel 5 lid 3 van het wetsvoorstel?

De leden van de fractie van de SGP vragen de regering om toe te lichten hoe om wordt gegaan met inwerkingtreding van de wet als 1 februari 2024 niet wordt gehaald, gelet op zorgvuldige behandeling van het wetsvoorstel in de Staten Generaal. Met welke scenario’s houdt de regering op dit punt rekening?

10. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt

De leden van de fractie van Volt wensen de regering over de voorgenomen wet de volgende vragen voor te leggen.

Kleinschalige opvang

Kan de regering de leden van de fractie van Volt aangegeven wat de criteria zijn voor het oordeel dat een kleinschalige opvanglocatie doelmatig te exploiteren moet zijn.

Plaatsing Bevoegdheid

De leden van de fractie van Volt constateren dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met het nieuwe artikel 3a van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) de bevoegdheid krijgt ten aanzien van de (over)plaatsing van asielzoekers en statushouders ook met betrekking tot de gemeentelijke opvang. Dit kan er toe leiden dat het COA om een nieuwe locatie te vullen bijvoorbeeld een statushouder overplaatst waarbij het inburgeringstraject al gestart is. Wordt in de lagere regelgeving opgenomen dat het COA een kenbaar plaatsingsbeleid moet ontwikkelen in overeenstemming met de vereisten van de Opvangrichtlijn, zoals het uitvoeren van een beoordeling op bijzondere opvangbehoeften direct na aankomst (artikel 21 van de Opvangrichtlijn) en bescherming van de eenheid van gezin voor zover die aanwezig is op het grondgebied van de staat (artikel 12 van de Opvangrichtlijn)?

Verhuizingen

De leden van de fractie van Volt achten het van groot belang dat (alleenreizende) kinderen en jongeren altijd in aanmerking komen voor opvanglocaties die specifiek op hun noden en behoeften zijn ingericht en dat vele verhuizingen worden voorkomen. Onafhankelijk toezicht op de kwaliteit van opvangvoorzieningen is daarom essentieel. Hoe gaat de regering het toezicht op de naleving van het kwaliteitskader borgen?

Op welke wijze wordt in de uitvoering van de voorgestelde wet het verhuizen van asielzoekers, met name van kinderen, zoveel mogelijk voorkomen? Welke stappen gaat de regering ondernemen om veelvuldige verhuizingen te voorkomen? Wordt bij de eerste plaatsing rekening gehouden met de aanwezigheid van familieleden in Nederland om latere verhuizingen te voorkomen?

Financiële gevolgen

De leden van de fractie van Volt vragen de regering of er voldoende financiering beschikbaar is voor de gemeenten om dit wetsvoorstel uit te voeren, ook rekening houdend met gemeentelijke infrastructuur en het ambtelijke apparaat?

Deze leden vragen de regering of in het budget wordt voorzien in de mogelijkheid dat het COA en/of de gemeente ─ zoals in sommige gemeenten al gebeurt ─ ook gezamenlijke activiteiten voor bewoners en buurtbewoners aanbieden ter bevordering van draagvlak en participatie en onderling contact?

Kwaliteit

De leden van de fractie van Volt vragen de regering of als uitgangspunt van het kwaliteitskader wordt opgenomen dat een opvanglocatie fysiek en sociaal wordt ingebed in de lokale samenleving? Zal het onderdeel van de kwaliteitseisen uitmaken dat een opvanglocatie goed bereikbaar moet zijn, dat wil zeggen in of op loopafstand van het centrum en/of met regelmatig rijdend openbaar vervoer?

Deze leden vragen de regering of bij het formuleren van het kwaliteitskader ook rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van statushouders in de opvang, zoals ook nareizigers en hervestigers voor wie een snelle integratiestart van belang is? Wordt een kwaliteitseis dat zij ondersteund worden bij snelle inschrijving bij de Basisregistratie Personen (BRP), verkrijgen van een verblijfsdocument, opening van een bankrekening en aanvraag voorzieningen gezien de grote financiële problemen die nu bestaan voor statushouders bij eerste huisvesting?

De leden van de fractie van Volt vragen de regering of de medische zorg wordt geregeld voor locaties die door de gemeente worden geëxploiteerd? Vallen de asielzoekers ook onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA)? Wordt de zorg door de GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) georganiseerd of kunnen gemeenten ook lokaal zorg regelen? Gelden hiervoor dezelfde normen met betrekking tot toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg? Wordt de kwaliteitsnorm, net als voor asielzoekers in COA-opvang nu geldt, dat gezondheidsvoorlichting moet worden georganiseerd ook voor de locaties die door de gemeenten worden geëxploiteerd evenals voor nareizigers en hervestigers die direct in de gemeente gehuisvest kunnen worden?

De leden van de fractie van Volt wijzen erop dat in de toelichting wordt aangegeven dat aangeboden opvanglocaties worden getoetst op uitvoerbaarheid binnen de kaders van de verschillende uitvoeringspartners die binnen de migratieketen zijn opgesteld. Zijn in deze kaders het belang van participatie en integratie voldoende vormgegeven? Worden deze kaders samen met de gemeenten ontwikkeld en vastgesteld? Wordt bij de invoeringstoets (na twee jaar) en de evaluatie (na vier jaar) ook de kwaliteit van de opvanglocaties in kaart gebracht?

De leden van de fractie van Volt vragen tot slot of er een regelmatige monitoring zal plaatsvinden van het «opvanglandschap».

11. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50PLUS

Het lid van de fractie van 50PLUS wenst de regering naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen voor te leggen:

  • 1. Het lid van de fractie van 50PLUS wijst erop dat de oorspronkelijke doelstelling van het wetsvoorstel was het mogelijk maken van een wettelijke verplichting voor gemeenten om bij te dragen aan de opvang van asielzoekers en om een eerlijkere verdeling van asielzoekers over gemeenten te realiseren. Wat verstaat de regering precies onder een eerlijkere verdeling van asielzoekers over gemeenten? Wat is het criterium voor eerlijk in dit wetsvoorstel? De omvang van het inwonersaantal binnen een gemeente, de grootte van het grondgebied binnen de gemeentegrens, de sociaaleconomische positie van een gemeente, de nog beschikbare ruimte van grond voor extra woningen/opvanglocaties, het draagvlak onder de inwoners van de gemeente? Graag ontvangt dit lid per categorie een verklaring of en waarom daarop het woord eerlijk van toepassing is.

  • 2. Het lid van de fractie van 50PLUS wijst er in dit kader op dat als voorbeelden de gemeenten Wassenaar en Bloemendaal als welvarende gemeenten genoemd zijn om verhoudingsgewijs méér asielopvang te moeten gaan realiseren binnen hun gemeente omdat dit eerlijk zou zijn. Past zulk een subjectief begrip in naar beginsel neutraal geformuleerde wetgeving? Opent de regering hiermee niet een Doos van Pandora bij de uitleg en toepassing van wetten als subjectiviteit terug te vinden is in wetsteksten?

  • 3. Het lid van de fractie van 50PLUS fractie vraagt de regering op welke wijze dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de soevereiniteit van gemeenten. In hoeverre is hier sprake van een juridische noodsituatie die een dergelijke inbreuk rechtvaardigt?

  • 4. Welke sancties gaat de regering hanteren wanneer een of meerdere gemeenten niet in staat blijken te zijn aan de voorgestelde wettelijke verplichting te gaan voldoen?

  • 5. Overweegt de regering in de toekomst vaker wettelijke dwang te hanteren naar lagere overheden als een probleem nationaal moeilijk oplosbaar blijkt te zijn? Is dit wetsvoorstel hiervan een precedent? Het lid van de fractie van 50PLUS ziet graag dat de regering nadrukkelijk deze benadering als eenmalig kwalificeert, waarbij de noodzaak in dit geval nog meer precies en uitsluitend wordt gedefinieerd.

  • 6. Hoe verhoudt een specifieke taakstelling per gemeente zich tot de omstandigheid dat er nationaal geen enkel specifiek getal, bijvoorbeeld een maximum, wordt gehanteerd?

  • 7. Het lid van de fractie van 50PLUS vraagt de regering tot slot of zij verwacht dat het opvangprobleem met het aannemen van dit wetsvoorstel zal zijn opgelost.

De leden van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het verslag graag vrijdag 1 december 2023 dan wel uiterlijk maandag 4 december 2023 om 16.00 uur, met het oog op de beoogde datum van plenaire behandeling op 18/19 december 2023 en de mogelijk bij fracties levende behoefte voordien nog een tweede verslag uit te brengen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, Faber-Van de Klashorst

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Croll (BBB), Marquart Scholtz (BBB), Griffioen (BBB), Karimi (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Meijer (VVD), Van Toorenburg (CDA), Bakker-Klein (CDA), Dittrich (D66), Aerdts (D66) (ondervoorzitter), Faber-Van de Klashorst (PVV) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Kox (SP), Huizinga (CU), Van den Oetelaar (FVD), Van Dijk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 39.

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 29.

X Noot
4

Handelingen II 2923/24, 36 333, nr. 5, item 5, p. 16.

X Noot
5

Ten tijde van het opmaken van dit verslag was het verslag van de deskundigenbijeenkomst die op 14 november 2023 in de Eerste Kamer werd gehouden nog niet beschikbaar.

X Noot
6

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 65.

X Noot
9

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 1.

X Noot
10

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 1.

X Noot
11

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 1.

X Noot
12

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 1.

X Noot
13

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
14

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
15

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
16

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
17

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
18

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
19

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
20

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
21

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 2.

X Noot
22

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 3.

X Noot
25

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 3.

X Noot
26

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 3.

X Noot
27

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 4.

X Noot
28

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 4.

X Noot
29

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 4.

X Noot
30

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 4.

X Noot
31

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 5.

X Noot
32

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 6.

X Noot
33

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 6.

X Noot
34

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 5–6.

X Noot
35

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 7.

X Noot
36

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 8.

X Noot
37

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 8.

X Noot
38

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 8.

X Noot
39

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 8.

X Noot
40

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 9.

X Noot
41

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 11.

X Noot
42

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 16–17.

X Noot
43

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 24.

X Noot
44

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 24.

X Noot
45

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 25.

X Noot
46

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 3, p. 26.

X Noot
49

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 2.

X Noot
50

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 2.

X Noot
51

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 15.

X Noot
52

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 6.

X Noot
53

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 26.

X Noot
54

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 74.

X Noot
55

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 30.

X Noot
56

Kamerstukken II 2022/23, 36 333, nr. 4, p. 28.

X Noot
57

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 75.

X Noot
58

Kamerstukken II 2023/24, 36 333, nr. 75.

X Noot
59

ABRvS 29 januari 2014, 201302106/1/A2 (ECLI:NL:RVS:2014:188).

Naar boven