Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2016, 124 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2016, 124 | Verdrag |
29 (2015) Nr. 2
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belastingen met betrekking tot belastingen naar het inkomen (met Protocol);
Valletta, 18 november 2015
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 012929 in de Verdragenbank.
Het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao,
en
de Republiek Malta,
Geleid door de wens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen,
Zijn het volgende overeengekomen:
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken en belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in het geval van Malta:
de inkomstenbelasting;
(hierna te noemen: „Maltese belasting”);
b. in het geval van Curaçao:
– de inkomstenbelasting;
– de loonbelasting;
– de winstbelasting;
– de dividendbelasting;
(hierna te noemen: „Curaçaose belasting”).
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekent de uitdrukking „Malta”, de Republiek Malta en, indien gebezigd in geografische zin, het eiland Malta, het eiland Gozo en de andere eilanden van de Maltese archipel, met inbegrip van de territoriale wateren daarvan, alsmede elk deel van de zeebodem, de ondergrond daarvan en de bovengelegen wateren die grenzen aan de territoriale wateren, waarin Malta soevereine rechten, rechtsmacht of toezicht uitoefent in overeenstemming met het internationale en nationale recht, met inbegrip van zijn wetgeving inzake de exploratie van het continentaal plat en de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen;
b. betekent de uitdrukking „Curaçao” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat is gelegen in de Caribische Zee en bestaat uit het grondgebied van Curaçao, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarin het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent, evenwel met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op Aruba en Bonaire;
c. betekenen de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” Malta of Curaçao, al naargelang de context vereist;
d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, trust, vennootschap, een collectieve investeringsregeling, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op het uitoefenen van een bedrijf;
g. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;
h. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een verdragsluitende staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen;
i. omvat de uitdrukking „uitoefenen van een bedrijf” mede het uitoefenen van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;
j. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
i. wat Malta betreft, de minister belast met Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
ii. wat Curaçao betreft, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
k. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
i. wat Curaçao betreft, een natuurlijke persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit en op Curaçao kiesgerechtigd is indien hij meerderjarig is en op Curaçao aanwezig is, evenwel met dien verstande dat indien een natuurlijke persoon niet op Curaçao aanwezig is, hij op Curaçao moet zijn geboren dan wel ten minste vijf jaren ingezetene van Curaçao moet zijn geweest; en elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die op Curaçao van kracht is;
ii. wat Malta betreft, elke natuurlijke persoon die de Maltese nationaliteit bezit en elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat en elke vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die op Malta van kracht is.
2. Voor de toepassing van het Verdrag op enig moment door een verdragsluitende staat heeft elke daarin niet omschreven uitdrukking, tenzij de context anders vereist, de betekenis welke deze op dat moment heeft volgens de wetgeving van die staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die staat aan die uitdrukking wordt gegeven.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of elke andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de staat zelf en elk staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die staat.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien hij onderdaan is van beide staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderling overleg.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt hij geacht inwoner te zijn van de staat waarin de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats, en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of elke andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid te verrichten die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zevende lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een verdragsluitende staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
6. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een verzekeringsmaatschappij van een verdragsluitende staat, behalve in het geval van herverzekering, geacht een vaste inrichting in de andere staat te bezitten indien zij premies int op het grondgebied van die andere staat, mits de aan deze premies verbonden voordelen in de eerstgenoemde verdragsluitende staat niet zijn onderworpen aan belasting, of indien zij risico’s op dit grondgebied verzekert. Indien deze premies worden geïnd of dergelijke risico’s worden verzekerd door een onafhankelijke agent, is het zevende lid van toepassing op deze persoon.
7. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een verdragsluitende staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of een andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
8. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere staat zijn bedrijf uitoefent (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit land- of bosbouwbedrijven) gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van land- en bosbouwbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op variabele of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen. Schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming.
1. De winsten van een onderneming van een verdragsluitende staat zijn slechts in die staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de winsten van de onderneming in de andere staat worden belast, maar slechts in zoverre zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onder voorbehoud van het bepaalde in het derde lid worden, indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, in elk van de verdragsluitende staten aan die vaste inrichting de winsten toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige en onafhankelijke onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de winsten van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
4. Voor zover het in een verdragsluitende staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen winsten te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die verdragsluitende staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling dient echter zodanig te zijn dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
5. Er worden geen winsten aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen winsten van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
7. Indien een verdragsluitende staat in het licht van de voorgaande leden van dit artikel de zakelijke winsten aanpast, past de andere verdragsluitende staat het aldaar geheven belastingbedrag over deze winsten dienovereenkomstig aan, tenzij de regelingen tussen de onderneming en de vaste inrichting worden aangemerkt als fraude, grove nalatigheid of opzettelijk verzuim. Voor het vaststellen van de aanpassing plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig overleg.
8. Indien in de winsten bestanddelen van het inkomen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast de bepalingen van dit artikel.
1. Winsten uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
2. Voor de toepassing van dit artikel omvatten winsten uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer winsten verkregen uit de verhuur van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of indien deze winsten uit de verhuur een incidentele bron van inkomsten vormen met betrekking tot de overige winsten omschreven in het eerste lid van dit artikel.
3. Winsten van een onderneming van een verdragsluitende staat verkregen uit het gebruik, het onderhoud of de verhuur van containers (daaronder begrepen opleggers of aanhangwagens, schuiten en daarmee verband houdende uitrusting voor het vervoer van containers) gebruikt in internationaal verkeer van schepen of luchtvaartuigen zijn uitsluitend belastbaar in de verdragsluitende staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op winsten uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
5. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de verdragsluitende staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of indien er geen thuishaven is, in de verdragsluitende staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
1. Indien
a. een onderneming van een verdragsluitende staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat; of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle winsten die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winsten van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2. Indien een verdragsluitende staat in de winsten van een onderneming van die staat winsten begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere staat in de belastingheffing is betrokken en deze winsten bestaan uit winsten welke de onderneming van de eerstbedoelde staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, zal die andere staat het bedrag aan belasting dat in die staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig aanpassen, tenzij de regelingen tussen de ondernemingen worden aangemerkt als fraude, grove nalatigheid of opzettelijk verzuim. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt zorgvuldig rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig met elkaar overleg.
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in die andere staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is en volgens de wetgeving van die staat worden belast, maar
a. indien de dividenden worden betaald door een lichaam dat inwoner is van Curaçao aan een inwoner van Malta die de uiteindelijk gerechtigde daartoe is, mag de aldus op Curaçao geheven belasting niet overschrijden:
i. 0 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;
ii. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle overige gevallen;
b. indien de dividenden worden betaald door een lichaam dat inwoner is van Malta aan een inwoner van Curaçao die de uiteindelijk gerechtigde daartoe is, mag de Maltese belasting over het brutobedrag van de dividenden het bedrag verschuldigd ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald niet overschrijden.
Deze bepaling laat onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van deze beperkingen.
3. De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
4. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
5. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere staat geen belasting heffen over de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover dergelijke dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere staat gevestigde vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere staat afkomstig zijn.
1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, is slechts in die andere staat belastbaar.
2. Het is wel te verstaan dat de bepalingen van dit artikel de toepassing van een overeenkomst tussen Curaçao en de Europese Unie uit hoofde van de bepalingen van de EU Spaartegoedenrichtlijn 2003/48/EG, indien de interest afkomstig is uit of wordt betaald door een uitbetalende instantie van Curaçao aan een natuurlijke persoon die inwoner is van Malta of op grond van een overeenkomst tussen de beide verdragsluitende staten op grond van voornoemde Spaartegoedenrichtlijn.
3. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
4. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
1. Royalty’s afkomstig uit een verdragsluitende staat en verkregen door een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, zijn slechts in die andere staat belastbaar.
2. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap. Onder de uitdrukking „royalty’s” worden tevens verstaan inkomsten uit de vervreemding van dergelijke rechten of zaken die afhankelijk zijn van de productiviteit of het gebruik ervan.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
1. Winsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Winsten verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, waaronder begrepen winsten verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere staat worden belast.
3. Winsten verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende zaken die worden gebruikt voor de exploitatie van dergelijke schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
4. Winsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van aandelen die meer dan 50 percent van hun waarde onmiddellijk of middellijk ontlenen aan onroerende zaken gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
5. Winsten verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.
6. De bepalingen van het vierde lid laten het recht van een verdragsluitende staat onverlet overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen over Winsten die uit de vervreemding van aandelen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat volgens de wetgeving van die staat inwoner is van die staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere verdragsluitende staat en die in de loop van de laatste tien jaar voorafgaand aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen in totaal gedurende ten minste twaalf maanden inwoner van de eerstbedoelde staat is geweest.
1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere verdragsluitende staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan; en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is; en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of een luchtvaartuig dat in het internationaal verkeer wordt geëxploiteerd door een onderneming van een verdragsluitende staat, worden belast in de verdragsluitende staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Directeursbeloningen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of de raad van commissarissen van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14 mogen inkomsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisieartiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, worden belast in die andere staat.
2. Indien inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, worden belast in de verdragsluitende staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op inkomsten verkregen door artiesten of sportbeoefenaars, die inwoner zijn van een verdragsluitende staat, uit werkzaamheden verricht in de andere verdragsluitende staat, indien het bezoek aan die staat hoofdzakelijk wordt bekostigd uit de openbare middelen van de andere verdragsluitende staat of door een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. In dat geval zijn de inkomsten uitsluitend belastbaar in de staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking slechts in die staat belastbaar.
2. Indien de andere soortgelijke beloning geen periodiek karakter draagt en wordt betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat, mag de beloning worden belast in die andere staat.
3. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, tweede lid, worden pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel en andere overheidspensioenen betaald door een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat uitsluitend in de eerstbedoelde staat worden belast.
1.
a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen betaald door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts in die staat belastbaar.
b. Dergelijke salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar indien de diensten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon inwoner is van die staat en:
i. onderdaan is van die staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat werd.
2.
a. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die staat of dat onderdeel of dat lichaam, slechts in die staat belastbaar.
b. Deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die staat.
3. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een bedrijf, uitgeoefend door een verdragsluitende staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Betalingen die een student of een stagiair die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat was, van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die staat niet belastbaar, mits dergelijke betalingen afkomstig zijn uit bronnen buiten die staat.
1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag.
2. Een persoon die inwoner is van een verdragsluitende staat en werkzaamheden buitengaats verricht in de andere verdragsluitende staat in verband met de exploratie of exploitatie van de in de andere staat gelegen zeebodem, de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, wordt, behoudens het derde en vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in die andere staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting.
3. De bepalingen van het tweede lid zijn niet van toepassing indien de werkzaamheden worden verricht gedurende een tijdvak dat in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaat. Voor de toepassing van dit lid echter worden:
a. werkzaamheden verricht door een onderneming die is gelieerd aan een andere onderneming beschouwd als verricht door de onderneming waaraan zij gelieerd is indien de desbetreffende werkzaamheden in wezen dezelfde zijn als die verricht door de laatstbedoelde onderneming;
b. twee ondernemingen geacht gelieerd te zijn indien de een onmiddellijk of middellijk wordt beheerst door de andere, of indien beide onmiddellijk of middellijk worden beheerst door een derde of door derden.
4. Winsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit het vervoer van voorraden of personeel naar een plaats, of tussen plaatsen, waar in een verdragsluitende staat werkzaamheden worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, of uit de exploitatie van sleepboten en andere schepen die bij zulke werkzaamheden behulpzaam zijn, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
5.
a. Behoudens onderdeel b van dit lid mogen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met de exploratie of exploitatie van de in de andere staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, voor zover de werkzaamheden in de andere staat buitengaats worden verricht, in die andere staat worden belast, mits de dienstbetrekking buitengaats wordt uitgeoefend binnen een tijdvak van in totaal meer dan 30 dagen binnen een tijdvak van 12 maanden;
b. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of een luchtvaartuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van voorraden of personeel naar een plaats of tussen plaatsen waar in een verdragsluitende staat werkzaamheden worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, of ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van sleepboten en andere schepen die bij zulke werkzaamheden behulpzaam zijn, mogen worden belast in de verdragsluitende staat waar de werkelijke leiding is gelegen van de onderneming die dergelijke werkzaamheden uitvoert.
6. Winsten verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van:
a. rechten tot exploratie of exploitatie; of
b. zaken gelegen in de andere verdragsluitende staat en gebruikt in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen gelegen in die andere staat; of
c. aandelen die hun waarde of het merendeel van hun waarde onmiddellijk of middellijk ontlenen aan dergelijke rechten of dergelijke zaken of aan dergelijke rechten en zaken tezamen, mogen in die andere staat worden belast.
Onder „rechten tot exploratie of exploitatie” worden in dit lid verstaan de rechten op de vermogensbestanddelen die voortvloeien uit de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen in de andere verdragsluitende staat, met inbegrip van de rechten op belangen in of op voordelen uit dergelijke vermogensbestanddelen.
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een verdragsluitende staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
1. In het geval van Malta wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
Met inachtneming van de wetgeving van Malta inzake het toestaan van verrekening met de belasting van Malta vanwege buitenlandse belasting indien in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in een aanslag van Malta inkomsten zijn begrepen die afkomstig zijn uit bronnen op Curaçao (waardoor inkomsten uit aandelen en vaste inrichtingen worden uitgezonderd die zijn vrijgesteld van de belasting van Malta), is verrekening van de Curaçaose belasting op die inkomsten met de desbetreffende verschuldigde belasting van Malta toegestaan.
2. In het geval van Curaçao wordt dubbele belasting als volgt vermeden:
a. Curaçao is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar belasting worden geheven de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag op Malta mogen worden belast;
b. Indien echter een inwoner van Curaçao bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, vierde lid, artikel 11, vijfde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, artikel 20, tweede lid, en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag op Malta mogen worden belast en die in de onder a van dit lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Curaçao deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Curaçaose wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Curaçaose belasting zijn vrijgesteld;
c. Curaçao verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Curaçaose belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 13, vierde lid, artikel 15, artikel 16 en artikel 17, tweede lid, op Malta mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de onder a van dit lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de op Malta over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting (uitgezonderd, in het geval van dividend, de verschuldigde belasting ter zake van de winst waaruit het dividend wordt betaald en uitgekeerd aan de aandeelhouder), maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Curaçaose wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Curaçaose belasting zijn vrijgesteld.
1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande de bepalingen van artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
2. Staatlozen die inwoner zijn van een verdragsluitende staat worden in geen van de verdragsluitende staten aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de desbetreffende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belastingheffing ter zake van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere staat niet ongunstiger dan de belastingheffing over ondernemingen van die andere staat die dezelfde werkzaamheden verrichten. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdragsluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.
4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vijfde lid, of artikel 12, vierde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde staat.
5. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragsluitende staat, worden in de eerstbedoelde staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde staat zijn of kunnen worden onderworpen.
6. De bepalingen van dit artikel zijn niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die staten voorziet, zijn kwestie voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 23, eerste lid, aan die van de verdragsluitende staat waarvan hij onderdaan is. De kwestie dient te worden voorgelegd binnen drie jaar na de eerste kennisgeving omtrent de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de kwestie in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen teneinde belastingheffing te vermijden die niet in overeenstemming is met het Verdrag. De overeengekomen oplossing wordt uitgevoerd niettegenstaande de eventuele verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten (alle) moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitleg of de toepassing van het Verdrag in onderling overleg op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te vermijden in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks, waaronder via een gezamenlijke commissie bestaande uit henzelf of hun vertegenwoordigers, met elkaar in verbinding stellen teneinde overeenstemming te bereiken zoals bedoeld in de voorgaande leden.
5. Indien
a. een persoon uit hoofde van het eerste lid een kwestie heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag; en
b. de bevoegde autoriteiten er binnen twee jaar nadat de kwestie is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat niet in slagen overeenstemming te bereiken om deze kwestie op te lossen overeenkomstig het tweede lid,
wordt elke onopgeloste vraag die voortvloeit uit de kwestie op verzoek van de persoon voorgelegd voor arbitrage. Deze onopgeloste kwesties worden evenwel niet voorgelegd voor arbitrage indien een rechterlijke instantie of administratiefrechtelijk lichaam van een van beide staten reeds over deze kwesties heeft beslist. De arbitrale uitspraak is bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in het nationale recht van de staten, tenzij een rechtstreeks betrokken persoon de gezamenlijke regeling voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit lid.
1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang is voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde van die wetgeving niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en wordt alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en bestuursrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen alleen voor deze doeleinden van de informatie gebruikmaken. Zij mogen de informatie bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen.
3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens het recht of in de normale bestuurlijke gang van zaken van die of van de andere verdragsluitende staat;
c. informatie te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids-, beroeps- of commercieel geheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zou onthullen, dan wel informatie waarvan bekendmaking in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
4. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de verzochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke informatie behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren informatie te verstrekken.
5. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het verschaffen van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.
1. De verdragsluitende staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit artikel regelen.
2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten of van hun staatkundige onderdelen, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de verdragsluitende staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met een dergelijk bedrag.
3. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en verschuldigd is door een persoon die de invordering ervan op dat tijdstip overeenkomstig de wetgeving van die staat niet kan beletten, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat aanvaard ten behoeve van invordering door de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat. Die belastingvordering wordt door die andere staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat.
4. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat een vordering is ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere verdragsluitende staat. Die andere staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop dergelijke maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid zijn op een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend. Voorts wordt aan een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere verdragsluitende staat op die belastingvordering van toepassing is.
6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verdragsluitende staat worden niet aanhangig gemaakt bij de rechterlijke instanties of bestuursrechtelijke instanties van de andere verdragsluitende staat.
7. Indien op enig tijdstip nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een verdragsluitende staat en voordat de andere verdragsluitende staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt naar de eerstbedoelde staat, houdt de desbetreffende belastingvordering op:
a. in het geval van een verzoek uit hoofde van het derde lid een belastingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en die verschuldigd is door een persoon die op dat tijdstip uit hoofde van de wetgeving van die staat de invordering ervan niet kan beletten; of
b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid een belastingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen,
en stelt de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat de bevoegde autoriteit van de andere staat onverwijld daarvan in kennis en wordt, naar keuze van de andere staat, het verzoek door de eerstbedoelde staat uitgesteld of ingetrokken.
8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);
c. bijstand te verlenen indien de andere verdragsluitende staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk ter beschikking staan;
d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat duidelijk onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere verdragsluitende staat.
De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het internationale recht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
1. Het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Malta stellen elkaar er langs diplomatieke weg van in kennis dat aan de wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan.
2. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand na de datum van ontvangst van de laatste in het eerste lid bedoelde kennisgevingen, en de bepalingen ervan zijn van toepassing:
a. op Malta:
ter zake van belastingen naar het inkomen verkregen in een kalenderjaar of boekjaar, naar gelang van het geval, dat begint op of na 1 januari onmiddellijk volgend op de datum waarop het Verdrag in werking treedt;
b. op Curaçao:
i. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van inkomen betaald of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het jaar onmiddellijk volgend op de datum waarop het Verdrag in werking treedt; en
ii. ter zake van overige belastingen over belastingtijdvakken beginnend op of na 1 januari onmiddellijk volgend op de datum waarop het Verdrag in werking is treedt.
3. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag uitsluitend van toepassing op Curaçao.
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het wordt opgezegd door het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, of de Republiek Malta. Het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, of de Republiek Malta kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn:
a. op Malta:
met betrekking tot belastingen naar het inkomen verkregen gedurende een kalenderjaar of boekjaar, naar gelang van het geval, dat begint op of na 1 januari onmiddellijk volgend op de datum waarop de kennisgeving van beëindiging wordt gedaan;
b. op Curaçao:
i. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van inkomen betaald of betaalbaar gesteld op of na 1 januari onmiddellijk volgend op de datum waarop de kennisgeving van beëindiging is gedaan;
ii. met betrekking tot overige belastingen, ter zake van belastingtijdvakken beginnend op of na 1 januari onmiddellijk volgend op de datum waarop de kennisgeving van beëindiging is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe door hun onderscheiden regeringen naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Valletta (Malta) op 18 november 2015, in de Engelse taal.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, JOSE JARDIM
Voor de Republiek Malta, EDWARD SCICLUNA
Bij de ondertekening van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend onderdeel van het Verdrag vormen.
Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van het derde lid in het geval van een trust, indien een trustee inwoner is van een verdragsluitende staat en geen van de trustees inwoner is van de andere verdragsluitende staat, de trust wordt aangemerkt als inwoner van de eerstgenoemde verdragsluitende staat. Indien de trustees inwoner zijn van beide verdragsluitende staten, wordt de trust aangemerkt als inwoner van de verdragsluitende staat waar de beslissingen omtrent het beheer van de trust worden genomen. Indien dergelijke beslissingen worden genomen in beide of geen van de verdragsluitende staten, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de kwestie van het inwonerschap van de trust in onderling overleg.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Valletta (Malta) op 18 november 2015, in de Engelse taal.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, JOSE JARDIM
Voor de Republiek Malta, EDWARD SCICLUNA
Uitgegeven de negentiende augustus 2016.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. KOENDERS
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2016-124.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.