36 202 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2023)

32 140 Herziening Belastingstelsel

AM1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 juni 2024

De leden van de vaste commissie voor Financiën2 hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van 8 maart 2024 in reactie op de brief van de commissie van 13 februari 2024 over het rapport Aanpak fiscale regelingen.3 Naar aanleiding hiervan had het lid van de 50PLUS-fractie een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de JA21-fractie sloten zich aan bij deze vragen en opmerkingen.

Naar aanleiding hiervan is op 11 april 2024 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst.

De Staatssecretaris heeft op 5 juni 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst

Den Haag, 11 april 2024

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 8 maart 2024 in reactie op de brief van de commissie van 13 februari 2024 over het rapport Aanpak fiscale regelingen.4 Naar aanleiding hiervan heeft het lid van de 50PLUS-fractie een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de JA21-fractie sluiten zich aan bij deze vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van het lid van de 50PLUS-fractie

Het lid van de 50PLUS-fractie leest in uw reactie van 8 maart 2024 dat «er geen onderzoeken bekend zijn waarin is onderzocht in hoeverre belastingplichtigen in staat zijn om zelf de hoogte van hun arbeidskorting (AK) te berekenen maar dat er wel een evaluatie en een enquête worden georganiseerd, waarin onder andere zal worden gevraagd of belastingplichtigen weten of ze recht hebben op AK en of ze bekend zijn met de voorwaarden om in aanmerking te komen voor AK. Ook is aan deze belastingplichtigen gevraagd om hun eigen marginale druk in te schatten. Dit biedt inzicht in de mate waarin belastingplichtigen het belastingstelsel doorzien en kunnen inschatten hoeveel ze overhouden als ze (meer) gaan werken. Dit onderzoek zal naar verwachting dit voorjaar worden afgerond en met de Kamer worden gedeeld.»5

Het lid van de 50PLUS-fractie concludeert op basis van dit antwoord dat het kabinet begrijpelijkheid definieert als zijnde de mate waarin de gemiddelde burger in staat is om de persoonlijke financiële gevolgen van het stelsel (met tientallen componenten en moeilijk volgbare formules) «ongeveer» kan inschatten of niet. Naar de mening van dit lid is dit een definitie waar vooral bovenmodale hoger opgeleiden zich comfortabel bij voelen. De mate waarin inkomensafhankelijke regelingen invloed hebben op het besteedbaar inkomen is naar verwachting echter aanzienlijk groter voor groepen in de onderste helft van het inkomensgebouw, met vaak ook een relatief lager opleidingsniveau.

Dit lid merkt op dat er wel aandacht is voor de begrijpelijkheid van het stelsel en de mate waarin burgers alle abstracties kunnen reduceren tot een zekere inschatting van de persoonlijke marginale druk. Dit lid concludeert echter ook dat van belastingplichtigen wordt verwacht dat zij een holistisch totaalbeeld kunnen vasthouden zonder volgbare en harde berekeningen van de meest omvangrijke componenten, zoals de arbeidskorting.

Kunt u aangeven of er in de voorgenomen evaluatie en de enquête een onderscheid wordt gemaakt naar opleidingsniveau, inkomensniveau of andere kenmerken van de te onderzoeken populatie? Indien dit niet het geval is, kunt u toelichten waarom niet? Kunt u voorts aangeven of de voorgenomen evaluatie en de enquête zich volledig richten op de inkomensafhankelijke fiscale regelingen of wordt er ook gevraagd naar het totaalbeeld inclusief bijvoorbeeld toeslagen en het kindgebonden budget?

Deelt u de mening van dit het lid van de 50PLUS-fractiedat het onderzoeken van «begrijpelijkheid» vraagt om een specifieke focus op de burgers die bovengemiddeld veel te maken hebben met (een combinatie van) inkomensafhankelijke fiscale regelingen en toeslagen? Indien u deze mening niet deelt, kunt u toelichten waarom niet?

Erkent u dat vaste fiscale kortingen, zoals Nederland deze tot ongeveer 2012 hebben gekend, een waardevolle bijdrage leverden aan de begrijpelijkheid van het fiscale stelsel in het algemeen? Zo niet, kunt u toelichten waarom niet? Erkent u voorts dat de arbeidskorting en de algemene heffingskorting zo omvangrijk zijn, dat zij voor Nederlandse belastingplichtigen vaak een groot deel van het besteedbaar inkomen vertegenwoordigen? Onderschrijft u dat het kunnen maken van een inschatting van de persoonlijke »bottomline» van alle sociale en fiscale regelingen, niet eenvoudiger wordt als de formules van de grootste componenten onnavolgbaar zijn? Indien u dit niet onderschrijft, kunt u toelichten waarom niet?

In uw beantwoording van 8 maart 2024 leest het lid van de 50PLUS-fractie dat «het aangeven van de arbeidskorting bij verschillende hoogte standaardbedragen naar verwachting weinig toegevoegde waarde heeft voor de begrijpelijkheid, met name omdat daarbij alsnog geen inzicht wordt gegeven in de effecten voor het besteedbare inkomen van de betreffende burger».6 Deelt u echter wel de zienswijze van het lid van de 50PLUS-fractie dat een deel van de belastingplichtigen de formule van de arbeidskorting (en de algemene heffingskorting) waarschijnlijk niet zelfstandig kunnen maken of nalopen terwijl een ander deel van de belastingplichtigen dit wel kan? Het is volgens dit lid toch een kleine moeite om een gelijk informatiespeelveld te scheppen voor alle burgers, ten aanzien van het inzicht in de grootste fiscale kortingen die ooit hebben bestaan in de geschiedenis van Nederland? Naast het aangeven van de hoogte van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting bij verschillende inkomensniveaus, is het ook mogelijk om exact inzicht te verschaffen met rekenmodules. Wijst u, zo vraagt dit lid, deze suggestie ook af met dezelfde argumenten?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien uw reactie met belangstelling tegemoet en bij voorkeur binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, W.T. van Ballekom

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN – FISCALITEIT EN BELASTINGDIENST

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juni 2024

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben kennisgenomen van mijn brief van 8 maart 2024, in reactie op de brief van de commissie van 13 februari 2024 over het rapport Aanpak fiscale regelingen7. Het lid van de fractie van 50PLUS heeft naar aanleiding daarvan enkele vragen gesteld en opmerkingen gemaakt, waar de leden van de JA21-fractie zich bij aansluiten.

Vragen met betrekking tot de evaluatie van de heffingskortingen en tariefstructuur in de inkomstenbelasting

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of er in de voorgenomen evaluatie en de enquête die in dat kader wordt afgenomen een onderscheid wordt gemaakt naar opleidingsniveau, inkomensniveau of andere kenmerken van de te onderzoeken populatie. Indien dat niet het geval is, vraagt het lid om de reden hiervoor toe te lichten. Het lid vraagt voorts of de evaluatie en de enquête zich volledig richten op de inkomensafhankelijke fiscale regelingen of dat er ook gevraagd wordt naar het totaalbeeld inclusief bijvoorbeeld de toeslagen. Het evaluatieonderzoek is inmiddels afgerond en op 26 april met uw Kamer gedeeld.8 In Bijlage 2 van het rapport is de enquête uitgebreid beschreven. De onderzoekers hebben voor de enquête gebruik gemaakt van het zogenaamde LISS-panel. Het LISS panel is een probability-based panel (geen zelfselectie mogelijk) van huishoudens die iedere maand vragenlijsten invullen via internet. De adressensteekproeven voor de werving en de bijwervingen zijn in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek getrokken uit het populatieregister. Indien een huishouden niet beschikt over een breedbandverbinding en/of computer, dan stelt het onderzoeksbureau de benodigde apparatuur in bruikleen beschikbaar om alsnog mee te kunnen doen aan het panel. Hiermee onderscheidt het LISS-panel zich van andere online panels, waar niet-internetters ontbreken en waar panelleden de gelegenheid hebben om zichzelf aan te melden. Verder wordt er in het LISS-panel ook veel aandacht besteed aan de begrijpelijkheid van de vragenlijst voor alle lagen van de Nederlandse bevolking. De vragenlijst werd daarom opgesteld in B1-taalniveau. De onderzoekers weten van alle panelleden het opleidingsniveau, het inkomen, de leeftijd en andere kenmerken zoals geslacht en de leeftijd van eventuele kinderen. Waar relevant hebben de onderzoekers de resultaten naar deze kenmerken gedifferentieerd. Zo zijn de man-vrouwverschillen in beeld gebracht bij veranderingen in werk na de geboorte van een kind (zie Figuur B2.9 op pagina 57 van de bijlagen); is de inschatting van de eigen marginale druk in beeld gebracht per bruto inkomenscategorie (Tabel B2.4 op pagina 64 van de bijlagen) en is het begrip van de arbeidskorting na ontvangst van een informerende brief gedifferentieerd naar opleidingsniveau (zie Figuur B2.22 op pagina 70 van de bijlagen). Het onderzoek is gegrond in de periodieke evaluatieverplichting van fiscale regelingen en focust zich daarom op de heffingskortingen. Dat neemt niet weg dat heffingskortingen niet geheel los kunnen worden gezien van de toeslagen. Zo is in de enquête bijvoorbeeld de kennis van en bekendheid met de heffingskortingen vergeleken met de toeslagen en zijn toeslagen expliciet meegenomen bij de analyse van de marginale druk.

Vragen met betrekking tot de begrijpelijkheid van de inkomstenbelasting

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of ik de mening deel dat het onderzoeken van begrijpelijkheid vraagt om een specifieke focus op de burgers die bovengemiddeld veel te maken hebben met (een combinatie van) inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Indien ik deze mening niet deel, vraagt het lid om dit toe te lichten. Het is inderdaad van belang bij een onderzoek naar de begrijpelijkheid van een regeling om aandacht te hebben voor de specifieke doelgroep die naar verwachting veel te maken hebben met combinatie van dergelijke regelingen. Tegelijkertijd geldt dat als de doelgroep niet a-select is gekozen er vervolgens niet in algemene zin conclusies aan kunnen worden verbonden.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt voorts of ik erken dat vaste fiscale kortingen, zoals Nederland deze tot ongeveer 2012 hebben gekend, een waardevolle bijdrage leverden aan de begrijpelijkheid van het fiscale stelsel in het algemeen. Het is aannemelijk dat vaste fiscale kortingen in het algemeen begrijpelijker zijn voor belastingplichtigen dan variabele kortingen. Daarnaast vraagt dit lid of ik erken dat de arbeidskorting en de algemene heffingskorting zo omvangrijk zijn, dat zij voor Nederlandse belastingplichtigen vaak een groot deel van het besteedbaar inkomen vertegenwoordigen. Vervolgens vraagt het lid of ik onderschrijf dat het kunnen maken van een inschatting van de persoonlijke «bottomline» van alle sociale en fiscale regelingen niet eenvoudiger wordt als de formules van de grootste componenten onnavolgbaar zijn. De omvang van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting kan voor belastingplichtigen oplopen tot honderden euro’s per maand netto; voor sommige belastingplichtigen een significant deel van het besteedbaar inkomen. Dat deze kortingen variëren met de hoogte van het (arbeids)inkomen maakt het voor belastingplichtigen lastiger om de persoonlijke financiële gevolgen in te schatten. Zo bleek uit het evaluatieonderzoek dat belastingplichtigen bij het inschatten van de eigen marginale druk vaak geen rekening lijken te houden met op- en afbouwtrajecten van heffingskortingen.

Vragen met betrekking tot het plaatsen van een tabel op de website van de Belastingdienst

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of ik de zienswijze deel dat een deel van de belastingplichtigen de formule van de arbeidskorting (en de algemene heffingskorting) waarschijnlijk niet zelfstandig kunnen maken of nalopen terwijl een ander deel van de belastingplichtigen dit wel kan. Uit de resultaten van de enquête in het evaluatieonderzoek blijkt inderdaad dat een deel (41%) van de mensen het (erg) moeilijk vindt om te berekenen wat zij overhouden als zij meer gaan werken. Een groot deel (45%) geeft aan dat zij een rekentool op het internet zouden opzoeken om een dergelijke berekening te maken.9 Het lid vraagt voorts of het niet een kleine moeite is om op de website van de Belastingdienst de hoogte van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting bij verschillende inkomensniveaus aan te geven en mogelijk ook exact inzicht te verschaffen met behulp van rekenmodules. Het lid vraagt of ik deze suggestie afwijs met dezelfde argumenten als in de Kamerbrief van 8 maart 2024. Het is in algemene zin mogelijk om een tabel of rekentool die voorziet in een berekening van de hoogte van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting op de website van de Belastingdienst te plaatsen. Daarbij zou het dan gaan om een tabel of rekentool die voorziet in een eenvoudige berekening van de hoogte van de heffingskortingen bij verschillende inkomensniveaus waarbij geen rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van een belastingplichtige. Ik zal de optie tot het plaatsen van een tabel of eenvoudige rekentool voor het berekenen van de hoogte van de heffingskortingen op de website van de Belastingdienst verkennen. Aandachtspunt daarbij is dat bij wijzigingen van de website de begrijpelijkheid en overzichtelijkheid van de website als geheel geborgd moeten worden. Tot slot merk ik op dat er ook rekentools bestaan zoals de «WerkUrenBerekenaar» van het Nibud, waarmee een beeld wordt gegeven van hoeveel een belastingplichtige overhoudt bij meer of minder werken. Hierbij worden niet alleen de gevolgen voor de hoogte van de verschuldigde belasting meegenomen maar ook de premies en toeslagen, zodat een vollediger beeld van de financiële gevolgen ontstaat.

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij


X Noot
1

De letters AM hebben alleen betrekking op 36 202.

X Noot
2

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
3

Kamerstukken I 2023–2024, 36 202/ 32 140, AK.

X Noot
4

Kamerstukken I 2023–2024, 36 202/ 32 140, AK.

X Noot
5

Kamerstukken I 2023–2024, 36 202/ 32 140, AK, p.6.

X Noot
6

Kamerstukken I 2023–2024, 36 202/ 32 140, AK, p.8.

X Noot
7

Kamerstukken I, 2023–2024, 36 202/ 32 140, AH

X Noot
8

Kamerstukken I, 2023–2024, 36 350, D

X Noot
9

Kamerstukken II, 2023–2024, 32 140 nr. 185 (bijlage bij Eindrapport, zie blz. 65)

Naar boven