Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36284 nr. I |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2024-2025 | 36284 nr. I |
Vastgesteld 14 november 2024
De leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de voortgang van het vervolgtraject excuses slavernijverleden.2
Naar aanleiding hiervan is op 4 juni 2024 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 4 oktober 2024 een uitstelbericht inzake de beantwoording gestuurd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 12 november 2024, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, inhoudelijk gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Bergman
Aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Den Haag, 4 juni 2024
De leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief over de voortgang van het vervolgtraject excuses slavernijverleden.3 De leden van de fracties van de PvdD en JA21 hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen en opmerkingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De fractieleden van de PvdD hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het in uw brief geschetste vervolgtraject slavernijverleden. Zij hebben daarover een aantal vragen en verzoeken u de (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.
U reageerde bij brief van 5 april 2024 op de vraag van de fractieleden van de PvdD die als volgt luidde: «Zien zij het goed dat de acties die de regering in haar brieven heeft omschreven, mede tot doel hebben om voor de nazaten van tot slaaf gemaakten een fundament te schetsen van sociaal, economisch en cultureel herstel mede in het licht van het regeringsbeleid dat gericht is op het bestrijden en voorkomen van discriminatie en (institutioneel) racisme?»4
Uw antwoord luidde: «De leden van de fractie van de PvdD hebben het juist dat de acties van het kabinet mede tot doel hebben om de positie van nazaten van totslaafgemaakten en andere betrokkenen te verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar de kabinetsreactie van 19 december 2022 die de basis vormt voor de maatregelen die het kabinet in werking heeft gesteld. In de kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de kernopvatting van de Dialooggroep Slavernijverleden deelt dat erkenning van en excuses voor historisch leed de basis zijn voor hedendaags maatschappelijk herstel. Daarnaast is aangegeven dat het kabinet zich blijft inzetten voor kansengelijkheid en het bestrijden van discriminatie en racisme. We moeten lessen trekken uit het verleden om vervolgens vooruit te kunnen kijken en ons te verbinden aan een samenleving waarin geen ruimte is voor racisme en kansenongelijkheid. Het Herdenkingsjaar Slavernijverleden is bij uitstek het moment om hier verder vorm aan te gaan geven.»5
De fractieleden van de PvdD vragen of u kunt aangeven en toelichten welke acties die in de brief van 22 april 20246 zijn vermeld, specifiek gericht zijn op het verbeteren van de positie van nazaten van tot slaaf gemaakten.
U schrijft over «herstelagenda’s». Kunt u aangeven waarom u ervan uitgaat dat de zogeheten beleidsintensiveringen gericht zijn op «herstel», zo vragen de fractieleden van de PvdD. Welk herstel wordt bedoeld? Kunt u daarvan concrete voorbeelden geven?
Uit uw brief blijkt dat u rekening houdt met een mogelijke negatieve doorwerking van het slavernijverleden op nazaten van tot slaaf gemaakten. De fractieleden van de PvdD vragen welke onderzoeken er op dit moment worden uitgevoerd die op dat onderwerp betrekking hebben. Als dat niet het geval is, acht u het dan van belang dat zulke onderzoeken worden uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze kan dat door u worden bevorderd?
De fractieleden van de PvdD vragen welke herstelmaatregelen geëigend zullen zijn indien blijkt dat de doorwerking van het slavernijverleden op het welzijn van nazaten van tot slaaf gemaakten anders of ernstiger is dan wordt aangenomen op grond van wat op dit moment wetenschappelijk bekend is.
In uw brief meldt u dat uit het slavernijverledenfonds gelden ter beschikking worden gesteld voor antidiscriminatiebeleid (€ 1,7 miljoen) en voor onderzoek dat tot doel heeft interventies in beeld te brengen die bijdragen aan het voorkomen van discriminatie en racisme (€ 3,8 miljoen). Op grond van welke overwegingen worden die gelden geput uit het slavernijverledenfonds, terwijl het antidiscriminatiebeleid op zichzelf staat (en dient te staan), zo vragen de fractieleden van de PvdD. De uitkomsten van de Personeelsenquête Rijk over racisme op de werkvloer geven een onthutsend beeld dat in de visie van de regering tot maatregelen dient te leiden. Zulke maatregelen worden toch bekostigd uit de reguliere begroting? Waarom geldt dat dan niet voor de hiervoor geschetste twee maatregelen?
Tijdens het werkbezoek van leden van de Eerste Kamer aan Sint-Eustatius begin dit jaar, werden de leden geïnformeerd over het slavernijverleden van dat eiland. De fractieleden van de PvdD achten het van groot belang dat de kennis daarover wordt vergroot en onderzoek ernaar kan worden verricht. Welke van de in uw brief geschetste maatregelen bieden hiervoor een grondslag? Kan op dat eiland een soort «slavernijmuseum» tot stand worden gebracht? Bent u bereid dat te bevorderen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van JA21
Deelt u de zienswijze van de fractieleden van JA21 dat een erkenning van, en eventueel zelfs boetedoening voor, een slavernijverleden waar een klein deel van allang overleden Nederlanders een rol in speelde, een essentialistisch idee van een natie impliceert?
De fractieleden van JA21 vragen of u van mening bent dat verantwoordelijkheid als juridische en ethische categorie overerfbaar is en dat burgers die tot een bepaald volk worden gerekend, verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de daden van individuen die (historisch) tot die groep of dat volk worden gerekend?
Indien ja, houdt u Duitse middelbare scholieren verantwoordelijk voor de Holocaust, zo vragen de fractieleden van JA21. Indien nee, wat is dan de grond onder het idee dat Nederlandse burgers die nu leven op een of andere manier verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor slavernij?
De fractieleden van JA21 vragen u nog wat dieper in te gaan op de these dat slavernij in het heden zou doorwerken. Wat voor wetenschappelijke aanwijzingen zijn daarvoor?
De fractieleden van JA21 vragen hoe u garandeert dat de aanzienlijke fondsen die zijn toegewezen voor deze initiatieven, zoals de € 33,3 miljoen voor beleidsintensiveringen en maatschappelijke initiatieven, efficiënt worden besteed. Welke maatregelen zijn er om de effectiviteit van deze investeringen te monitoren en te evalueren?
De leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
Voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, I.M. Lagas
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 oktober 2024
Hierbij deel ik u mede dat de aan mij gestelde vragen door de leden van de fracties van de PvdD en JA21 over de voortgang van het vervolgtraject excuses slavernijverleden (ingezonden op 4 juni 2024), met kenmerk 167198.12U, niet binnen de gestelde termijn kunnen worden beantwoord. Voor de beantwoording van de vragen is meer tijd en nadere informatie nodig. Uw Kamer ontvangt de antwoorden zo spoedig mogelijk na mijn reis naar de bovenwindse eilanden, van 29 september tot 5 oktober 2024.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – Digitalisering en Koninkrijksrelaties, F.Z. Szabó
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2024
Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het antwoord aan op de vragen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van mijn brief van 22 april 2024 (Kamerstukken I 2023/24, 36 284, H) over het vervolgtraject slavernijverleden. Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties van de PvdD en JA21.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark
De fractieleden van de PvdD vragen of kan worden aangegeven en toegelicht welke acties die in de brief van 22 april 2024 zijn vermeld, specifiek gericht zijn op het verbeteren van de positie van nazaten van tot slaafgemaakten.
Antwoord: De volgende maatregelen zijn gericht op het, direct dan wel indirect, verbeteren van de positie van nazaten van tot slaaf gemaakten.
− De kosteloze naamwijziging
− De antidiscriminatie maatregelen: investeren in ADV’s en kennissynthese
− Meerjarig onderzoeksprogramma, mede gericht op doorwerking
− Ontwikkelen van een aantal concrete interventies met het doel om de doorwerking van slavernij op de gezondheid en het welzijn van nazaten tegen te gaan.
− Regeling voor maatschappelijke initiatieven
De fractieleden van de PvdD vragen of kan worden aangeven waarom ervan uit wordt gegaan dat de zogeheten beleidsintensiveringen in de herstelagenda’s gericht zijn op «herstel». Welk herstel wordt bedoeld? Kunnen concrete voorbeelden gegeven worden?
Antwoord: De basis voor deze agenda’s zijn de toezeggingen van 19 december 2022 aan alle (ei)landen.7 Dit betreft projecten en programma’s die structureel zorgen voor meer bewustwording over de doorwerking van het slavernijverleden, hetgeen de start van herstel is. Zo is aan alle zes de (ei)landen toegezegd dat er een lokale weerslag van het Nationaal Slavernijmuseum komt op Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Aan Bonaire is bijvoorbeeld toegezegd dat er een namenmonument en namen onderzoek naar de herkomst van achternamen van tot slaaf gemaakten komt en aan Sint Maarten is toegezegd dat de archieven toegankelijk gemaakt kunnen worden.
De fractieleden van de PvdD vragen welke onderzoeken er op dit moment worden uitgevoerd die op de doorwerking van het slavernijverleden betrekking hebben. Als dat niet het geval is, acht u het dan van belang dat zulke onderzoeken worden uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze kan dat door u worden bevorderd? De fractieleden van de PvdD vragen welke herstelmaatregelen geëigend zullen zijn indien blijkt dat de doorwerking van het slavernijverleden op het welzijn van nazaten van tot slaaf gemaakten anders of ernstiger is dan wordt aangenomen op grond van wat op dit moment wetenschappelijk bekend is.
Antwoord: Veel onderzoek op dit terrein wordt geïnitieerd vanuit universiteiten en andere instellingen. Vanuit de overheid is daarnaast de terreinverkenning Staat en Slavernij gedaan. Op mijn verzoek heeft een regiegroep vanuit KITLV, IISG, Universiteit van Curaçao en NiNsee in samenspraak met een groot aantal wetenschappelijke en maatschappelijke experts en partners op 12 april 2024 ook een kennisagenda opgeleverd. Deze gaat uitgebreid in op vragen voor nader onderzoek naar de doorwerking van het slavernijverleden.8 Hierbij komt een groot aantal uiteenlopende aandachtsgebieden aan de orde die raken aan doorwerking, zoals discriminatie en maatschappelijke achterstanden van nazaten en de verhoudingen tussen Nederland en de voormalige koloniale gebieden, maar ook thema’s als sociale en culturele ontworteling en gezondheidsvraagstukken. De kennisagenda laat zien welke leemtes er zijn in bestaand onderzoek en geeft richting en inspiratie aan onafhankelijk onderzoek ten aanzien van het Trans-Atlantisch slavernij- en koloniale verleden en de complexe doorwerking hiervan. Zoals benoemd in de brief van 22 april 2024 is er € 1,7 miljoen gereserveerd om een impuls te geven aan vervolgonderzoek. Daarnaast is er vanuit de overheid (OCW) een uitvraag gerelateerd aan het slavernijverleden en zijn doorwerking in voorbereiding in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda. Ook bereidt het Ministerie van VWS een onderzoek voor naar de doorwerking van beelden en stereotypen uit het koloniale- en slavernijverleden in de gezondheidzorg, die ervoor zorgen dat uiteenlopende groepen Nederlanders geen passende zorg krijgen. Indien blijkt dat de doorwerking van het slavernijverleden op het welzijn van nazaten van tot slaaf gemaakten anders of ernstiger is dan wordt aangenomen op grond van wat op dit moment wetenschappelijk bekend is, zal op dat moment, in samenspraak met nazaten en andere betrokkenen worden bezien, of en welke beleidsmaatregelen aangewezen zijn.
De fractieleden van de PvdD vragen op grond van welke overwegingen worden gelden geput uit het slavernijverledenfonds, terwijl het antidiscriminatiebeleid op zichzelf staat en dient te staan. De uitkomsten van de Personeelsenquête Rijk over racisme op de werkvloer geven een onthutsend beeld dat in de visie van de regering tot maatregelen dient te leiden. Zulke maatregelen worden toch bekostigd uit de reguliere begroting? Waarom geldt dat dan niet voor de hiervoor geschetste twee maatregelen?
Antwoord: Een van de uitgangspunten van de geschetste maatregelen, die worden gefinancierd uit het slavernijverledenfonds, is het creëren van bewustwording bij het brede publiek over het alledaags racisme in de huidige maatschappij, welke onder meer voortkomt uit het slavernijverleden. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet om na het maken van de excuses in te zetten op het vergroten van kennis en bewustwording bij het brede publiek over de doorwerking van het slavernijverleden. In de kamerbrief van 19 december 2022 is opgenomen dat een deel van de beschikbare middelen bestemd is voor intensiveringen van het reeds lopende beleid, zoals het antidiscriminatiebeleid, waarvoor op dat moment geen andere financiering beschikbaar was uit de reguliere begroting. De maatregelen die worden genomen als gevolg van de Personeelsenquête Rijk worden inderdaad bekostigd uit de reguliere begroting.
De fractieleden van de PvdD vragen welke van de geschetste maatregelen een grondslag bieden voor het vergroten van kennis over en het verrichten van onderzoek op Sint Eustatius? Kan op dat eiland een soort «slavernijmuseum» tot stand worden gebracht? Bent u bereid dat te bevorderen?
Antwoord: Ik onderstreep het belang dat er op de eilanden plekken zijn waar de geschiedenis van de slavernij getoond, onderzocht en ook besproken wordt. Om die reden is er op 19 december 2022 de toezegging aan alle zes eilanden gedaan dat er een «lokale weerslag» van het Nationaal Slavernijmuseum – dat momenteel wordt gerealiseerd in Amsterdam – komt op Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Tegelijkertijd hebben de (ei)landen eerder aangegeven dat deze lokale weerslag niet in de vorm van fysieke dependances van het Nationaal Slavernijmuseum op elk (ei)land hoeft te zijn, maar dat er per (ei)land geïnvesteerd moet worden om erfgoed over het slavernijverleden te behouden. Concreet betekent dit dat lokale erfgoedinstellingen door OCW ondersteund kunnen worden om zelf erfgoed te behouden, beheren en presenteren. Het Nationaal Slavernijmuseum in Amsterdam kan hierin – als netwerkmuseum met een koninkrijksbrede focus – een rol spelen en OCW is bereid om indien gewenst, de (ei)landen inhoudelijk te ondersteunen in de planvorming hiervoor. De agenda’s kunnen hier een grondslag voor bieden. Het Ministerie van BZK faciliteert in het opstellen van de agenda’s, maar ik benadruk dat het aan Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten zelf is om te bepalen hoe zij de toezeggingen vorm willen geven.
Vragen van de leden van de fractie van JA21
De fractieleden van JA21 vragen of ik de zienswijze deel dat een erkenning van, en eventueel zelfs boetedoening voor, een slavernijverleden waar een klein deel van allang overleden Nederlanders een rol in speelde, een essentialistisch idee van een natie impliceert?
Antwoord: Nee, ik deel die zienswijze niet. De excuses voor het slavernijverleden volgen niet zozeer uit ideeën omtrent de natie als al dan niet essentialistisch gegeven, maar uit de historische continuïteit tussen het bestuur van de Nederlandse staat toen en nu. De implicatie daarvan is dan ook niet dat Nederlandse burgers die nu leven verantwoordelijk worden gehouden voor het slavernijverleden. De door de Minister-President uitgesproken excuses op 19 december 2022 zijn namens de regering uitgesproken. In de kabinetsreactie van 19 december 2022 is daarover het volgende opgenomen: «De regering is zich in dezen bewust van haar bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de Nederlandse staat in zijn historische verschijningsvormen. Zij maakt deze excuses voor de rol en betrokkenheid van onze historische, bestuurlijke voorgangers bij het toestaan, mogelijk maken, bevorderen, bestendigen en profiteren van slavenhandel en slavernij die de menselijke waardigheid langdurig en structureel hebben ondermijnd. [...] Met de erkenning van deze bestuurlijke verantwoordelijkheid wil de regering ook benadrukken dat de hedendaagse samenleving niet als zodanig verantwoordelijk kan worden gehouden voor de daden die uit naam van de historische, bestuurlijke voorgangers van het Nederlandse gezag zijn gepleegd. En tegelijkertijd kunnen we onze ogen niet sluiten voor de negatieve gevolgen van deze geschiedenis.»
De fractieleden van JA21 vragen of ik van mening ben dat verantwoordelijkheid als juridische en ethische categorie overerfbaar is en dat burgers die tot een bepaald volk worden gerekend, verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de daden van individuen die (historisch) tot die groep of dat volk worden gerekend.
Antwoord: Nee, ik heb die mening niet. Overerfbaarheid suggereert iets natuurlijks en genetisch. Dat is hier nadrukkelijk niet aan de orde. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, volgen de excuses uit het besef dat de huidige Nederlandse staat in een historische relatie staat tot haar eerdere verschijningsvormen. Die relatie is niet natuurlijk of genetisch, maar sociaal van aard. Uit dat besef biedt de Nederlandse staat excuses aan voor de rol en betrokkenheid van onze historische, bestuurlijke voorgangers bij het toestaan, mogelijk maken, bevorderen, bestendigen en profiteren van slavenhandel en slavernij die de menselijke waardigheid langdurig en structureel hebben ondermijnd. Zoals aangegeven betreft dit geen individuele burgers, maar de Nederlandse staat.
Indien ja, houdt u Duitse middelbare scholieren verantwoordelijk voor de Holocaust, zo vragen de fractieleden van JA21. Indien nee, wat is dan de grond onder het idee dat Nederlandse burgers die nu leven op een of andere manier verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor slavernij?
Antwoord: Zoals ik in beide voorgaande antwoorden heb aangegeven, zijn de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden gedaan namens de staat. Ze zien dus niet op individuele burgers. Ook in het geval van Duitsland is dit aan de orde. Zo heeft de Duitse staat na de Tweede Wereldoorlog formeel excuses aangeboden. Ook hier is het de staat die verantwoordelijkheid neemt voor de historische continuïteit tussen twee staatsvormen en haar bestuurders, en niet burgers, zoals scholieren.
De fractieleden van JA21 vragen om nog wat dieper in te gaan op de these dat slavernij in het heden zou doorwerken. Wat voor wetenschappelijke aanwijzingen zijn daarvoor?
Antwoord: De Staatscommissie tegen discriminatie en racisme heeft een bundel uitgebracht9, waarin per domein terug te is vinden wat concrete vormen van doorwerking zijn op het terrein van (academische) kennis, geneeskunde en gezondheidszorg, onderwijs, woningmarkt en arbeidsmarkt. De verschillende essays laat zien dat de relatie tussen het verleden en het heden op verschillende manieren kan worden geconceptualiseerd. Zo betoogt Gert Oostindie dat het probleem van racisme en discriminatie van vandaag de dag niet mag worden geminimaliseerd, maar dat dit meerdere oorzaken kan hebben en niet uitsluitend en alleen terug te voeren is tot dat trans-Atlantische slavernijverleden. In de kennisagenda opgeleverd door een regiegroep vanuit KITLV, IISG, Universiteit van Curaçao en NiNsee in samenspraak met een groot aantal wetenschappelijke en maatschappelijke experts en partners wordt uitgebreid in gegaan op vragen voor nader onderzoek naar de doorwerking van het slavernijverleden.10 Zoals benoemd in de brief van 22 april 2024 is er € 1,7 miljoen gereserveerd om een impuls te geven aan vervolgonderzoek.
De fractieleden van JA21 vragen hoe is gegarandeerd dat de aanzienlijke fondsen die zijn toegewezen voor deze initiatieven, zoals de € 33,3 miljoen voor beleidsintensiveringen en maatschappelijke initiatieven, efficiënt worden besteed. Welke maatregelen zijn er om de effectiviteit van deze investeringen te monitoren en te evalueren?
Antwoord: Bij uitvoering van de subsidieregeling voor maatschappelijke initiatieven in Europees Nederland zal de monitoring en evaluatie van de regeling worden opgenomen. Uitgangspunt is om in ieder geval na drie aanvraagblokken een evaluatie in te bouwen. Bij de beleidsintensiveringen voor Europees Nederland zal bij iedere afzonderlijke beleidsmaatregel de monitoring en evaluatie worden geregeld.
Samenstelling:
Kemperman (BBB), Lagas (BBB) (voorzitter), Kroon (BBB),Van Langen-Visbeek (BBB), Lievense (BBB), Fiers (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Janssen-Van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Geerdink (VVD), Van de Sanden (VVD), Meijer (VVD) (ondervoorzitter), Doornhof (CDA), Prins (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66), Aerdts (D66), Van Hattem (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Janssen (SP), Talsma (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?did=2022D55181&id=2022Z25593
Rose-Mary Allen, Esther Captain, Matthias van Rossum, Urwin Vyent, Het Nederlandse koloniale slavernijverleden en zijn doorwerkingen. Kennisagenda 2025–2035, 2024.
Rose-Mary Allen, Esther Captain, Matthias van Rossum, Urwin Vyent, Het Nederlandse koloniale slavernijverleden en zijn doorwerkingen. Kennisagenda 2025–2035, 2024.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36284-I.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.