36 209 Verzoek tot het in overweging nemen van een onderzoek naar een aanklacht

Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2022

Bij brief van 21 september 2022 heeft u, overeenkomstig artikel 8 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen, de leden van het kabinet in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven over de aanklacht die enkele leden van uw Kamer hebben ingediend op grond van voornoemde wet.1 Met deze brief reageer ik mede namens de andere bewindspersonen.

In de aanklacht van genoemde leden wordt gesteld dat de leden van het kabinet in strijd hebben gehandeld met artikel 20, eerste lid, van de Grondwet. Dit artikellid luidt: «De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid.».

Artikel 20, eerste lid, geeft de overheid de opdracht maatregelen te nemen die zijn gericht op de bestaanszekerheid van de burger. Het kabinet vindt het belangrijk om aan deze grondwettelijke opdracht gestalte te geven. De Grondwet biedt daarbij beleidsruimte.

De inkomenspositie van Nederlandse huishoudens en overheidsmaatregelen die daarop inwerken zijn een terugkerend onderwerp van parlementair debat. Deze debatten tonen aan dat de opvattingen over wat de «zorg van de overheid» precies omvat afhankelijk is van politieke opvattingen en bovendien met tijd en omstandigheden wijzigen.

Tegen de achtergrond van hetgeen kabinet en Kamer hebben gewisseld, zien wij geen grond voor een aanklacht zoals vermeld. Volledigheidshalve voeg ik daaraan toe dat van het opzettelijk nalaten uitvoering te geven aan de bepalingen van de Grondwet als bedoeld in artikel 355, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht, naar het oordeel van het kabinet dus geen sprake is geweest.

Ik verzoek de Kamer deze zienswijze te betrekken bij haar beslissing of zij de aanklacht in overweging neemt.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte


X Noot
1

Kamerstuk 36 209, nr. 1.

Naar boven