36 200 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2023

F VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 december 2022

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft kennisgenomen van de brief van 12 juli 2022 over de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden.2 De leden van de fracties van CDA, GroenLinks en de PvdA gezamenlijk, D66, SP en de PvdD hebben hierover een aantal vragen gesteld. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben zich aangesloten bij de vragen van D66.

Naar aanleiding hiervan is op 10 oktober 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

De Minister heeft op 15 december 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

Den Haag, 10 oktober 2022

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 12 juli 2022 over de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden.3 De leden van de fracties van CDA, GroenLinks en de PvdA gezamenlijk, D66, SP en de PvdD hebben hierover nog enkele vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie sluiten zich aan bij de vragen van D66.

De leden van de CDA-fractie complimenteren u met de brief met voorstellen om te komen tot een adequate aanpak van het armoedebeleid. Deze leden hebben wel zorgen. In de eerste plaats of het pakket aan maatregelen voldoende verlichting geeft voor de nu aanstaande wintermaanden waarin zowel de kosten voor energie als ook de prijsstijgingen voor problemen zorgt.

Ten tweede, het nu uitgewerkt pakket richt zich zoals gebruikelijk met name op een aanpak van geldzorgen, armoede en schulden voor mensen in de laagste inkomensgroep. Echter zo zijn de leden van de CDA-fractie van mening, op dit ogenblik zien ook mensen met een modaal of anderhalf maal modaal inkomen, zeker gezinnen met kinderen, zich geconfronteerd met zorgen om rond te komen.

Welke mogelijkheid ziet de regering om ook voor deze groep verlichting aan te brengen?

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben uw brief en de daarin aangekondigde beleidsvoornemens met veel interesse gelezen. De dreiging van armoede is voor veel Nederlanders op dit moment een urgente zorg. Het doet deze leden goed om te lezen dat u deze zorg zeer serieus neemt en aangeeft op een aantal terreinen extra stappen te willen zetten.

Op een aantal punten uit de brief willen de leden van deze fracties vragen stellen.

1. U geeft op bladzijde 3 van de brief aan dat een cultuuromslag nodig is vanuit de overheid: van systemen naar mensen. Vertrouwen en oog hebben voor mensen staan hierbij centraal. Deze constatering komt overeen met de bevindingen en aanbevelingen van talloze rapporten uit de wetenschap en de adviesorganen, en ook met aanbevelingen vanuit de beide Kamers zelf. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA kunnen zich hier volledig in vinden. Tegelijkertijd vraagt dit mooie, inmiddels breed beleden, nieuwe paradigma concrete vertaling in wet- en regelgeving. Anders ontstaat er een enorme kloof tussen wat met de mond beleden en in de wet geregeld wordt. U heeft hier een eerste goede – maar heel beperkte – aanzet voor gegeven in uw beleidsvoornemens rondom de Participatiewet. Veel meer zal nodig zijn. Deze leden vragen een reflectie van u over de wijze waarop deze cultuuromslag in bredere zin op uw beleidsterrein in wet- en regelgeving omgezet gaat worden en het tempo waarin dit gaat gebeuren.

2. Op bladzijde 3 en volgende van de brief geeft u de ambities aan op het gebied van kinderarmoede. De ambitie van het kabinet is «het halveren van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015)». De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA zijn blij met de versnelling in de eerder geformuleerde ambities.

Uw brief van 14 maart 20224 vermeldt dat het percentage kinderen in armoede in 2015 9,2% bedroeg. Het geformuleerde doel voor 2025 is dus 4,6%. Uit de CPB-doorrekening van de miljoenennota blijkt dat in 2023 6,7% van de kinderen in armoede zal opgroeien. Gezegd moet worden dat hierin het voor 2023 (als incidentele maatregel) aangekondigde energieplafond nog niet is meegenomen.

Uit genoemde cijfers blijkt dat een grote versnelling nodig is om de doelstelling van 4,6% in 2025 te kunnen halen. Helaas blijft uw brief van 12 juli jl. erg algemeen over het hoe en wat. In de brief staat: «Met gemeenten en andere partijen zal ik deze ambitieuze doelstellingen verder op brede wijze operationaliseren». In de daarop volgende passages in de brief wordt geschetst hoe ingewikkeld het zal zijn en worden een aantal meer algemene programmalijnen geschetst.

Graag vernemen de leden welke concrete stappen er in overleg met gemeenten en maatschappelijke partijen al gezet zijn of korte termijn gezet gaan worden en welke verwachting er is dat deze ook daadwerkelijk getalsmatig zullen bijdragen aan het halen van de scherpe ambitie voor 2025.

3. Op bladzijde 6 en verder van de brief gaat u in op de noodzakelijke verhoging van het minimumloon. Vanzelfsprekend juichen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA toe dat het kabinet de noodzaak onderschrijft om het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen te verhogen en daar ook de eerste stappen toe zet. Onlangs heef het Europees Parlement een nieuwe richtlijn voor toereikende minimumlonen vastgesteld.5 Lidstaten krijgen twee jaar de tijd om deze richtlijn om te zetten in landelijke wetgeving. Deze leden vernemen graag hoe de regering om wil gaan met de implementatie deze richtlijn en in het bijzonder of dit leidt tot een versnelling van de kabinetsvoornemens inzake van de verhoging van het wettelijk minimumloon en/of tot een hoger minimumloon.

Over de situatie in Caribisch Nederland blijft de brief in de ogen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA wel erg algemeen. Dit leidt bij hen tot de volgende vragen:

4. De overkoepelende ambitie van het beleid is vertaald in drie kwantitatieve doelstellingen. Gelden deze doelstellingen ook voor Caribisch Nederland? Zo ja, hoeveel mensen (en specifiek kinderen) leefden in 2015 in armoede en hoeveel huishoudens zijn er met problematische schulden? Hoeveel zijn dat er nu? Is de beoogde halvering in 2030 respectievelijk 2025 haalbaar met de huidige maatregelen? Indien de kwantitatieve doelstellingen niet gelden voor Caribisch Nederland, waarom niet?

5. Waarom gebruikt de regering de term «ijkpunt voor het sociaal minimum» in plaats van «sociaal minimum»? Is dat niet een verhullend taalgebruik waar de Eerste en Tweede Kamer nadrukkelijk en bij herhaling gevraagd hebben om een sociaal minimum vast te stellen? Wat bedoelt de regering precies met de opmerking «dat het ijkpunt sociaal minimum in 2025 gerealiseerd kan zijn.» Betekent dit dat dan de kloof gedicht is tussen de kosten voor levensonderhoud enerzijds en het minimuminkomen (of bijstandsniveau) anderzijds? Of betekent dit alleen maar dat er dan een ijkpunt is vastgesteld? Zal dat vastgestelde ijkpunt overeenkomen met de feitelijke kosten voor levensonderhoud?

6. De regering schrijft dat indexering van het ijkpunt sociaal minimum plaatsvindt om ervoor te zorgen dat het ijkpunt niet uit de pas loopt met de kosten voor levensonderhoud. Betekent dit dat het (ijkpunt) sociaal minimum overeen komt met de kosten voor levensonderhoud of bedoelt de regering alleen maar dat het niet nog verder uit de pas gaat lopen?

7. Waarom wordt pas in 2025 een nieuw onderzoek gedaan naar het ijkpunt sociaal minimum?

8. Op welke wettelijke gronden baseert de regering haar beleid dat structureel en gedurende inmiddels vele jaren een «schrikbarend» grote armoedeproblematiek in Caribisch Nederland in stand laat? Is de regering het met deze leden eens dat (conform de motie-Ganzevoort van 21 juni 20166) uit internationale verdragen en de Grondwet volgt dat differentiatie tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland niet mag leiden tot minder bescherming voor de burgers in Caribisch Nederland en dat derhalve de zorgplicht van de Nederlandse overheid volgens artikel 20 van de Grondwet in geding is?

9. Heeft de regering kennis genomen van het artikel «Nederland houdt Caribische staatsburgers arm»?7 Hoe beoordeelt de regering de analyse en duiding in dit artikel?

10. Is de feitelijke situatie van bescherming van burgers sinds 2016 substantieel verbeterd? Zo ja, uit welke kwantitatieve gegevens blijkt dit? Zo nee, is de regering het met deze leden eens dat dat een indicatie is van schromelijk tekortschieten van de Nederlandse overheid?

De leden van de D66-fractie lezen dat u de komende periode met alle partners aan de slag gaat met concretisering en verdere uitwerking van de in de programma’s gepresenteerde acties. De uitvoering van de aanpak wordt met oog voor de reeds lopende programma’s gezamenlijk vormgegeven. In 2025 wilt u de balans opmaken. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

1. Kunt u op meer regelmatige basis tussenbalansen opmaken? Als je in armoede leeft of opgroeit is 2025 heel ver weg. Kunt u differentiëren door de resultaten van programma’s en acties die nu al lopen of binnenkort starten eerder te monitoren en wanneer nodig bij te sturen wanneer het gewenste effect niet wordt bereikt?

2. De doelstelling van de regering is een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 ten opzichte van 2015. Tevens is de doelstelling een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 ten opzichte van 2015. Wanneer ontvangt onze Kamer de kwantitatieve (tussen) resultaten? Wanneer een realisatie van doelen sneller verloopt, wordt dan de doelstelling naar boven toe aangepast? Onder welke condities wordt de doelstelling, met name die van kinderen, naar boven toe bijgesteld?

3. Voor de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt het programma BES(t)4Kids. Hier hebben de leden van de fractie van D66 al eerder vragen over gesteld.8 U schrijft nu dat met het programma al belangrijke stappen zijn gezet om de kwaliteit en de (financiële) toegankelijkheid van de kinderopvang te verbeteren. Kunt u preciezer zijn over deze belangrijke stappen? Zijn er voldoende gekwalificeerde docenten/ kinderopvangverzorgers? Hoe neemt het aantal kinderen toe dat hier gebruik van maakt?

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling en (deels) instemming kennisgenomen van uw brief over de wijze waarop het kabinet geldzorgen, armoede en schulden wil voorkomen en aanpakken. De leden van deze fractie hechten aan voortgezet overleg met de regering, ook gezien eerdere afspraken9 zoals die gemaakt zijn met de Eerste Kamer over de kwantitatieve beleidsdoelen inzake vermindering van kinderarmoede in Nederland.

De leden van de SP-fractie verwelkomen de aankondiging dat coördinatie en samenwerking tussen de departementen cruciaal zijn voor duurzame resultaten. Deze leden gaan er vanuit dat een vergelijkbare samenwerking wordt nagestreefd met de relevante medeoverheden.

Deze leden hebben de volgende vragen:

1. Staan de door de regering eerder geformuleerde drie doelen (halvering kinderarmoede in 2025, halvering aantal huishoudens in armoede in 2030, halvering huishoudens met problematische schulden in 2030) nog steeds overeind? Kan de regering de kwantitatieve doelstellingen (nog eens) voor de komende jaren, tot en met 2030, in een overzicht voor de Kamer neerzetten?

2. Hoe moeten we de passage in de begroting SZW 2023 duiden, waarin gezegd wordt dat «de ambities een aanmoediging zijn voor het kabinet en de partners om alle zeilen bij te zetten om de realisatie van deze doelen dichterbij te brengen»? De leden van de SP-fractie hopen dat dit geen afzwakking betekent van de geformuleerde kwantitatieve doelen, die mede op aandrang van de Eerste Kamer zijn vastgelegd in het regeringsbeleid?

3. Wat is het te verwachten effect, positief en negatief, van de inkomensmaatregelen uit de begroting voor 2023, op de realisatie van de beleidsvoornemens inzake het voorkomen en aanpakken van (kinder)armoede in 2023 en daarop volgende jaren?

De leden van de PvdD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief en hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen:

De leden zijn het met u eens dat we teveel van mensen zijn gaan verwachten, ook door het rationele mensbeeld. Het valt ze daarom op dat u ter preventie van geldzorgen goede voorlichting wil geven van jongs af aan om de juiste financiële keuzes te maken. Is dit niet juist een aanpak die past bij het achterhaalde mensbeeld, die leunt op de achterhaalde aanpak van informatie-bewustmaking-gedrag? Wordt met het geven van voorlichting niet beslag gedaan op cognitieve capaciteit juist waar die beperkt is door nadelige omgevingsfactoren?10

U schrijft dat het kabinet zich ervan bewust is dat het een moeilijke opgave is, en benadrukt dat de middelen niet onuitputtelijk zijn. Ook daarom vragen deze leden zich af waarom u zich richt op het vergroten van financiële kennis bij jongeren. Bent u ervan op de hoogte dat er ondanks veel onderzoek geen oorzakelijk verband tussen financiële kennis en beter financieel gedrag is aangetoond en dat initiatieven voor financiële educatie van jongeren niet de verhoopte resultaten hebben opgeleverd?11 Zou juist bij schaarse middelen niet moeten worden ingezet op een aanpak die bewezen effectief is?

Een generatie studenten is opgegroeid met de gedachte dat het maken van (studie)schulden geen probleem zou zijn. Voelt het kabinet zich daarover schuldig en is het bereid deze studenten daarvoor te compenseren?

Duurzaam voedsel is vaak duurder dan niet-duurzaam voedsel. Vindt u het belangrijk dat ook jongere generaties – zij hebben de toekomst – duurzame voedselkeuzes kunnen maken? Zo ja, ziet zij mogelijkheden voor het kabinet om dit te bevorderen zonder dat de kans toeneemt dat jongeren probleemschuldenaren worden?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid M.L. Vos

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 2022

Hierbij zend ik u mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de Aanpak Geldzorgen, Armoede, Schulden door mij ontvangen d.d. 10 oktober 2022.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Inhoudsopgave

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

7

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

7

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks en PvdA-fractie

7

 

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie en ChristenUnie-fractie

10

 

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

11

 

Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie

11

     

II

Antwoord/Reactie van de Minister

12

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 12 juli 2022 over de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden. De leden van de fracties van CDA, GroenLinks en de PvdA gezamenlijk, D66, SP en de PvdD hebben hierover nog enkele vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie sluiten zich aan bij de vragen van D66.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie complimenteren u met de brief met voorstellen om te komen tot een adequate aanpak van het armoedebeleid. Deze leden hebben wel zorgen. In de eerste plaats of het pakket aan maatregelen voldoende verlichting geeft voor de nu aanstaande wintermaanden waarin zowel de kosten voor energie als ook de prijsstijgingen voor problemen zorgen.

Ten tweede, het nu uitgewerkt pakket richt zich zoals gebruikelijk met name op een aanpak van geldzorgen, armoede en schulden voor mensen in de laagste inkomensgroep. Echter zo zijn de leden van de CDA-fractie van mening, op dit ogenblik zien ook mensen met een modaal of anderhalf maal modaal inkomen, zeker gezinnen met kinderen, zich geconfronteerd met zorgen om rond te komen. Welke mogelijkheid ziet de regering om ook voor deze groep verlichting aan te brengen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie en PvdA-fractie

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben uw brief en de daarin aangekondigde beleidsvoornemens met veel interesse gelezen. De dreiging van armoede is voor veel Nederlanders op dit moment een urgente zorg. Het doet deze leden goed om te lezen dat u deze zorg zeer serieus neemt en aangeeft op een aantal terreinen extra stappen te willen zetten.

Op een aantal punten uit de brief willen de leden van deze fracties vragen stellen.

1. U geeft op bladzijde 3 van de brief aan dat een cultuuromslag nodig is vanuit de overheid: van systemen naar mensen. Vertrouwen en oog hebben voor mensen staan hierbij centraal. Deze constatering komt overeen met de bevindingen en aanbevelingen van talloze rapporten uit de wetenschap en de adviesorganen, en ook met aanbevelingen vanuit de beide Kamers zelf. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA kunnen zich hier volledig in vinden. Tegelijkertijd vraagt dit mooie, inmiddels breed beleden, nieuwe paradigma concrete vertaling in wet- en regelgeving. Anders ontstaat er een enorme kloof tussen wat met de mond beleden en in de wet geregeld wordt. U heeft hier een eerste goede – maar heel beperkte – aanzet voor gegeven in uw beleidsvoornemens rondom de Participatiewet. Veel meer zal nodig zijn. Deze leden vragen een reflectie van u over de wijze waarop deze cultuuromslag in bredere zin op uw beleidsterrein in wet- en regelgeving omgezet gaat worden en het tempo waarin dit gaat gebeuren.

2. Op bladzijde 3 en volgende van de brief geeft u de ambities aan op het gebied van kinderarmoede. De ambitie van het kabinet is «het halveren van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015)». De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA zijn blij met de versnelling in de eerder geformuleerde ambities.

Uw brief van 14 maart 20222 vermeldt dat het percentage kinderen in armoede in 2015 9,2% bedroeg. Het geformuleerde doel voor 2025 is dus 4,6%. Uit de CPB-doorrekening van de miljoenennota blijkt dat in 2023 6,7% van de kinderen in armoede zal opgroeien. Gezegd moet worden dat hierin het voor 2023 (als incidentele maatregel) aangekondigde energieplafond nog niet is meegenomen.

Uit genoemde cijfers blijkt dat een grote versnelling nodig is om de doelstelling van 4,6% in 2025 te kunnen halen. Helaas blijft uw brief van 12 juli jl. erg algemeen over het hoe en wat. In de brief staat: «Met gemeenten en andere partijen zal ik deze ambitieuze doelstellingen verder op brede wijze operationaliseren». In de daaropvolgende passages in de brief wordt geschetst hoe ingewikkeld het zal zijn en worden een aantal meer algemene programmalijnen geschetst.

Graag vernemen de leden welke concrete stappen er in overleg met gemeenten en maatschappelijke partijen al gezet zijn of korte termijn gezet gaan worden en welke verwachting er is dat deze ook daadwerkelijk getalsmatig zullen bijdragen aan het halen van de scherpe ambitie voor 2025.

3. Op bladzijde 6 en verder van de brief gaat u in op de noodzakelijke verhoging van het minimumloon. Vanzelfsprekend juichen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA toe dat het kabinet de noodzaak onderschrijft om het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen te verhogen en daar ook de eerste stappen toe zet. Onlangs heef het Europees Parlement een nieuwe richtlijn voor toereikende minimumlonen vastgesteld.12 Lidstaten krijgen twee jaar de tijd om deze richtlijn om te zetten in landelijke wetgeving. Deze leden vernemen graag hoe de regering om wil gaan met de implementatie deze richtlijn en in het bijzonder of dit leidt tot een versnelling van de kabinetsvoornemens inzake van de verhoging van het wettelijk minimumloon en/of tot een hoger minimumloon.

Over de situatie in Caribisch Nederland blijft de brief in de ogen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA wel erg algemeen. Dit leidt bij hen tot de volgende vragen:

4. De overkoepelende ambitie van het beleid is vertaald in drie kwantitatieve doelstellingen. Gelden deze doelstellingen ook voor Caribisch Nederland? Zo ja, hoeveel mensen (en specifiek kinderen) leefden in 2015 in armoede en hoeveel huishoudens zijn er met problematische schulden? Hoeveel zijn dat er nu? Is de beoogde halvering in 2030 respectievelijk 2025 haalbaar met de huidige maatregelen? Indien de kwantitatieve doelstellingen niet gelden voor Caribisch Nederland, waarom niet?

5. Waarom gebruikt de regering de term «ijkpunt voor het sociaal minimum» in plaats van «sociaal minimum»? Is dat niet een verhullend taalgebruik waar de Eerste en Tweede Kamer nadrukkelijk en bij herhaling gevraagd hebben om een sociaal minimum vast te stellen? Wat bedoelt de regering precies met de opmerking «dat het ijkpunt sociaal minimum in 2025 gerealiseerd kan zijn.» Betekent dit dat dan de kloof gedicht is tussen de kosten voor levensonderhoud enerzijds en het minimuminkomen (of bijstandsniveau) anderzijds? Of betekent dit alleen maar dat er dan een ijkpunt is vastgesteld? Zal dat vastgestelde ijkpunt overeenkomen met de feitelijke kosten voor levensonderhoud?

6. De regering schrijft dat indexering van het ijkpunt sociaal minimum plaatsvindt om ervoor te zorgen dat het ijkpunt niet uit de pas loopt met de kosten voor levensonderhoud. Betekent dit dat het (ijkpunt) sociaal minimum overeenkomt met de kosten voor levensonderhoud of bedoelt de regering alleen maar dat het niet nog verder uit de pas gaat lopen?

7. Waarom wordt pas in 2025 een nieuw onderzoek gedaan naar het ijkpunt sociaal minimum?

8. Op welke wettelijke gronden baseert de regering haar beleid dat structureel en gedurende inmiddels vele jaren een «schrikbarend» grote armoedeproblematiek in Caribisch Nederland in stand laat? Is de regering het met deze leden eens dat (conform de motie-Ganzevoort van 21 juni 2016 4) uit internationale verdragen en de Grondwet volgt dat differentiatie tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland niet mag leiden tot minder bescherming voor de burgers in Caribisch Nederland en dat derhalve de zorgplicht van de Nederlandse overheid volgens artikel 20 van de Grondwet in geding is?

9. Heeft de regering kennisgenomen van het artikel «Nederland houdt Caribische staatsburgers arm»? Hoe beoordeelt de regering de analyse en duiding in dit artikel?

10. Is de feitelijke situatie van bescherming van burgers sinds 2016 substantieel verbeterd? Zo ja, uit welke kwantitatieve gegevens blijkt dit? Zo nee, is de regering het met deze leden eens dat dat een indicatie is van schromelijk tekortschieten van de Nederlandse overheid?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie lezen dat u de komende periode met alle partners aan de slag gaat met concretisering en verdere uitwerking van de in de programma’s gepresenteerde acties. De uitvoering van de aanpak wordt met oog voor de reeds lopende programma’s gezamenlijk vormgegeven. In 2025 wilt u de balans opmaken. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

1. Kunt u op meer regelmatige basis tussenbalansen opmaken? Als je in armoede leeft of opgroeit is 2025 heel ver weg. Kunt u differentiëren door de resultaten van programma’s en acties die nu al lopen of binnenkort starten eerder te monitoren en wanneer nodig bij te sturen wanneer het gewenste effect niet wordt bereikt?

2. De doelstelling van de regering is een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 ten opzichte van 2015. Tevens is de doelstelling een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 ten opzichte van 2015. Wanneer ontvangt onze Kamer de kwantitatieve (tussen) resultaten? Wanneer een realisatie van doelen sneller verloopt, wordt dan de doelstelling naar boven toe aangepast? Onder welke condities wordt de doelstelling, met name die van kinderen, naar boven toe bijgesteld?

3. Voor de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba geldt het programma BES(t)4Kids. Hier hebben de leden van de fractie van D66 al eerder vragen over gesteld. U schrijft nu dat met het programma al belangrijke stappen zijn gezet om de kwaliteit en de (financiële) toegankelijkheid van de kinderopvang te verbeteren. Kunt u preciezer zijn over deze belangrijke stappen? Zijn er voldoende gekwalificeerde docenten/ kinderopvangverzorgers? Hoe neemt het aantal kinderen toe dat hier gebruik van maakt?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling en (deels) instemming kennisgenomen van uw brief over de wijze waarop het kabinet geldzorgen, armoede en schulden wil voorkomen en aanpakken. De leden van deze fractie hechten aan voortgezet overleg met de regering, ook gezien eerdere afspraken7 zoals die gemaakt zijn met de Eerste Kamer over de kwantitatieve beleidsdoelen inzake vermindering van kinderarmoede in Nederland.

De leden van de SP-fractie verwelkomen de aankondiging dat coördinatie en samenwerking tussen de departementen cruciaal zijn voor duurzame resultaten. Deze leden gaan ervan uit dat een vergelijkbare samenwerking wordt nagestreefd met de relevante medeoverheden.

Deze leden hebben de volgende vragen:

1. Staan de door de regering eerder geformuleerde drie doelen (halvering kinderarmoede in 2025, halvering aantal huishoudens in armoede in 2030, halvering huishoudens met problematische schulden in 2030) nog steeds overeind? Kan de regering de kwantitatieve doelstellingen (nog eens) voor de komende jaren, tot en met 2030, in een overzicht voor de Kamer neerzetten?

2. Hoe moeten we de passage in de begroting SZW 2023 duiden, waarin gezegd wordt dat «de ambities een aanmoediging zijn voor het kabinet en de partners om alle zeilen bij te zetten om de realisatie van deze doelen dichterbij te brengen»? De leden van de SP-fractie hopen dat dit geen afzwakking betekent van de geformuleerde kwantitatieve doelen, die mede op aandrang van de Eerste Kamer zijn vastgelegd in het regeringsbeleid?

3. Wat is het te verwachten effect, positief en negatief, van de inkomensmaatregelen uit de begroting voor 2023, op de realisatie van de beleidsvoornemens inzake het voorkomen en aanpakken van (kinder-)armoede in 2023 en daaropvolgende jaren?

Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief en hebben naar aanleiding daarvan de volgende vragen:

1. De leden zijn het met u eens dat we te veel van mensen zijn gaan verwachten, ook door het rationele mensbeeld. Het valt ze daarom op dat u ter preventie van geldzorgen goede voorlichting wil geven van jongs af aan om de juiste financiële keuzes te maken. Is dit niet juist een aanpak die past bij het achterhaalde mensbeeld, die leunt op de achterhaalde aanpak van informatie-bewustmakinggedrag? Wordt met het geven van voorlichting niet beslag gedaan op cognitieve capaciteit juist waar die beperkt is door nadelige omgevingsfactoren?

2. U schrijft dat het kabinet zich ervan bewust is dat het een moeilijke opgave is, en benadrukt dat de middelen niet onuitputtelijk zijn. Ook daarom vragen deze leden zich af waarom u zich richt op het vergroten van financiële kennis bij jongeren. Bent u ervan op de hoogte dat er ondanks veel onderzoek geen oorzakelijk verband tussen financiële kennis en beter financieel gedrag is aangetoond en dat initiatieven voor financiële educatie van jongeren niet de verhoopte resultaten hebben opgeleverd? Zou juist bij schaarse middelen niet moeten worden ingezet op een aanpak die bewezen effectief is?

3. Een generatie studenten is opgegroeid met de gedachte dat het maken van (studie-)schulden geen probleem zou zijn. Voelt het kabinet zich daarover schuldig en is het bereid deze studenten daarvoor te compenseren?

4. Duurzaam voedsel is vaak duurder dan niet-duurzaam voedsel. Vindt u het belangrijk dat ook jongere generaties -zij hebben de toekomst- duurzame voedselkeuzes kunnen maken? Zo ja, ziet zij mogelijkheden voor het kabinet om dit te bevorderen zonder dat de kans toeneemt dat jongeren probleemschuldenaren worden?

II Antwoord/reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie complimenteren u met de brief met voorstellen om te komen tot een adequate aanpak van het armoedebeleid. Deze leden hebben wel zorgen. In de eerste plaats of het pakket aan maatregelen voldoende verlichting geeft voor de nu aanstaande wintermaanden waarin zowel de kosten voor energie als ook de prijsstijgingen voor problemen zorgt.

Het pakket aan maatregelen ondersteunt kwetsbare groepen flink. Huishoudens met de laagste inkomens hebben de minste ruimte om financiële schokken op te vangen. Deze groep vangt bij elke crisis de hardste klappen. Daarom biedt het kabinet zowel incidentele als structurele ondersteuning aan deze groepen.

Het tijdelijke prijsplafond biedt zekerheid over de energierekening. Vooruitlopend op de invoering van dit prijsplafond wordt de energierekening voor alle huishoudens met 190 euro verlaagd in november en december. Daarbovenop komt het pakket aan koopkrachtmaatregelen.

In 2023 wordt de energietoeslag opnieuw ingezet (waarbij gemeenten de mogelijkheid krijgen om al een deel dit jaar uit te keren) en de zorgtoeslag, huurtoeslag en het wettelijk minimumloon worden verhoogd. Dit biedt huishoudens verlichting.

Het kabinet heeft daarnaast via de augustusbesluitvorming een bedrag van 200 miljoen euro vrijgemaakt voor aanvullende en incidentele inzet op het terrein van armoede en schulden. In 2022 is 50 miljoen euro beschikbaar. Hiervan wordt een substantieel deel (35 miljoen euro) verstrekt aan gemeenten om gerichte hulp te kunnen bieden via vroeg-signalering en bijzondere bijstand. Ook stelt het kabinet middelen beschikbaar om mensen die door de gestegen energierekening in de problemen dreigen te komen, gericht door te verwijzen naar de juiste hulp (o.a. via een financiële impuls aan de Nederlandse Schuldhulproute (NSR)). Bovendien verstrekt het kabinet middelen aan gemeenten om studenten, die als gevolg van de stijgende prijzen in ernstige financiële problemen dreigen te komen, individuele bijzondere bijstand kunnen verstrekken. De middelen voor 2023 en 2024 (in beide jaren 75 miljoen euro) zijn bestemd voor enerzijds gerichte tegemoetkomingen (zoals voedselbanken, initiatieven die deelname van kinderen aan school en samenleving financieel borgen) en anderzijds voor extra capaciteit, snelheid en effectiviteit in de schuldhulpverlening.

Voor een deel van de kwetsbare huishoudens is dit mogelijk niet voldoende. Het kabinet heeft daarom het voornemen om het door energieleveranciers en maatschappelijke organisaties geïnitieerde private, maar van hen onafhankelijke opgerichte, tijdelijke Noodfonds Energie, eenmalig en tot uiterlijk 1 april 2023, te ondersteunen. Hiertoe heeft het kabinet 50 miljoen euro gereserveerd. Naast het Rijk zullen ook private partijen financieel bijdragen aan het noodfonds. Ik heb uw Kamer onlangs via de brief «Tijdelijk Noodfonds Energie» geïnformeerd. Het doel van het tijdelijke fonds is om te voorkomen dat mensen, ondanks koopkrachtmaatregelen en het prijsplafond, problematische schulden opbouwen door de gestegen energieprijzen, en daarmee onnodig de schuldhulpverlening instromen puur vanwege een hogere energierekening. Het noodfonds moet op korte termijn operationeel zijn.

Ten tweede, het nu uitgewerkt pakket richt zich zoals gebruikelijk met name op een aanpak van geldzorgen, armoede en schulden voor mensen in de laagste inkomensgroep. Echter zo zijn de leden van de CDA-fractie van mening, op dit ogenblik zien ook mensen met een modaal of anderhalf maal modaal inkomen, zeker gezinnen met kinderen, zich geconfronteerd met zorgen om rond te komen. Welke mogelijkheid ziet de regering om ook voor deze groep verlichting aan te brengen?

Het tijdelijke prijsplafond biedt zekerheid op de energierekening voor alle huishoudens. Het koopkrachtpakket uit augustus is gericht op de meest kwetsbare groepen en huishoudens met een middeninkomen: de groepen waarbij het kabinet sneller betaalbaarheidsproblemen ziet opkomen door de hoge prijzen. Middeninkomens profiteren van een verlaging van de brandstofaccijns en een verlaging van de lasten op arbeid via de arbeidskorting en het tarief eerste schijf.

Middeninkomens hebben ook voordeel van de verhoging van de zorgtoeslag, en kunnen ook aanspraak maken op het Noodfonds.

Gezinnen met kinderen met een middeninkomen worden daarbovenop geholpen met de verhoging van het kindgebonden budget. Iedereen die in 2022 al recht heeft op kindgebonden budget krijgt de volledige stijging. Met twee kinderen zijn dit paren met een brutoinkomen tot circa twee keer modaal en alleenstaanden tot bijna drie keer modaal.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie en PvdA-fractie

U geeft op bladzijde 3 van de brief aan dat een cultuuromslag nodig is vanuit de overheid: van systemen naar mensen. Vertrouwen en oog hebben voor mensen staan hierbij centraal. Deze constatering komt overeen met de bevindingen en aanbevelingen van talloze rapporten uit de wetenschap en de adviesorganen, en ook met aanbevelingen vanuit de beide Kamers zelf. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA kunnen zich hier volledig in vinden. Tegelijkertijd vraagt dit mooie, inmiddels breed beleden, nieuwe paradigma concrete vertaling in wet- en regelgeving. Anders ontstaat er een enorme kloof tussen wat met de mond beleden en in de wet geregeld wordt. U heeft hier een eerste goede – maar heel beperkte – aanzet voor gegeven in uw beleidsvoornemens rondom de Participatiewet. Veel meer zal nodig zijn. Deze leden vragen een reflectie van u over de wijze waarop deze cultuuromslag in bredere zin op uw beleidsterrein in wet- en regelgeving omgezet gaat worden en het tempo waarin dit gaat gebeuren.

Een cultuuromslag komt niet zomaar tot stand, maar vraagt om gerichte interventies. Op de eerste plaats is de toon en de manier waarop ik en mijn collega bewindspersonen problemen definiëren en over burgers praten essentieel. Daarom vind ik het zo belangrijk dat we onder andere in het coalitieakkoord expliciet benoemen dat we uitgaan van vertrouwen in de burgers.

Hoewel toon belangrijk is, moeten we, zoals uw fractie terecht opmerkt, ook ruimte bieden in onder andere wetgeving voor de menselijke maat. Ik zal bij alle nieuwe wetgeving of als wetgeving wordt aangepast binnen mijn domein me hier hard voor maken, en bezien op welke manier ik deze ruimte het beste kan bieden. Dat doe ik bijvoorbeeld in het traject Participatiewet in balans. In mijn brief van 21 juni 2022 heb ik aangegeven dat ik in het zogenaamde spoor 1 een twintigtal maatregelen uitwerk om de Participatiewet aan te passen en vakmanschap in de uitvoering te bevorderen. Daarnaast wil ik in spoor 2 de ingezette beweging naar menselijke maat, vertrouwen en vereenvoudiging verder uitwerken met een nadere verkenning, waarbij concreet te maken keuzes voor de langere termijn, de achterliggende dilemma’s en implicaties in kaart worden gebracht.

Tot slot vind ik het ook belangrijk dat in de uitvoering vertrouwen in mensen voorop staat. Dat is simpel gezegd maar vraagt echt tijd. Het moet doordringen in de haarvaten van de uitvoering. Soms zal nodig zijn dat medewerkers de manier waarop zij jarenlang gewerkt hebben aanpassen en wellicht zal ook in de manier van aansturing hiervoor aandacht en aanpassingen nodig zijn. In de bestuurlijke overleggen met de verschillende uitvoerders zal dit onderwerp van gesprek zijn.

Bij Participatiewet in balans is vertrouwen in mensen het uitgangspunt bij aanpassing van wetgeving. Maar het aanpassen van wetgeving alleen is niet voldoende. Het verschil wordt gemaakt in het contact tussen de bijstandsgerechtigde en de professional in de uitvoering. Daarom wil ik, samen met de beroepsgroep, inzetten op het verder bevorderen van vakkundigheid in de uitvoering. Door met hen van gedachten te wisselen over de manier waarop we vertrouwen en de menselijke maat als principes stevig kunnen verankeren in de uitvoering van de Participatiewet. In mijn brief van 28 november heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken bij Participatiewet in balans.

Met het programma Werk aan Uitvoering zet het kabinet in om op alle beleidsterreinen de dienstverlening voor burgers (en bedrijven) wezenlijk te verbeteren en burgers en ondernemers centraal te zetten in die dienstverlening. Het is daarbij allereerst van belang om te zorgen dat de overheid de randvoorwaarden heeft om haar publieke taken goed te vervullen. Daarbij hoort het oog hebben voor de menselijke maat in grootschalige processen en persoonlijke dienstverlening. Als dat geen oplossing biedt, dan moet er rekening worden gehouden met de individuele omstandigheden conform de bedoeling van de wet. Daarnaast pakken we waar nodig wetten en regels aan die in de praktijk onbedoeld hardvochtig blijken.

Met de uitvoering van het programma wordt tevens verder gewerkt aan het verbeteren van de samenwerking tussen politiek, beleid en uitvoering, zodat politieke beloftes ook waargemaakt kunnen worden in de praktijk en dilemma’s uit de praktijk transparant en consequent met de politiek kunnen worden gedeeld en gewogen.

Op bladzijde 3 en volgende van de brief geeft u de ambities aan op het gebied van kinderarmoede. De ambitie van het kabinet is «het halveren van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015)». De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA zijn blij met de versnelling in de eerder geformuleerde ambities.

Op dit moment wordt gewerkt aan verdere concretisering van de brief van 12 juli jl. Hiervoor is en wordt veelvuldig gesproken met andere departementen, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, maatschappelijke partijen, vrijwilligersorganisaties, ervaringsdeskundigen, schuldhulpverleners, private schuldeisers, werkgevers en veel andere partijen. Samen werken we aan een implementatieplan, opgebouwd rond de vier hoofdthema’s: bestaanszekerheid, preventie & meedoen, een overheid die werkt, en sneller perspectief.

Naast maatregelen gericht op het versterken van bestaanszekerheid van de ouders, zetten we in het op versterken van participatie, vaardigheden en veerkracht van kinderen. We doen dit bijvoorbeeld door het vergroten en bestendigen van kind voorzieningen en verdergaande implementatie van de handreiking omgaan met armoede op scholen.

Gelijktijdig denken we na over de vormgeving van de monitoring. Deze precieze invulling hiervan hangt nauw samen met de invulling van de verschillende actiegebieden. Waar mogelijk zullen we kwantitatief inzicht ingeven in de bijdragen van elke actie aan de gestelde doelstellingen. Dit inzicht wordt meegestuurd met het Implementatieplan Geldzorgen, armoede en schulden, dat uw kamer voor de begrotingsbehandeling van mijn ministerie ontvangt.

Graag vernemen de leden welke concrete stappen er in overleg met gemeenten en maatschappelijke partijen al gezet zijn of korte termijn gezet gaan worden en welke verwachting er is dat deze ook daadwerkelijk getalsmatig zullen bijdragen aan het halen van de scherpe ambitie voor 2025.

Op bladzijde 6 en verder van de brief gaat u in op de noodzakelijke verhoging van het minimumloon. Vanzelfsprekend juichen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA toe dat het kabinet de noodzaak onderschrijft om het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen te verhogen en daar ook de eerste stappen toe zet. Onlangs heef het Europees Parlement een nieuwe richtlijn voor toereikende minimumlonen vastgesteld. Lidstaten krijgen twee jaar de tijd om deze richtlijn om te zetten in landelijke wetgeving. Deze leden vernemen graag hoe de regering om wil gaan met de implementatie deze richtlijn en in het bijzonder of dit leidt tot een versnelling van de kabinetsvoornemens inzake van de verhoging van het wettelijk minimumloon en/of tot een hoger minimumloon.

Op 4 oktober 2022 nam de Europese Raad het voorstel voor een richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de EU aan waarvan publicatie op korte termijn verwacht wordt. De richtlijn moet uiterlijk 2 jaar na de inwerkingtreding zijn vervat in de Nederlandse wet- en regelgeving, de voorbereidingen hiervoor zijn in gang gezet. In de augustusbesluitvorming heeft het kabinet – tegen de achtergrond van zeer hoge inflatie – besloten dat de in het coalitieakkoord voorgenomen bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon (+7,50%) versneld wordt doorgevoerd per 1 januari 2023 en iets wordt verhoogd (tot +8,05%). Hierdoor stijgt het wettelijk minimumloon op die datum (incl. reguliere indexatie) met 10,15%. Door doorwerking op met het minimumloon samenhangende regelingen zorgt dit ook voor positieve inkomenseffecten bij uitkeringsgerechtigden en AOW’ers.

De overkoepelende ambitie van het beleid is vertaald in drie kwantitatieve doelstellingen. Gelden deze doelstellingen ook voor Caribisch Nederland? Zo ja, hoeveel mensen (en specifiek kinderen) leefden in 2015 in armoede en hoeveel huishoudens zijn er met problematische schulden? Hoeveel zijn dat er nu? Is de beoogde halvering in 2030 respectievelijk 2025 haalbaar met de huidige maatregelen? Indien de kwantitatieve doelstellingen niet gelden voor Caribisch Nederland, waarom niet?

De armoedeproblematiek in Caribisch Nederland is momenteel nog veel groter dan in Europees Nederland. Het terugbrengen van de armoede- en schuldenproblematiek is onderdeel van de brede inzet van het kabinet om bestaanszekerheid voor inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba aanzienlijk verder te verbeteren. In 2019 stelde het vorige kabinet een ijkpunt vast om, net zoals in Europees Nederland, te komen tot een sociaal minimum. Te veel inwoners hebben nog onvoldoende bestaanszekerheid, maar via beleidsinzet op het verhogen van de inkomens, het structureel verlagen van kosten van levensonderhoud en het versterken van de economie en arbeidsmarkt, wordt de bestaanszekerheid verbeterd. Het vorige kabinet trof daarvoor diverse maatregelen, onder meer door het wettelijk minimumloon, de minimumuitkeringen en kinderbijslag te verhogen en door bijvoorbeeld aanzienlijk te investeren in kwaliteit en toegankelijkheid van de kinderopvang. Dit kabinet zet deze aanpak versneld voort. Met een fors pakket aan structurele en koopkrachtmaatregelen streeft het kabinet de ambitie na om de armoede in Caribisch Nederland te verminderen. Over de concrete maatregelen bent u onlangs geïnformeerd in de voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum.13

Omdat we op dit moment toewerken naar een ijkpunt voor het sociaal minimum, is de uitgangspositie in Caribisch Nederland anders dan in Europees Nederland. Vergelijkbare cijfers als voor Europees Nederland zijn voor Caribisch Nederland niet voorhanden. Wel brengt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) jaarlijks statistieken in beeld die het besteedbaar inkomen van diverse huishoudens ten opzichte van het ijkpunt sociaal minimum weergeven. Hiermee monitort het kabinet de inzet ten aanzien van de doelstellingen van het ijkpunt.

Om dit inzichtelijk te maken, is in 2018 een nulmeting verricht. Uit de onlangs gepubliceerde cijfers over 2020 blijkt dat 29% van de huishoudens en 33% van de kinderen onder het ijkpunt sociaal minimum leven in Caribisch Nederland.14

Eerder heb ik aangekondigd dat ik nadrukkelijk oog heb voor kinderarmoede in Caribisch Nederland en om die reden de gestelde halveringsambitie doortrek naar Caribisch Nederland.15 Ook in brede zin is het mijn ambitie om in Caribisch Nederland armoede op zijn minst te halveren, middels de in de voortgangsrapportage aangekondigde maatregelen. Daarbij merk ik op dat ik voor Caribisch Nederland wel andere meetindicatoren hanteer. In Europees Nederland worden de resultaten gemonitord aan de hand van armoede-indicatoren van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Omdat Caribisch Nederland geen onderdeel van deze statistieken is, hanteer ik voor Caribisch Nederland de bovengenoemde CBS-statistieken van het besteedbaar inkomen in verhouding tot het ijkpunt sociaal minimum. Daarbij zal ik de resultaten afzetten tegen cijfers uit de nulmeting van 2018 in plaats van tegen 2015.

Ten aanzien van problematische schulden geldt dat we momenteel over onvoldoende harde data beschikken om de omvang van het probleem te kunnen duiden, noch om daar een concrete kwantitatieve doelstelling, zoals voor Europees Nederland het geval is, aan te verbinden. Ik zie de noodzaak om hier beter zicht op te krijgen. Daarbij moeten we rekening houden met het feit dat veel van de data die wordt gebruikt om de schuldenproblematiek in Europees Nederland in kaart te brengen in Caribisch Nederland niet op dezelfde manier beschikbaar is. Ik wil daarom met de betrokken partijen bespreken hoe we de omvang van deze schuldenproblematiek beter in beeld kunnen krijgen. Dat er een grote opgave ligt op het gebied van schulden staat echter niet ter discussie. We werken daarom al samen met de openbare lichamen om stappen te zetten om de schuldhulpverlening te verbeteren.

Waarom gebruikt de regering de term «ijkpunt voor het sociaal minimum» in plaats van «sociaal minimum»? Is dat niet een verhullend taalgebruik waar de Eerste en Tweede Kamer nadrukkelijk en bij herhaling gevraagd hebben om een sociaal minimum vast te stellen? Wat bedoelt de regering precies met de opmerking «dat het ijkpunt sociaal minimum in 2025 gerealiseerd kan zijn.» Betekent dit dat dan de kloof gedicht is tussen de kosten voor levensonderhoud enerzijds en het minimuminkomen (of bijstandsniveau) anderzijds? Of betekent dit alleen maar dat er dan een ijkpunt is vastgesteld? Zal dat vastgestelde ijkpunt overeenkomen met de feitelijke kosten voor levensonderhoud?

Een sociaal minimum is het minimale bedrag dat iemand nodig heeft om in de kosten voor levensonderhoud te kunnen voorzien. In Caribisch Nederland is er nog geen sociaal minimum. Vanwege het belang hiervan voor de vorming en vaststelling van beleid is in 2018 opdracht verstrekt aan Bureau Regioplan om onderzoek te doen naar de kosten van levensonderhoud. Uit het onderzoek volgde dat de kosten van levensonderhoud niet in verhouding staan tot de inkomens. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om dit op te lossen door niet alleen de inkomens te verhogen, maar tegelijkertijd ook te onderzoeken op welke kostenposten de overheid invloed heeft om de te hoge kosten te verlagen. Hiermee willen we voorkomen dat de lasten van de maatregelen niet onevenredig bij werkgevers worden neergelegd. Deze afweging heeft geresulteerd in een ijkpunt voor het sociaal minimum, waarbij voor de kostenposten kinderopvang en wonen concrete reductiedoelstellingen zijn opgenomen. Dat ijkpunt is in 2019 door het kabinet vastgesteld en groeit ieder jaar mee met de prijsontwikkelingen. Het ijkpunt sociaal minimum fungeert als referentiepunt voor de inzet die nodig is voor kostenverlagingen en voor de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon en de minimumuitkeringen. Omdat het beoogde doel nog niet is gehaald, wordt bewust gekozen voor de terminologie ijkpunt sociaal minimum.

Gezien de noodzaak en ook mijn ambitie om armoede in Caribisch Nederland met een grote vaart aan te pakken, heb ik besloten om zo spoedig mogelijk een onafhankelijke commissie aan te stellen die in 2023 het sociaal minimum onderzoekt. Op basis van die resultaten wordt in 2024 voor Caribisch Nederland een sociaal minimum vastgesteld. In de tussentijd ga ik onverminderd door met de stappen die het kabinet heeft aangekondigd om het ijkpunt te realiseren en bezie ik waar mogelijk ik kan versnellen. Omdat ik dit niet alleen kan, ga ik samen met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, in gesprek met mijn collega bewindspersonen over het verder (en versneld) verlagen van de kosten van levensonderhoud. Op de vraag of tegen die tijd de kloof tussen inkomens en kosten van levensonderhoud al volledig is gedicht, kan ik niet vooruitlopen vanwege het onafhankelijke onderzoek van de commissie. Daarbij geldt in ieder geval aan de inkomenskant dat er ook in 2024 nog stappen zijn die doorlopen moeten worden, met name door werkgevers.

Aan de inkomenskant wordt beoogd om de benodigde stappen te zetten om het ijkpunt te realiseren per 1 januari 2025. Het tussentijdse tempo is wel mede afhankelijk van de stappen die in de huidige omstandigheden redelijkerwijs van werkgevers kunnen worden gevraagd. Bovendien is het afhankelijk van de arbeidsmarkteffecten die daarmee samenhangen.

Parallel wordt, eveneens richting 2025, gewerkt aan het structureel verlagen van de kosten van levensonderhoud. Dat betekent dat de kloof tussen minimuminkomens en kosten van levensonderhoud per 1 januari 2025 zo goed als mogelijk gedicht moet zijn. In 2023 zal onderzocht worden of dit niveau toereikend is (zie ook vraag 7). Op basis van de onderzoeksresultaten kan in 2024 besluitvorming plaatsvinden over het formeel vaststellen van een sociaal minimum voor Caribisch Nederland.

De regering schrijft dat indexering van het ijkpunt sociaal minimum plaatsvindt om ervoor te zorgen dat het ijkpunt niet uit de pas loopt met de kosten voor levensonderhoud. Betekent dit dat het (ijkpunt) sociaal minimum overeenkomt met de kosten voor levensonderhoud of bedoelt de regering alleen maar dat het niet nog verder uit de pas gaat lopen?

Voor de kosten van elektra, telecom en drinkwater zijn structurele verlagingen afgesproken, maar zijn er destijds geen concrete kostenreducties opgenomen in de hoogte van het ijkpunt.

Daarmee wordt voor deze kostenposten in het ijkpunt al uitgegaan van de werkelijke kosten van levensonderhoud, zoals deze in 2018 door Regioplan zijn waargenomen. Het ijkpunt voor het sociaal minimum komt echter niet voor alle kostenposten een-op-een overeen met de werkelijke kosten (zie ook vraag 5). Voor de kosten van kinderopvang en wonen heeft het kabinet zich gecommitteerd aan concrete reductiedoelstellingen. Deze verlaagde bedragen zijn in het ijkpunt opgenomen, waarbij dus is afgeweken van de reële bedragen zoals door Regioplan waargenomen. Waar mogelijk werkt het kabinet met tijdelijke tussenoplossingen. Met de Tijdelijke Subsidieregeling Kinderopvang Caribisch Nederland is vooruitlopend op de Wet kinderopvang BES al een aanzienlijke kostenreductie gerealiseerd. Per 1 januari komt hier een extra verlaging bij van $ 25 per maand per kind bij volledige dagopvang. Voor ouders die het niet kunnen betalen mag het openbaar lichaam een kindplaatssubsidie uitkeren en is kinderopvang nagenoeg gratis. In die zin zijn de beoogde kostenreducties voor de ouders die het betreffen binnen handbereik. In de Wet kinderopvang BES zal de ouderbijdrage vanaf 2025 gebaseerd zijn op 4% van de kostprijs en dan zelfs onder het huidige beleidsmatige niveau van de kostenpost kinderopvang in het ijkpunt komen te liggen. Voor wonen wordt binnen de sociale huursector op Bonaire een kostenreductie van $ 170 tot $ 190 gerealiseerd. Binnen de particuliere huursector laat een pilot op Bonaire zien dat het om een reductie van circa $ 300 gaat. Dat voldoet nog niet aan de reductiedoelstelling van $ 240 tot $ 340 per huishouden per maand.

In 2023 zal ik een onafhankelijke commissie onderzoek laten doen naar de hoogte van het sociaal minimum. Daarin heb ik ook nadrukkelijk oog voor de te geboekte en nog te verwachten resultaten van maatregelen om de kosten van levensonderhoud te verlagen. Om in de tussentijd niet te ver uit de pas te lopen met de werkelijke kosten wordt het ijkpunt, net zoals de door Regioplan waargenomen bedragen, jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindexcijfers. Daarnaast heeft het kabinet, om de schok van de huidige inflatie in Caribisch Nederland op te vangen, net zoals in Europees Nederland diverse maatregelen getroffen voor 2022 en 2023.

Waarom wordt pas in 2025 een nieuw onderzoek gedaan naar het ijkpunt sociaal minimum?

Net zoals voor Europees Nederland is het kabinet voornemens om iedere vier jaar het sociaal minimum in Caribisch Nederland te herijken om vast te stellen of dit niveau toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving. Ik heb besloten om voor Caribisch Nederland een aparte commissie aan te stellen om in 2023 onderzoek te doen naar de hoogte en de systematiek van het sociaal minimum. Ik zal de taakopdracht en de samenstelling van de commissie voor Caribisch Nederland u spoedig doen toekomen. Op basis daarvan zal het kabinet in 2024 een sociaal minimum vaststellen. Tot die tijd ga ik onverminderd door met de aangekondigde stappen om het ijkpunt voor het sociaal minimum te realiseren en bezie ik waar mogelijk ik kan versnellen.

Op welke wettelijke gronden baseert de regering haar beleid dat structureel en gedurende inmiddels vele jaren een «schrikbarend» grote armoedeproblematiek in Caribisch Nederland in stand laat? Is de regering het met deze leden eens dat (conform de motie-Ganzevoort van 21 juni 2016) uit internationale verdragen en de Grondwet volgt dat differentiatie tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland niet mag leiden tot minder bescherming voor de burgers in Caribisch Nederland en dat derhalve de zorgplicht van de Nederlandse overheid volgens artikel 20 van de Grondwet in geding is?

Het kabinet acht zich vanzelfsprekend gehouden aan de normen die volgen uit artikel 20 van de Grondwet en internationale verdragen. Het kabinet zet, binnen het mogelijke, alles op alles om de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland zo spoedig mogelijk verder te verbeteren. Sinds de staatkundige transitie werkt de Staat, rekening houdend met de historische en specifieke lokale context en het absorptievermogen van economie en samenleving, zo snel mogelijk en verantwoord toe naar een ten opzichte van Europees Nederland gelijkwaardig niveau van bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland. Op die wijze geeft de Staat invulling aan het sociale grondrecht zoals geformuleerd in onder meer artikel 20 van de Grondwet. Daarbij wordt geen ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen het Caribische en het Europese deel van Nederland.

Heeft de regering kennisgenomen van het artikel «Nederland houdt Caribische staatsburgers arm»? Hoe beoordeelt de regering de analyse en duiding in dit artikel?

Ik heb kennisgenomen van het artikel. Ik zie Caribisch Nederland als volwaardig onderdeel van het land Nederland en streef binnen mijn beleidsterrein dan ook naar een gelijkwaardig voorzieningenniveau voor inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Dat is immers kabinetsbeleid. Tegelijkertijd herken ik op geen enkele wijze het beeld dat de Staat Caribisch Nederland bewust arm houdt. Sinds de staatskundige transitie in 2010 heeft de Staat diverse stappen gezet ten aanzien van bestaanszekerheid in Caribisch Nederland. Zo is het wettelijk minimumloon in de periode tot en met 2022 met gemiddeld ongeveer 63% gestegen ten opzichte van het «startniveau» van 2011. De uitkeringen zijn steeds met tenminste hetzelfde niveau meegegroeid. Ook op het terrein van het socialezekerheidsstelsel zijn, na een periode van vijf jaar legislatieve rust, maatregelen getroffen zoals de invoering van de kinderbijslagvoorziening BES. Sinds de introductie in 2016 is de kinderbijslag BES meer dan verdubbeld (van $ 41 naar $ 99 per kind per maand en zal deze per 1 januari 2023 verder groeien naar ca. $ 130). Ik ben me ervan bewust dat we met alleen deze maatregelen er voor Caribisch Nederland nog niet zijn. Vandaar dat ik ook diverse aanvullende maatregelen heb aangekondigd voor het verder verbeteren van de bestaanszekerheid.16 Daarmee versnelt dit kabinet aanzienlijk ten opzichte van voorgaande jaren.

Voor een uitgebreidere reactie op dit artikel verwijs ik u naar mijn beantwoording van de Tweede Kamervragen van het Lid Bouchallikht.17

Is de feitelijke situatie van bescherming van burgers sinds 2016 substantieel verbeterd? Zo ja, uit welke kwantitatieve gegevens blijkt dit? Zo nee, is de regering het met deze leden eens dat dat een indicatie is van schromelijk tekortschieten van de Nederlandse overheid?

Zoals in vraag 5 toegelicht, zijn er geen armoedecijfers beschikbaar voor Caribisch Nederland van vóór 2018. Een belangrijke indicatie dat burgers vooruitgang merken, zijn de positieve koopkrachtcijfers. Sinds het CBS in 2012 is gestart met het registreren van deze cijfers is in bijna elk jaar de koopkracht met enkele procentpunten toegenomen op alle drie de eilanden. Alleen de lichte daling op Bonaire en Saba in 2018 is hierop een uitzondering.18 Tegelijkertijd blijkt uit de CBS-cijfers dat in 2020 en 2019 het relatieve aandeel huishoudens met een besteedbaar inkomen dat lager is dan het ijkpunt sociaal minimum helaas niet is afgenomen.19 In 2020 had 29% van de huishoudens in Caribisch Nederland een besteedbaar inkomen dat lager is dan het ijkpunt sociaal minimum. In 2018 was dit percentage 28% (nulmeting). Dit contrasterende beeld komt doordat de inzet van het Rijk ten aanzien van de kostenverlagingen, in tegenstelling tot in de koopkrachtcijfers, niet in de ijkpuntstatistieken verwerkt is.

Voor veel inwoners van Caribisch Nederland betekenden de beleidsmatige verhogingen van het wettelijk minimumloon, de minimumuitkeringen en kinderbijslag onder het vorige kabinet weliswaar een eerste stap in de goede richting, maar is dit zeker nog niet genoeg. De gemonitorde resultaten over de jaren 2019 en 2020 hebben dit kabinet gesterkt om deze kabinetsperiode het tempo te versnellen. Zo verhoog ik het wettelijk ouderdomspensioen (AOV) per 1 januari 2023 in één keer tot het niveau van het ijkpunt sociaal minimum. Ook verhoog ik het minimumloon, de onderstand, de AWW en de kinderbijslag per 1 januari 2023 aanzienlijk.20 Daarnaast stel ik, zoals hierboven al toegelicht, in 2023 een commissie aan die onderzoek gaat doen naar de hoogte en de systematiek van het sociaal minimum, waarbij ook aandacht zal zijn voor de resultaten van het ingezette beleid van de het Rijk. Tot die tijd ga ik onverminderd door met de aangekondigde stappen om het ijkpunt voor het sociaal minimum te realiseren.

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

Kunt u op meer regelmatige basis tussenbalansen opmaken? Als je in armoede leeft of opgroeit is 2025 heel ver weg. Kunt u differentiëren door de resultaten van programma’s en acties die nu al lopen of binnenkort starten eerder te monitoren en wanneer nodig bij te sturen wanneer het gewenste effect niet wordt bereikt?

Ook ik vind het belangrijk om tussentijds te bezien wat de voortgang is en of we op koers liggen om de doelen te halen. Daarom zal ik zorgdragen voor halfjaarlijkse voortgangsrapportage waarin ik aangeef in welke mate de acties worden uitgevoerd zoals gepland, of de doelen worden gehaald en of aanvullende acties nodig zijn.

De doelstelling van de regering is een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 ten opzichte van 2015. Tevens is de doelstelling een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 ten opzichte van 2015. Wanneer ontvangt onze Kamer de kwantitatieve (tussen) resultaten? Wanneer een realisatie van doelen sneller verloopt, wordt dan de doelstelling naar boven toe aangepast? Onder welke condities wordt de doelstelling, met name die van kinderen, naar boven toe bijgesteld?

Het is mijn ambitie om eind tweede kwartaal 2023 een eerste inzicht te hebben in voortgang en de Kamer hierover te informeren. Indien realisatie van de doelstellingen sneller verloopt dan verwacht, is dat heel mooi, maar we stoppen niet na het behalen van de doelstelling, omdat we het armoedecijfer natuurlijk het liefst op nul zien. Mochten we aankoersen op het vroegtijdig behalen van de doelstelling, dan zal ik in de rapportage terugkomen op hoe we de streefdoelstelling zullen bijstellen.

Voor de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba geldt het programma BES(t)4Kids. Hier hebben de leden van de fractie van D66 al eerder vragen over gesteld. U schrijft nu dat met het programma al belangrijke stappen zijn gezet om de kwaliteit en de (financiële) toegankelijkheid van de kinderopvang te verbeteren. Kunt u preciezer zijn over deze belangrijke stappen? Zijn er voldoende gekwalificeerde docenten/ kinderopvangverzorgers? Hoe neemt het aantal kinderen toe dat hier gebruik van maakt?

Het programma BES(t) 4 kids is in 2019 van start gegaan. Sindsdien is sterk ingezet om de kwaliteit en de (financiële) toegankelijkheid van de kinderopvang in Caribisch Nederland te verbeteren.

In 2020 is op elk eiland een eilandelijke verordening vastgesteld waarin de kwaliteitseisen voor de kinderopvangorganisaties zijn vastgelegd. Organisaties hebben een exploitatievergunning nodig. De Inspectie van het Onderwijs houdt op verzoek van de openbare lichamen toezicht. Veel organisaties werken aan kwaliteitsverbetering door het geven van trainingen en het professionaliseren van medewerkers. Medewerkers worden in gelegenheid gesteld om een beroepsopleiding op mbo-2 en 3 niveau te volgen. Deze opleidingen worden in samenspraak met het middelbaar beroepsonderwijs op de eilanden ingericht en uitgevoerd. Op Sint-Eustatius en Saba werken kinderopvangorganisaties samen met Europees Nederlandse kinderopvangorganisaties in de vorm van een twinning waarbij medewerkers worden uitgewisseld en organisaties worden ondersteund bij het opstellen van pedagogische plannen etc.

Op elk van de drie eilanden zijn er pilots gestart om aan kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte kinderopvang (inclusieve opvang) aan te bieden. Tot slot is met financiering van het Rijk op elk van de eilanden gestart met de ontwikkeling van huisvesting voor de kinderopvang.

Geschikt en voldoende personeel blijft daarbij een punt van aandacht. Eén van de prioriteiten van het programma is dan ook om de arbeidsvoorwaarden in de kinderopvangsector te verbeteren zodat meer medewerkers werken en behouden blijven in de sector. Per 1 januari en juli 2022 zijn de subsidiebedragen met ongeveer 2 x 10% verhoogd om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren.

Ten aanzien van de financiële toegankelijkheid is vanaf 1 juli 2020 de Tijdelijke Subsidieregeling Financiering Kinderopvang Caribisch Nederland van kracht geworden. Kinderopvangorganisaties ontvangen een subsidie voor kinderopvang (dagopvang en buitenschoolse opvang) onder de voorwaarde dat zij een gemaximeerde ouderbijdrage vragen. Voor de dagopvang is de ouderbijdrage vanaf 1 januari 2023 op Bonaire maximaal $ 100 en op Sint-Eustatius en Saba $ 75 per maand bij volledige opvang. Voor de buitenschoolse opvang is dat op Bonaire maximaal $ 100 en op Sint-Eustatius en Saba $ 40. Voor ouders die het niet kunnen betalen, kan het openbaar lichaam een kindplaatssubsidie toekennen, waardoor de kinderopvang voor die ouders gratis is. Kinderopvang is hierdoor betaalbaarder geworden voor ouders op alle drie de eilanden. Sinds 2018 is het percentage deelnemers gestegen op Bonaire en Saba. De totale deelname aan kinderopvang op de eilanden ligt rond de 60% (met een hoger percentage in de dagopvang – ongeveer 70% – en een lager percentage in de buitenschoolse opvang – ongeveer 50%).

Op elk van de drie eilanden is vanuit het programma BES(t) 4 kids een projectorganisatie ingericht die de kinderopvangorganisaties ondersteunt bij het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang. Er is draagvlak voor het programma op de eilanden. Kinderopvangorganisaties geven aan dat het programma een grote stimulans is om in te zetten op kwalitatief goede en veilige kinderopvang.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

Staan de door de regering eerder geformuleerde drie doelen (halvering kinderarmoede in 2025, halvering aantal huishoudens in armoede in 2030, halvering huishoudens met problematische schulden in 2030) nog steeds overeind? Kan de regering de kwantitatieve doelstellingen (nog eens) voor de komende jaren, tot en met 2030, in een overzicht voor de Kamer neerzetten?

De doelen staan nog steeds overeind. Er is echter op dit moment zo veel in beweging: we weten niet hoe de energieprijzen zich de jaren gaan ontwikkelen, wat er gebeurt met de inflatie en of we in een recessie komen. Daarom is het op dit moment ondoenlijk om een realistische inschatting te geven over de precies ontwikkeling naar de doelen toe over de komende jaren.

Hoe moeten we de passage in de begroting SZW 2023 duiden, waarin gezegd wordt dat «de ambities een aanmoediging zijn voor het kabinet en de partners om alle zeilen bij te zetten om de realisatie van deze doelen dichterbij te brengen»? De leden van de SP-fractie hopen dat dit geen afzwakking betekent van de geformuleerde kwantitatieve doelen, die mede op aandrang van de Eerste Kamer zijn vastgelegd in het regeringsbeleid?

Dit is zeker niet bedoeld als afzwakking van de geformuleerde doelen; we leven in onzekere tijden en moeten daarom nog meer dan voorheen, alle zeilen bijzetten. Niet alleen het kabinet maar alle betrokken partijen. De doelen zijn hierbij richtinggevend.

Wat is het te verwachten effect, positief en negatief, van de inkomensmaatregelen uit de begroting voor 2023, op de realisatie van de beleidsvoornemens inzake het voorkomen en aanpakken van (kinder)armoede in 2023 en daaropvolgende jaren?

De doelstelling van de regering is een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 ten opzichte van 2015. Tevens is de doelstelling een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 ten opzichte van 2015.

Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie

De leden zijn het met u eens dat we te veel van mensen zijn gaan verwachten, ook door het rationele mensbeeld. Het valt ze daarom op dat u ter preventie van geldzorgen goede voorlichting wil geven van jongs af aan om de juiste financiële keuzes te maken. Is dit niet juist een aanpak die past bij het achterhaalde mensbeeld, die leunt op de achterhaalde aanpak van informatie-bewustmakinggedrag? Wordt met het geven van voorlichting niet beslag gedaan op cognitieve capaciteit juist waar die beperkt is door nadelige omgevingsfactoren?

Waar mogelijk wil het kabinet voorkomen dat geldzorgen ontstaan. Want geldzorgen hebben grote impact op mensen en staan vaak aan het begin van een reeks andere problemen, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid, werk, opvoeding en wonen. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat mensen die in hun jeugd goed hebben leren omgaan met geld, dat later ook goed kunnen. Dit is de reden dat we investeren in de financiële vaardigheden van kinderen en jongeren. Zeker bij belangrijke levensgebeurtenissen, zoals de overgang naar 18 jaar.

De afgelopen jaren hebben meerdere onderzoeken laten zien dat financiële educatie in alle fasen van het opgroeien van kinderen en jongeren nodig is. Zo concludeerden onderzoekers in 2020 op basis van een uitgebreide meta-analyse dat financiële educatie een groot effect heeft op financiële kennis en een gemiddeld effect op financieel gedrag (lenen, sparen, verzekeren en budgetteren). De effecten nemen iets af in het eerste half jaar na de interventie, en blijven daarna constant. Het is dan ook van belang dat leerlingen gedurende hun hele schoolloopbaan financiële vaardigheden aanleren. Dit kabinet zet daarom in op het vergroten van financiële vaardigheden, competenties en kennis bij kinderen en jongeren. Dit bereiken we enerzijds via extra inzet op financiële educatie in het basis-, voortgezet- en MBO-onderwijs, en anderzijds door in te zetten op initiatieven in aanvulling op het onderwijs.

U schrijft dat het kabinet zich ervan bewust is dat het een moeilijke opgave is, en benadrukt dat de middelen niet onuitputtelijk zijn. Ook daarom vragen deze leden zich af waarom u zich richt op het vergroten van financiële kennis bij jongeren. Bent u ervan op de hoogte dat er ondanks veel onderzoek geen oorzakelijk verband tussen financiële kennis en beter financieel gedrag is aangetoond en dat initiatieven voor financiële educatie van jongeren niet de verhoopte resultaten hebben opgeleverd? Zou juist bij schaarse middelen niet moeten worden ingezet op een aanpak die bewezen effectief is?

Inderdaad laat onderzoek zien dat financiële educatie die enkel gericht is op kennisoverdracht niet effectief is. De kennis over wat wel werkt is echter sterk ontwikkeld de laatste jaren. Zo moet financiële educatie een structureel karakter hebben, aansluiten bij de belevingswereld en de ontwikkeling van kinderen en jongeren, is de betrokkenheid van ouders belangrijk en is ervaringsleren zeer effectief gebleken om financiële kennis, houding en gedrag van scholieren te verbeteren. In het voorjaar van 2023 start SZW een subsidieregeling gericht op de financiële educatie van kinderen en jongeren. Uitgangspunt hierbij is de inzet van effectieve methoden voor financiële educatie.

Een generatie studenten is opgegroeid met de gedachte dat het maken van (studie)schulden geen probleem zou zijn. Voelt het kabinet zich daarover schuldig en is het bereid deze studenten daarvoor te compenseren?

Er is vanuit de overheid nooit gecommuniceerd dat het hebben van een studielening geen gevolgen heeft. Wel is aangegeven dat een studielening in overeenstemming is met sociale terugbetaalvoorwaarden en kan worden terugbetaald. Zo is de terugbetaaltermijn 35 jaar en betaalt de oud-student alleen terug wanneer dat op basis van zijn inkomen mogelijk is, de zogenoemde draagkrachtregeling. De rente is bovendien gekoppeld aan de rente die de overheid betaalt over staatobligaties, waardoor deze gunstiger uitvalt dan bij een reguliere kredietverstrekker. De schuld die aan het einde van de looptijd nog resteert, wordt kwijtgescholden. Daarmee is een studielening ook een gunstiger alternatief dan een lening bij een reguliere kredietverstrekker.

Het kabinet erkent wel dat het wrang is voor studenten om zo snel na het afschaffen van de basisbeurs deze weer terug te zien keren. Daarom wil het kabinet een gebaar maken richting deze studenten in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Deze is opgenomen in het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs dat door de Minister van OCW bij de Tweede Kamer is ingediend.

Duurzaam voedsel is vaak duurder dan niet-duurzaam voedsel. Vindt u het belangrijk dat ook jongere generaties -zij hebben de toekomst- duurzame voedselkeuzes kunnen maken? Zo ja, ziet zij mogelijkheden voor het kabinet om dit te bevorderen zonder dat de kans toeneemt dat jongeren probleemschuldenaren worden?

De productie en consumptie van voedsel is van grote invloed op onszelf, onze gezondheid, onze directe omgeving, de natuur en milieu. Het is daarom van belang om hier zo duurzaam mogelijk mee om te gaan, voor nu maar ook voor jongere generaties. Het uitgangspunt van dit kabinet is en blijft dat alle Nederlanders toegang moeten blijven hebben op gezond en duurzaam voedsel dat betaalbaar is. Een duurzamer eetpatroon biedt gelukkig nog steeds een voordelig alternatief. Dit varieert van het tegengaan van voedselverspilling in het consumptiepatroon (geen overconsumptie en slim gebruik van restjes) tot het afwisselen van dierlijke eiwitten – die vaak relatief duur zijn – met plantaardige eiwitten zoals peulvruchten. Ik zie het Voedingscentrum daar ook als een belangrijke, onafhankelijke partner in het voorlichten en ondersteunen van consumenten over duurzame en gezonde voedselkeuzes die betaalbaar zijn.


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Essers (CDA), vacant (CU), Vos (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Van Gurp (GL), Moonen (D66), Rosenmöller (GL), vacant (GL), De Vries (Fractie-Otten), De Blécourt-Wouterse (VVD), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Prast (PvdD) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/2022, 35 925 XV, L.

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/2022, 35 925 XV, L.

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/2022, 35 925 XV, G.

X Noot
5

Voorstel van het Europees Parlement en de Raad betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie; COM(2020)682, zie ook e-dossier E200027.

X Noot
6

Kamerstukken I 2015/2016, 34.300 IV / CXIX, R.

X Noot
8

Zie ook: toezegging T02993.

X Noot
9

Zie onder meer: toezegging T02973.

X Noot
11

Zie bijvoorbeeld de artikelen van Mandell en van Lewis in Bodie, Siegel en Stanton (2015), Life-Cycle Investing: Financial Education and Consumer Protection, https://www.cfainstitute.org/-/media/documents/book/rf-publication/2012/rf-v2012-n3-full-pdf.ashx, en van Fernandes en anderen (2014) in Management Science, https://www.jstor.org/stable/42919641

X Noot
12

Voorstel van het Europees Parlement en de Raad betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie; COM (2020)682.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2022/23, 36 200-IV, nr. 7.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2022/23, 36 200-IV, nr. 7.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2022/23, 36 200-IV, nr. 7.

X Noot
17

Aanhangsel Handelingen, 2022/23, nr. 376.

X Noot
20

Kamerstukken II, 2022/23, 36 200-XV, nr. 9.

Naar boven