36 321 (R2181) Goedkeuring van het op 18 november 2015 te Valletta tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2015, 196 en Trb. 2016, 124)

Nr. 12 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2024

Tijdens het plenaire debat over het belastingverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao en de Republiek Malta, op 5 juni 2024 hebben de leden Idsinga (NSC), Van Eijk (VVD) en White (GL/PvdA) een motie ingediend over een evaluatie van het genoemde verdrag (Kamerstuk 36 321 (R2181), nr. 11). Naar aanleiding van de discussie die is gevoerd tijdens het debat, is de motie aangepast. Ik voorzie u in deze brief van een appreciatie van de herziene motie (Kamerstuk 36 321 (R2181), nr. 13).

De motie verzoekt de regering de eerste periodieke peer review van de OESO over het verdrag naar de Kamer te sturen, voorzien van een toelichting waarin onder andere aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van de economische banden tussen beide landen als gevolg van dit belastingverdrag en waarin wordt gereflecteerd of het verdrag nog in lijn is met actuele internationale inzichten rondom belastingontwijking en -ontduiking.

Ik laat de motie over aan het oordeel van uw Kamer. Ik merk daarbij het volgende op. Fiscaliteit is geen Koninkrijksaangelegenheid, maar een autonome aangelegenheid van de landen. Het is daarbij aan Curaçao om te bepalen met wie zij een belastingverdrag wenst te sluiten. Ik kan de motie dus alleen uitvoeren voor zover deze niet in strijd is met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

Verder zijn in internationaal verband afspraken gemaakt over de vraag aan welke eisen belastingverdragen moeten voldoen in het licht van de aanpak van belastingontwijking. Of de verdragen van landen daaraan voldoen wordt gemonitord via een zogenoemd peer review proces. De monitoring die in internationaal verband plaatsvindt, beschouw ik als een effectief en voldoende proces om verdragen te beoordelen. Het is immers de internationale standaard waaraan verdragen wereldwijd worden getoetst. Het is aan Curaçao om te beoordelen of verdere monitoring van dit verdrag en de economische effecten daarvan gewenst zijn.

In die zin merk ik op dat deze motie geen precedent moet scheppen om voortaan voor al onze verdragen een dergelijke procedure te starten. Ik hecht daarbij ook aan een gelijk speelveld voor ieder van de landen van het Koninkrijk.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. Van Rij

Naar boven