36 200 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 162 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2022

Met de brief van 4 oktober 2022 hebben de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik uw Kamer geïnformeerd over de nadere uitwerking van het tijdelijke prijsplafond energie1. Met dit prijsplafond beoogt het kabinet kleinverbruikers van energie meer zekerheid te bieden over de ontwikkeling van hun energierekening. Het kabinet heeft daarnaast op 7 oktober een incidentele suppletoire begroting bij uw Kamer ingediend voor de tegemoetkoming voor kleinverbruikers in november en december 2022 (Kamerstuk 36 220). De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft naar aanleiding van beide stukken circa 200 vragen ingediend (Kamerstuk 36 200, nr. 77). Door uw Kamer is daarbij verzocht om beide sets aan vragen tegelijkertijd te beantwoorden. De vragen hebben grotendeels betrekking op de verdere uitwerking van het tijdelijke prijsplafond. In deze brief informeer ik uw Kamer daarom ook over deze verdere uitwerking en beantwoord ik, mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de gestelde vragen bij beide documenten. Hiermee beantwoord ik tevens de vragen die door diverse leden van uw Kamer in het recente interpellatiedebat (Handelingen II 2022/23, nr. 16, Interpellatie – Wilders over de hoge inflatie en de compensatie daarvan) over inflatie gesteld zijn aan de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, over de vormgeving van het plafond voor wat betreft de voorschotten en het voorkomen van overcompensatie.

In deze brief zal ik allereerst ingaan op de tegemoetkoming in de maanden november en december. Vervolgens presenteer ik de voorgenomen vormgeving van het tijdelijke prijsplafond, waarbij ik achtereenvolgens inga op (1) de afwegingen rondom de parameters van het prijsplafond, (2) de praktische uitwerking, (3) de vergoeding aan leveranciers, (4) warmte, (5) de situatie van meerdere huishoudens achter één aansluiting, (6) de besparingsprikkel en (7) de tijdelijkheid van het prijsplafond. Daarnaast bespreek ik in deze brief het afsluitbeleid. Tot slot beantwoord ik enkele specifieke vragen los.

Vanwege de grote urgentie moet het prijsplafond in zeer korte tijd tot stand komen. De energieleveranciers hebben de afgelopen weken hiervoor de noodzakelijke voorbereidingen getroffen en zullen dit ook de komende weken nog doen, met als inzet dat het prijsplafond vanaf 1 januari 2023 het gewenste effect sorteert. Ik wil nogmaals mijn waardering uitspreken voor de samenwerking met de energieleveranciers die daarmee deze regeling in zo’n korte tijd mede mogelijk maken. Daarnaast wordt gewerkt aan de onderliggende regeling. Deze regeling moet uiterlijk eind november in werking treden om leveranciers tijdig in staat te stellen om de voorschotten van consumenten te verlagen. Daarom zal ik deze regeling voor het einde van november publiceren en Uw Kamer hierover informeren.

Er is echter een zeer recente ontwikkeling die gevolgen heeft voor de vormgeving van het tijdelijk prijsplafond, waar ik eerst op zal ingaan. Deze ziet op de werkwijze van het vaststellen van de vergoeding voor leveranciers voor het prijsplafond.

I. Werkwijze vaststellen vergoeding leveranciers voor prijsplafond

Er is gedurende de voorbije weken meermaals en intensief overleg geweest met de ACM om te bezien of het mogelijk is om een maximale te hanteren redelijke (bruto) marge van een energieleverancier vooraf te bepalen op basis van objectieve informatie over de onderliggende kosten in de energiesector en de op basis daarvan gerealiseerde marge in de praktijk. Dit met als doel om rekening te houden met de breed gedeelde wens om stevige controle in te bouwen in de regeling om mogelijke overcompensatie door de subsidie te voorkomen. Daarbij is ook met de ACM gesproken over de vraag of het mogelijk is om aan te sluiten bij de bestaande tariefregulering (de zogeheten «vangnetregulering») van de ACM of om deze te intensiveren en te verbinden aan de uitvoering van het plafond.

De ACM heeft deze mogelijkheden op mijn verzoek grondig verkend en naar aanleiding hiervan op donderdag 3 november schriftelijk laten weten dat hij het bepalen van een redelijke bruto of netto marge voor dit doel in de tijdsspanne die resteert voor het in werking treden van het plafond niet haalbaar acht op een betrouwbare wijze. Ik heb de brief waarin de ACM deze conclusie met mij heeft gedeeld bij deze brief gevoegd.

Deze ontwikkeling betekent dat het nodig is om tot een nieuwe weging te komen van de best mogelijke wijze om bij de vormgeving van de regeling invulling te geven aan verschillende moties die onder andere tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen (Handelingen II 2022/23, nr. 9, item 11) zijn aangenomen. Het gaat dan om de motie van het lid Alkaya (Kamerstuk 36 200, nr. 84) om overwinsten als gevolg van de regeling te voorkomen zodat de regeling geen extra bonussen, dividenduitkeringen en/of aankoop van eigen aandelen financiert. Daarnaast om de motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 118) om de vergoeding aan leveranciers te beperken tot de inkoopprijs inclusief een marge op basis van de reële kosten, door de vergoeding aan energieleveranciers te bepalen aan de hand van de gerealiseerde kosten voor de bedrijfsvoering plus een maximale, redelijke winstmarge. Ten slotte gaat het om de gewijzigde motie van het lid Maatoug c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 124) die vraagt om in de regeling op te nemen dat indien bij vaststelling van de subsidie geconcludeerd wordt dat een te hoge winstmarge gerealiseerd is, op basis van gerealiseerde kosten en voorschotten, de teveel uitgekeerde voorschotten teruggevorderd worden (claw-back mechanisme) (Handelingen II 2022/23, nr. 10, item 13).

Om recht te doen aan de ambities van het kabinet en Kamer zal ik, nu de ACM heeft aangegeven geen mogelijkheden te zien, een externe partij verzoeken om het kabinet op zo kort mogelijke termijn te adviseren over wat een redelijke te hanteren (bruto) marge kan zijn op basis waarvan de regeling kan worden aangepast. Indachtig de wensen van uw Kamer wil ik zo snel als mogelijk overgaan naar een regeling gebaseerd op een redelijke marge die scherp prikkelt om de kosten te drukken. Met de uitwerking wordt per direct aangevangen en ik streef naar een overgang naar deze regeling per 1 maart. Ik zal de Kamer uiteraard over het tijdpad informeren zodra hierover meer bekend is. Aangezien het kabinet een prijsplafond beoogt dat per 1 januari in werking kan treden kiezen wij ervoor om in de tussenfase te gaan werken met een regeling waarbij in beginsel het verschil tussen de contractprijs en de plafondprijs volledig wordt vergoed. Ook zonder een marge ter bepaling van de subsidieaanspraak vooraf moeten overwinsten door controle achteraf zoveel mogelijk worden voorkomen. De leveranciers geven aan dat zij van mening zijn dat er geen impact is op de vrije marktwerking omdat een groot deel van de klanten méér energie zal verbruiken dan vergoed wordt door het prijsplafond, en er geen enkele mogelijkheid is voor de leveranciers om verschillende tarieven te hanteren voor de delen van het verbruik van een klant die respectievelijk binnen en buiten de prijsplafondregeling vallen. Het kabinet ziet echter een risico dat de marktwerking beïnvloed kan worden omdat het grootste deel van de klanten onder het plafond valt, waardoor prikkels om doelmatig in te kopen beperkt kunnen worden terwijl er tegelijkertijd minder waarborgen zijn om overcompensatie te voorkomen.

Om in deze tussenfase ook zeker te stellen dat er een zo klein mogelijke kans is op overcompensatie van de energieleveranciers zullen we in, of aanvullend op, de regeling van het prijsplafond zoveel mogelijke voorzien in mitigerende maatregelen. Zo dient er bijvoorbeeld zoveel mogelijk transparantie over de prijsvorming ingebouwd te worden in de werkwijze. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het door een externe onafhankelijke partij, (bijvoorbeeld een prijsvergelijker) een maandelijks overzicht te laten opstellen van de hoogte van de actuele tarieven bij de verschillende energieleveranciers die de basis vormen voor de hoogte van de subsidieaanvraag. Dan is zichtbaar welke leverancier de hoogste tarieven heeft. Ik zal opvallende verschillen in prijsstelling nauwlettend volgen en in gesprek gaan waar nodig. Daarnaast wordt in de subsidie voorzien in de mogelijkheid om eventueel te hoge voorschotbedragen te verrekenen of terug te vorderen. Ook zal ik de ACM vragen hoe aanscherping van de (uitvoering van de) vangnet regeling op korte termijn mogelijk is, om zo eventuele uitschieters in de tariefstelling van leveranciers snel te identificeren. Dit ondanks dat deze niet specifiek gericht is op de subsidieregeling. Ik ga daarover opnieuw in overleg met de ACM en zal de Kamer over de uitkomst van dat overleg nader informeren. Tot slot is voorzien dat zo snel als mogelijk in 2023 de nieuwe regels rondom de overstapvergoeding (ROVER) van kracht wordt. Dit was voor de leveranciers een randvoorwaarde om weer vaste contracten te kunnen aanbieden, waardoor leveranties maximaal worden geprikkeld om aantrekkelijke (vaste) tarieven en voorwaarden aan te bieden. In de beantwoording van de vragen van de Kamer over de vergoeding van de leveranciers wordt nader hierop ingegaan.

II. Tegemoetkoming november en december

In de brief van 4 oktober2 is aangegeven dat in overleg met de energieleveranciers in aanloop naar 1 januari een tijdelijke regeling wordt ingesteld voor de maanden november en december van dit jaar. Deze regeling is inmiddels gepubliceerd in de Staatscourant3. Kleinverbruikers ontvangen in deze maanden via de energieleveranciers een tegemoetkoming van € 190 als korting op de energierekening. Zo zien huishoudens al begin deze winter effect van het prijsplafond. Uw Kamer heeft gevraagd of de middelen voor de tegemoetkoming niet beter ingezet hadden kunnen worden voor energiebesparing. Hoewel stevige inzet op energiebesparing, door bijvoorbeeld extra inzet op isolatie, deze huishoudens op de langere termijn weerbaarder maakt, biedt dit onvoldoende soelaas op de kortere termijn. De beschikbaar gestelde middelen hadden, wanneer ze zouden zijn ingezet voor andere maatregelen zoals isolatie, pas veel later effect gehad op de energierekening van huishoudens.

a) Onderbouwing bedrag € 190

Gevraagd is naar de onderbouwing van het bedrag van € 190. Er is uitgegaan van het verlichtende effect dat het prijsplafond, zoals gepresenteerd bij de Miljoenennota 2023, zou hebben op de energierekening van een gemiddeld huishouden. Dit effect op jaarbasis is omgerekend naar een effect per maand. Zo is de tegemoetkoming bepaald op € 190. Gelet op de urgentie valt in de aanloop naar de invoering van het prijsplafond hierbij helaas niet te differentiëren op basis van de situatie van huishoudens.

b) Doelgroep

De doelgroep van de tegemoetkomingsregeling zijn alle mensen die een kleinverbruikaansluiting voor elektriciteit hebben op respectievelijk 1 november of 1 december 2022. De eerste dag van de maand is dus voor beide maandelijkse betalingen de peildatum. Deze is nodig om te bepalen hoeveel klanten van de leverancier recht hebben op de tegemoetkoming. Mensen die gedurende een maand wisselen van energieleverancier krijgen de tegemoetkoming van de leverancier bij wie zij op de eerste van de maand een contract hadden. Er is een specifieke groep huishoudens die mogelijk op de peildatum geen aansluiting heeft, omdat zij in het verleden vanwege betalingsproblemen zijn afgesloten door hun energieleverancier. Het kabinet heeft voor deze kwetsbare doelgroep specifieke regels die bescherming geven tegen afsluiten in de wintermaanden4 in het leven geroepen. Mensen uit deze groep zullen ook de tegemoetkoming ontvangen, als zij later gedurende de maand weer worden aangesloten door hun energieleverancier omdat zij (alsnog) een betalingsregeling met hun leverancier hebben getroffen. Deze zogeheten heraangesloten klanten hebben in het verleden een aansluiting gehad bij dezelfde leverancier. Deze kan dus controleren dat zij de € 190 nog niet eerder ontvangen hebben, en deze uitkeren. Dit kan niet voor mensen die gedurende november of december een nieuwe woning betrekken en eerder nog geen energiecontract hadden, of bijvoorbeeld mensen die vanuit een huurwoning inclusief energiekosten een nieuwbouwwoning betrekken met een nieuwe aansluiting. Van deze groep kunnen leveranciers niet controleren of zij eerder niet een aansluiting hadden en de tegemoetkoming ten onrechte te vaak ontvangen. Als mensen uit deze groep na de eerste van de maand een nieuw contract afsluiten, ontvangen zij de tegemoetkoming in de eerstvolgende maand waarin zij op de eerste van de maand bij een energieleveranciers staat ingeschreven. Als zij na 1 november dus een nieuw contract afsluiten, ontvangen zij de tegemoetkoming alleen over december.

c) Selectie op kleinverbruikaansluiting elektriciteit

Er is gekozen om te selecteren op kleinverbruikaansluitingen voor elektriciteit. Niet ieder huishouden heeft immers een kleinverbruikaansluiting voor gas, omdat er in Nederland een groep huishoudens al van het gas af is. Huishoudens kunnen ook gebruik maken van gas voor blokverwarming en dus niet allemaal een eigen aansluiting voor gas hebben. Wel hebben verreweg de meeste huishoudens een aparte kleinverbruikaansluiting voor elektriciteit. Door de doelgroep af te bakenen op type aansluiting, ontvangen zowel huishoudens met een vast als variabel tarief de tegemoetkoming. Het is niet mogelijk om rekening te houden met de hoogte van het tarief of om in beeld te brengen of er sprake is van contracten die binnenkort aflopen en daarna variabel worden. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt naar type contract.

d) Blokaansluitingen

Een deel van de huishoudens in Nederland dat niet met de regeling bereikt kan worden, betreft mensen uit meerdere huishoudens die achter een collectieve elektriciteitsaansluiting zitten (blok elektriciteit). Het betreft op basis van de meest recente cijfers van CBS (2020) zo’n 5,5% van de woningen. Deze collectieve aansluiting is doorgaans een grootverbruikaansluiting, en deze is niet opgenomen in de doelgroep van de regeling. Als grootverbruikaansluitingen in aanmerking zouden komen, zou dit met zich meebrengen dat een zeer grote extra groep in Nederland ook de tweemaal € 190 tegemoetkoming krijgt. Dit zijn echter niet de beoogde huishoudens, maar veelal grotere ondernemingen. Op de korte termijn waarop deze regeling tot stand is gekomen, is het niet mogelijk alternatieve tegemoetkoming voor de groep huishoudens op collectieve aansluiting te regelen. Voor 2023 streeft het kabinet naar een specifieke tegemoetkoming voor huishoudens met blokaansluitingen (warmte en elektriciteit). Een regeling hiervoor, die de hoogste prioriteit heeft, wordt onder coördinatie van de Belastingdienst uitgewerkt. Alle relevante partijen zijn betrokken en nemen hun medeverantwoordelijkheid.

e) Uitgangspunten Tegemoetkoming Energierekening 2022

De hiervoor genoemde uitgangspunten zijn opgenomen in de regeling «Tijdelijke overbruggingsregeling tegemoetkoming energieprijzen kleinverbruikers 2022». De energieleveranciers hebben aangegeven de regeling te kunnen uitvoeren. De regeling is op 17 oktober gepubliceerd in de Staatscourant onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring van het budgettair beslag5. Deze snelheid is nodig om de leveranciers voldoende tijd te geven de regeling voor te bereiden in hun systemen en ervoor te zorgen dat het grote merendeel van de leveranciers het voordeel ook al direct in november kan laten landen bij hun klanten uit de doelgroep. Hierbij is de wijze van verrekening van de tegemoetkoming met de klant vrijgelaten vanwege uitvoerbaarheid. Energieleveranciers kiezen voor een wijze van verrekening die het beste bij de klant en het systeem past. De tegemoetkoming kan op verschillende manieren verrekend worden met de klant, bijvoorbeeld:

  • De leverancier betaalt € 190 uit in november en in december (middels een creditfactuur);

  • De leverancier haalt € 190 per maand af van de voorschotnota of eindnota voor elektriciteit;

  • De leverancier betaalt per maand een deel van de € 190 uit en haalt het andere deel af van de voorschotnota of eindnota voor elektriciteit;

  • De leverancier haalt € 190 per maand af van een openstaande rekening of betalingsrekening;

  • De leverancier betaalt € 190 per maand uit na het beëindigen van het contract.

De verrekening moet respectievelijk plaatsvinden in november en, maar ten laatste 30 dagen na subsidieverlening. De leverancier moet schriftelijk aan de klant mededeling doen van de wijze waarop het geld verrekend is. Dat is een voorwaarde in de subsidiebeschikking.

De vormgeving van de tegemoetkoming als subsidie aan de energieleveranciers is de meest efficiënte manier om de tegemoetkoming al begin deze winter bij huishoudens te krijgen. Het algemeen bij wet verplichten van prijzen is een veel omvangrijker en ingrijpender proces dat niet op deze korte termijn te realiseren is. Daarbij is het geen optie om de leveranciers te verplichten op eigen kosten € 190 per klant te bekostigen zonder deze leveranciers te compenseren voor het geleden nadeel. Dit kan de Staat juridisch gezien niet vragen van een private partij. Bovendien zou dit energieleveranciers financieel fors raken in hun bedrijfsvoering. Een ander alternatief dat is bezien is de verhoging van de belastingvermindering op de energiebelasting. Gelet op de wens om de tegemoetkoming in de maanden november en december van dit jaar bij kleinverbruikers terecht te laten komen was het verhogen van de belastingvermindering geen uitvoerbare oplossing.

In de subsidieregeling is gewaarborgd dat de uitbetaalde subsidie volledig ten goede komt aan de klanten in de doelgroep. Energieleveranciers zijn verplicht de subsidie volledig te verrekenen.

Energieleveranciers die een subsidiebeschikking krijgen, kunnen een voorschot aanvragen. Het voorschot wordt bepaald op basis van een uittreksel van alle klanten uit de doelgroep dat de leverancier bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna RVO) aanlevert. Voorschotten die achteraf te hoog blijken, worden teruggevorderd door de RVO. De vaststelling van de subsidie wordt gedaan op basis van de daadwerkelijk uitbetaalde bedragen aan klanten. Deze moeten aantoonbaar gedaan zijn en door een accountant zijn vastgesteld. De RVO kan bij vaststelling eveneens de teveel betaalde subsidie terugvorderen. Mocht een leverancier onverhoopt failliet gaan, dan kan de RVO het voorschot terugvorderen of er aanspraak op maken in de failliete boedel.

De uitvoering van de subsidieregeling brengt kosten met zich mee voor de RVO. Deze worden op dit moment nog in kaart gebracht. Ik zal uw Kamer hierover informeren bij de Incidentele Suppletoire Begroting die voor het tijdelijke prijsplafond zal worden ingediend.

III. Totstandkoming prijsplafond

Het kabinet spant zich samen met de energieleveranciers in om per 1 januari 2023 het tijdelijke prijsplafond in werking te laten treden. Door de leden van uw Kamer is gevraagd naar de wijze waarop het tijdelijke prijsplafond tot stand is gekomen. Sinds het voorjaar heeft het kabinet gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van energieleveranciers over de mogelijkheden om de energierekening te verlagen voor een afgebakende groep kwetsbare huishoudens. In die gesprekken is aanvankelijk geconcludeerd dat het in 2023 alleen mogelijk zou zijn om via de energieleveranciers de energierekening met een vast bedrag of een vast bedrag per m3 of kWh te verlagen. Deze zoektocht naar een gerichte compensatie via de energieprijs begon binnen de kaders van de Europese beperkingen voor ingrijpen in de energiemarkt. In normale tijden is prijsregulering in de energiemarkt alleen toegestaan wanneer deze gericht is op kwetsbare huishoudens. In augustus was de conclusie van deze verkenning dat gerichte compensatie via de energierekening voorlopig niet goed uitvoerbaar is. Voor gerichte compensatie is het noodzakelijk om een koppeling te maken tussen de hoogte van de energierekening en bijvoorbeeld het beschikbare inkomen van huishoudens. Dit bleek niet op korte termijn uitvoerbaar in de bestaande IT-systemen van verschillende organisaties. Met inachtneming van die beperking, hadden zowel kabinet als leveranciers toen een voorkeur voor het verlagen van de energierekening via de Energiebelasting. De in september 2022 aangekondigde en in oktober in werking getreden verordening (2022/1854) van de Europese Commissie biedt meer mogelijkheden dan voorheen om in te grijpen in de energiemarkt. Daarom heeft het kabinet op 20 september aangekondigd te werken aan een tijdelijk prijsplafond voor 2023.

a. Afwegingen parameters prijsplafond

Met het tijdelijke prijsplafond per 1 januari 2023 zullen energieleveranciers voor kleinverbruikers voor een bepaald deel van het verbruik geen hoger tarief in rekening mogen brengen dan het tariefplafond. Zoals ook in mijn brief van 4 oktober gemeld zijn de volumegrenzen voor gas en elektriciteit respectievelijk 1.200 m3 gas en 2.900 kWh elektriciteit en de gehanteerde maximumtarieven op 1,45 euro/m3 en 0,40 euro/kWh. Deze maximumtarieven betreffen de variabele leveringstarieven per m3 en kWh (inclusief energiebelasting en btw)6. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat per 1 januari de verlaging van de Energiebelasting en van de BTW op energie, zoals deze in 2022 golden, komt te vervallen.

De voorgestelde prijzen met het plafond liggen lager dan de tarieven voor elektriciteit en gas zoals die in de huidige markt tot stand komen. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (Handelingen II 2022/23, nr. 3, item 7) is door uw Kamer opgeroepen om ruimhartig te kijken naar de volumegrenzen en het tariefplafond (motie van de leden Klaver en Kuiken, Kamerstuk 36 200, nr. 30). Hieraan is invulling gegeven met de hogere volumegrens en de lagere tarieven dan in het oorspronkelijke voorstel van 20 september, waarover uw Kamer middels de brief van 4 oktober is geïnformeerd. Door de leden van uw Kamer is gevraagd naar de afwegingen achter de gekozen uitgangspunten en de mate waarin huishoudens gecompenseerd worden. Volgens het CBS waren de gemiddelde leveringstarieven in januari 2022 gemiddeld € 0,9881 /m3 en € 0,2619 /kWh voor consumenten. Met het tijdelijke plafond wordt in 2023 een lagere prijs geborgd dan de verwachte marktprijs, maar het doel van het tijdelijke prijsplafond is niet om kleinverbruikers volledig te compenseren voor de gerealiseerde en/of verwachte prijsstijging. Het plafond geeft wel meer zekerheid ten aanzien van de hoogte van de energierekening, door een deel van de huidige onzekerheid op de markt vanwege de bijzondere omstandigheden over te nemen.

In de eerder aangehaalde brief van 4 oktober 2022 aan uw Kamer is aangegeven, dat met deze aanpassingen is ingezet op een evenwichtige invulling van het prijsplafond, waarmee tevens de prikkels voor energiebesparing en verduurzaming voldoende worden behouden. Boven de volumegrens van het prijsplafond geldt een hoger markttarief en het plafondtarief ligt nog steeds relatief hoog ten aanzien van de historische marktprijzen. Specifiek voor huishoudens die met behulp van een hybride warmtepomp middels elektriciteit kunnen voorzien in hun verwarming, blijft het aantrekkelijk om deze in te zetten en zo gas te besparen.

In de brief aan uw Kamer van 22 september (Kamerstuk 36 200, nr. 5) is reeds aangegeven dat op basis van CBS data over het gebruik van 2021 de helft van de huishoudens volledig onder de volumegrenzen valt (voor wat betreft gasverbruik). Met de volumegrens van 2900 kWh valt voor elektriciteit naar verwachting voor 60% van de huishoudens het volledige verbruik hieronder. Bij het tarief voor elektriciteit is rekening gehouden met de wens van uw Kamer om bij de uitwerking van het prijsplafond rekening te houden met mensen die hun huis reeds hebben verduurzaamd en daardoor een hoger elektriciteitsverbruik hebben. Voor een huishouden dat volledig voor de energievoorziening gebruik maakt van elektriciteit betekent dit dat er een groter deel van het elektriciteitsgebruik onder het plafond valt en dat er voor het elektriciteitsverbruik een lager tarief geldt. Bij een volledig elektriciteitsgebruik tot de volumegrens (2.900 kWh) zou er bij een leveringstarief van € 0,75 en een plafondtarief van € 0,40 sprake zijn van verschil van € 1.000 op jaarbasis ten aanzien van de kosten voor deze afname van elektriciteit zonder het plafond. De volumegrenzen en tarieven zoals deze nu zijn vastgesteld zorgen er voor dat het voor woningen met een hybride warmtepomp niet goedkoper is om hun woning enkel met gas te verwarmen. De nettarieven zijn buiten de tarieven gelaten die voor het plafond van toepassing zijn omdat het daarbij gaat om vaste kosten betreft die op basis van wettelijke bepalingen in rekening gebracht worden bij alle netgebruikers, die anders dan de marktarieven geen schommelingen gedurende het jaar kennen.

Door de leden van uw Kamer is specifiek gevraagd naar consequenties voor huishoudens met een woning met een A label. Of het gebruik van deze huishoudens hoger of lager ligt dan de volumegrenzen, zal afhangen van de omvang van de woning en specifieke situatie. Een precieze inschatting valt dus niet te geven. Wel is in de brief aan uw Kamer van 22 september reeds aangegeven dat op basis van CBS-data het gemiddelde gasverbruik van twee of meer bewoners in nieuwe, middelgrote rijwoning wordt ingeschat op zo’n 1.120 m3 gas en 3.290 kWh per jaar. Dit komt dus uit onder de volumegrens voor het plafond voor gasverbruik en ligt voor elektriciteitsgebruik zo’n 10% hierboven.

b. Besparingsprikkel

Het prijsplafond is zo ingericht dat een besparingsprikkel in stand blijft. Concreet betekent dit dat huishoudens ook met het plafond goedkoper uit zijn als ze minder energie gebruiken. Immers betalen ze onder de verbruiksgrenzen nog steeds de plafondprijs per kWh of per kuub, die aanzienlijk hoger kan liggen ligt dan de prijzen in het verleden. Boven de verbruiksgrenzen betalen ze de contractprijs. De besparingsprikkel is dus wel sterker voor huishoudens met een deel van hun verbruik boven de vastgestelde verbruiksgrenzen. De Europese Unie stelt het borgen van een besparingsprikkel ook als vereiste voor het leveren van steun. Deze vereiste volgt uit Verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen. Deze is beschreven onder artikel 12, aanhef en onder a en artikel 13, aanhef en onder a van de verordening. Daarnaast komt deze terug in overwegingen 47-49 en overweging 58.

De precieze verduurzamings- en besparingsprikkel verschilt per huishouden en hangt af van hun verbruik, contracttarief (voor het gedeelte boven de verbruiksgrenzen van het prijsplafond), hun energielabel, verduurzamingsmaatregelen en meer. Het is niet algemeen vast te stellen hoe deze prikkel uitwerkt per huishouden. Een huishouden kan energiebesparende maatregelen nemen, of verduurzamingsopties toepassen om de energieafname van het net te verminderen.

Het is niet goed vast te stellen hoeveel energie er bespaard zal worden door het prijsplafond en hoe dit de prijs voor aardgas zal beïnvloeden. Zoals uit de statistieken van onder andere het CBS blijkt, besparen afnemers in Nederland op dit moment al gas ten opzichte van normale tijden. Ook energiebedrijven ervaren vanwege hun bedrijfsvoering een prikkel om zo efficiënt mogelijk om te gaan met de inkoop van hun energie. Hoewel de hoge energieprijzen, zelfs straks met het prijsplafond, mogelijk leidt tot minder gasgebruik, komt de gasprijs op de internationale energiemarkt tot stand. Hier heeft een individuele afnemer geen invloed op, en ook deze overheidsmaatregel zal deze markt maar zeer beperkt beïnvloeden.

c. Praktische uitwerking

Er is beoogd om de energieleveranciers voor een bepaald deel van het verbruik een lager tarief in rekening te laten brengen, het zogenoemde volumeplafond. In het ideale geval zouden alle huishoudens voor heel 2023 één overzichtelijk volumeplafond kennen. We moeten echter rekening houden met huishoudens die van energieleverancier willen wisselen, gaan verhuizen, of halverwege het jaar een nieuw tarief krijgen. Bij deze gebeurtenissen volgt een afrekening voor de zogeheten verrekenperiode en start er een nieuwe verrekenperiode bij het nieuwe contract. Voor de volumegrens wordt daarom voorgesteld om het plafondvolume over het kalenderjaar te verdelen over de maanden volgens een gestandaardiseerd verbruiksprofiel (in de winter een hoger gebruik dan in de zomer). Hierbij wordt het wel mogelijk om eventueel misgelopen volume mee te nemen naar de volgende maand binnen een verrekenperiode (dus tot het moment dat een jaarrekening of een eindrekening wordt opgesteld). Op het moment dat een klant overstapt naar een andere leverancier wordt voor het bepalen van het resterende volume wel weer uitgegaan van het standaard gebruiksprofiel, zodat er geen gegevensuitwisseling tussen leveranciers plaats hoeft te vinden.

Voorbeeld

Een klant heeft een jaarnota die loopt van februari 2023 tot februari 2024. Voor deze klant wordt voor de maanden februari tot en met december (de maanden waarop het prijsplafond geldt) het plafond berekend op basis van een standaard verbruiksprofiel. Op het moment dat deze klant in februari op vakantie gaat en dus minder energie gebruik, kan hij in de resterende maanden van het jaar het volume dat hij niet heeft gebruikt, inhalen. Maar hij kan niet compenseren met de maand januari, omdat die in een andere verrekenperiode valt. Op het moment dat deze klant na februari overstapt naar een andere leverancier is het inlopen voor de maand februari niet mogelijk, omdat op dat moment een nieuwe verrekenperiode in gaat.

De hiervoor genoemde wijze van toepassing van het volumeplafond maakt het eveneens mogelijk om saldering en teruglevering op een juiste wijze mee te kunnen nemen. Daarbij zal voor een klant eerst de salderingsregeling worden toegepast en daarna het prijsplafond. Eerst zal de salderingsregeling worden toegepast. Het prijsplafond geldt voor het netto verbruik dat in 2023 na salderen resteert. Indien door een huishouden bijvoorbeeld 2.000 kWh wordt ingevoed en 3.000 kWh wordt afgenomen, is de netto afname 1.000 kWh en valt daarmee volledig onder het prijsplafond. Indien een huishouden bijvoorbeeld op jaarbasis 4.000 kWh invoedt en 3.000 kWh afneemt en er dus sprake is van netto teruglevering, is het prijsplafond voor dit huishouden niet van toepassing

Voor de toepassing van de prijs in het prijsplafond is het eveneens de vraag op welke periode deze betrekking moet hebben. In het meest extreme geval heeft een consument namelijk dynamische tarieven die van uur tot uur kunnen verschillen. Op het moment dat de maximum prijs wordt toegepast op elk uur, betalen consumenten met dynamische tarieven gemiddeld gezien een lager bedrag dan de maximumprijs. Ze profiteren namelijk nog steeds van het voordeel van dynamische tarieven als de prijs laag is, maar hebben niet het nadeel van de hoge prijzen op sommige momenten. Het prijsplafond zal op deze wijze ook een groter verstorend effect op de markt hebben, omdat het leveranciers en consumenten stuurt richting specifieke prijsproducten (zoals dynamische tarieven).

Om tot een evenwichtigere invulling van het prijsplafond voor de consument te komen wordt voorgesteld om uit te gaan van een op volume gewogen prijs (over de zogenoemde verrekenperiode van maximaal 1 jaar). Op deze wijze komt de prijs die consumenten gemiddeld over 2023 betalen het dichtst bij de aangekondigde maximale tarieven, op het moment dat de prijzen hoog blijven, en kunnen leveranciers een zo groot mogelijk volume gebruik tot het plafond bewerkstelligen om de klant maximaal te compenseren.

d. Warmte

Voor huishoudens die zijn aangesloten op een warmtenet zal vanaf 2023 een prijsplafond gaan gelden dat in lijn is met het prijsplafond voor gas. In mijn brief van 4 oktober over de nadere uitwerking van het tijdelijke prijsplafond voor energie heb ik gemeld dat de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) in de bepalingen van de Warmtewet en het Warmtebesluit ruimte ziet om een maximumtarief vast te stellen dat bestaat uit twee onderdelen, waarbij één van die onderdelen een prijsplafond van 47,39 euro per GJ zal zijn. De plafondgrens voor warmte wordt eveneens direct afgeleid van de plafondgrens voor gas (1.200 m3). De plafondgrens bij warmteverbruik zal dan uitkomen op circa 37 GJ.

Gevraagd is of is overwogen om de koppeling tussen warmte en gas versneld los te laten en bijvoorbeeld in 2023 al over te stappen op een cost-plus model. Het uitgangspunt van de gasreferentie zoals vastgelegd in de huidige Warmtewet heeft in het licht van het prijsplafond voor het gastarief een duidelijk voordeel voor warmteverbruikers. In 2023 overstappen op een op kosten gebaseerde tariefreguleringsmethodiek zou in het licht van het prijsplafond dan ook niet zonder meer in het voordeel van de warmteverbruikers zijn. Bovendien is het gelet op het in de Warmtewet vastgelegde uitgangspunt van de gasreferentie niet mogelijk om in 2023 over te stappen op een cost-plus model. De directe koppeling tussen gasprijs en maximum warmtetarief wordt losgelaten in de Wet Collectieve Warmtevoorziening (Wcw), waarin een op kosten gebaseerde tariefreguleringsmethodiek wordt opgenomen. Het streven is de Wcw op 1 juli 2024 in werking te laten treden en de kostengebaseerde tariefregulering met ingang van het kalenderjaar 2025.

Aangezien iedere verbruiker die is aangesloten op een warmtenet onder de bepalingen van de Warmtewet valt, zal het prijsplafond dus ook gelden voor verbruikers die zijn aangesloten op een kleinschalig warmtenet. Volgens de CBS-gegevens maken ongeveer 510.000 huishoudens gebruik van stadsverwarming. Het CBS maakt geen onderscheid naar de grootte van het warmtenet. Volgens de duurzaamheidsrapportage van het Expertisecentrum warmte, dat op 14 september 2022 is gepubliceerd, hebben warmteleveranciers met een vergunning in totaal 453.000 aansluitingen, waarvan 32.000 op een klein warmtenet met minder dan 500 aansluitingen. Warmtenetten zonder leveringsvergunning beheren dan in totaal nog ongeveer 50.000 aansluitingen (510.000–453.000). Leveranciers zonder vergunning hebben doorgaans kleinschalige netten in beheer. Het aantal huishoudens aangesloten op kleinschalige warmtenetten ligt naar schatting dus rond de 80.000. Omdat bij warmte de ACM het prijsplafond vast zal gaan stellen is dit ook van toepassing op verbruikers die zijn aangesloten op kleinschalige warmtenetten.

Gevraagd is naar de risico’s van overwinsten en marktmanipulatie. Het is belangrijk om het onderscheid te maken tussen de maximumprijs die door de ACM wordt vastgesteld en de daadwerkelijke prijs die de warmteleveranciers hanteren, en die in veel gevallen onder de maximumprijs ligt. De ACM houdt op twee manier toezicht op tarieven van warmteleveranciers. Ten eerste door het vaststellen van een maximumprijs. Op grond van het warmtebesluit dient de ACM de maximumprijs te baseren op de jaarcontracten voor gas van de tien grootste gasleveranciers. Omdat deze gascontracten voor 1 jaar vast per 1 januari 2023 nog niet worden aangeboden, gaat de ACM dit maximale tarief baseren op de TTF-prijs voor 2023. Deze prijs geeft een goede indicatie van de prijs waartegen gasleveranciers hun gas moeten inkopen. Voor veel warmteleveranciers geldt dat de eigen kosten sterk samenhangen met de gasprijs, omdat zij gas moeten inkopen om warmte te produceren of om prijsrisico’s te beperken (hedgen). Ook andere kosten die warmteleveranciers maken, zoals voor elektriciteit, zijn gestegen omdat ze samenhangen met de sterk gestegen gasprijs. De subsidie aan het warmtebedrijf voor het toepassen van het prijsplafond wordt gebaseerd op het verschil tussen het daadwerkelijk in rekening gebrachte tarief en het prijsplafond. De overheid zal dus niet onnodig veel compenseren.

Marktmanipulatie op de groothandelsmarkten voor energie is verboden. Het verbod op marktmanipulatie staat zowel in de Verordening marktmisbruik (MAR) als in de Verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (REMIT). Het toezicht op het verbod op marktmanipulatie vindt door de ACM en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) plaats. Deze toezichthouders werken zowel onderling samen als met Europese toezichthouders en agentschappen ACER (Agency for the Cooperation of Energy Regulators) en ESMA (European Securities and Markets Authority). Marktdeelnemers zijn verplicht om al hun orders en transacties te rapporteren, wat eraan bijdraagt dat er toezicht kan plaatsvinden. Ook zijn handelsplatforms verplicht om verdachte orders en transacties op te sporen en dit aan de autoriteiten te melden. Marktmanipulatie is nooit uit te sluiten, maar er vindt wel continu toezicht op deze markten plaats. De ACM en de AFM hebben onderzoeksbevoegdheden en verschillende handhavingsinstrumenten om bij aanwijzingen voor marktmanipulatie op te treden. De ACM gebruikt voor de vaststelling van het maximale variabele leveringstarief van warmte in 2023 de prijs van het TTF jaarproduct voor 2023 (Cal 23) als referentie. De ACM peilt de prijs van dit product niet op één moment, maar over een periode van 45 handelsdagen. Dit zet warmteleveranciers ertoe aan om hun gas gespreid over deze periode in te kopen. Het verkleint ook de invloed van korte prijsbewegingen op de maximale warmteprijs en daarmee ook de kans dat een eventuele marktmanipulatie daarin zou doorwerken.

Gevraagd is specifiek naar de rol van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in het uitvoeren van het tijdelijke prijsplafond voor bedrijven die aangesloten zijn op collectieve warmtenetten. Het prijsplafond voor warmte zal gaan gelden voor alle verbruikers waarvoor de tariefregulering op grond van de Warmtewet van toepassing is. In beperkte mate zullen daar ook kleine ondernemers bij zijn. Het gaat dan om zakelijke warmteverbruikers die een individuele warmteaansluiting hebben van maximaal 100 kilowatt. Het is de bedoeling om RVO in te schakelen bij het verstrekken van compensatie aan de warmteleveranciers voor de gemiste inkomsten als gevolg van het prijsplafond.

e. Meerdere huishoudens achter één aansluiting

Verschillende leden hebben gevraagd hoe het plafond wordt toegepast in situaties waarbij er meerdere afnemers gebruik maken van een collectieve aansluiting. Het is van belang om op te merken dat er in de praktijk veel verschillende mogelijke vormen van dergelijke voorzieningen voorkomen. Het betreft op basis van de meest recente cijfers van CBS (2020) zo’n 5,5% van de woningen. Het is niet bekend hoeveel studenten of andere bewoners situaties er zijn die een energiecontract delen. Dit komt doordat er in dergelijke «huishoudens» net als bij andere huishoudens die uit meerdere personen zijn samengesteld, geen reden of verplichting bestaat om dergelijke gegevens apart te registreren. Het is niet mogelijk om hiermee in de uitvoering rekening te houden door het plafond te differentiëren naar gelang het aantal mensen dat gezamenlijk onder een energiecontract valt, of door de volumegrens aan te passen. Mensen die samen een energiecontract delen vallen uiteraard wel voor wat betreft dat hun gezamenlijke verbruik van elektriciteit en gas binnen dit contract onder het plafond, tot ze daarmee de daarvoor geldende volume grenzen overschrijden.

Blokverwarming

Zoals aangegeven in mijn brief van 4 oktober is het probleem bij blokverwarming het gegeven dat er verscheidene woningen worden verwarmd via één aansluiting. In de meeste gevallen gaat het daarbij om een collectieve gasketel van waaruit de met die ketel geproduceerde warmte via inpandige leidingen wordt geleverd aan de individuele woningen in een gebouw. De ketel wordt beheerd door de verhuurder of de VVE. De gasleverancier heeft alleen een contractuele relatie met de verhuurder of de VVE en beschikt niet over de informatie over het aantal woningen achter een aansluiting of hun verbruik. Dit maakt het niet mogelijk om het plafond op dezelfde manier toe te passen als bij huishoudens die een directe contractuele relatie hebben met de gasleverancier en die leveranciers dus zelf beschikt over de benodigde gegevens voor het toepassen van het plafond.

Ik meldde in mijn brief van 4 oktober 2022 (later ook ondersteund door de motie van het lid Omtzigt c.s., Kamerstuk 36 200, nr. 119) de mogelijkheden om ook voor die situaties met blokverwarming ondersteuning te bieden. Gelet op de grote variëteit aan situaties achter de collectieve aansluiting is deze ondersteuning echter niet eenvoudig vorm te geven. Het kabinet spant zich maximaal in om hiervoor een oplossing te vinden en zal uw Kamer hierover uiterlijk bij de publicatie van de regeling medio november informeren. Voor 2023 streeft het kabinet naar een specifieke tegemoetkoming voor huishoudens met blokaansluitingen (warmte en elektriciteit). Een regeling hiervoor, die de hoogste prioriteit heeft, wordt onder coördinatie van de Belastingdienst uitgewerkt. Alle relevante partijen zijn betrokken en nemen hun medeverantwoordelijkheid.

Er wordt naar verschillende opties gekeken om deze huishoudens te ondersteunen. Er is sprake van een grote variëteit aan situaties achter de collectieve aansluiting. Deze breng ik momenteel in kaart met betrokken partijen.

Door de leden van uw Kamer is gevraagd naar de diverse in de Warmtewet genoemde wijzen waarop bij blokverwarming het warmteverbruik mag worden gemeten. Hiermee zou voor de verhuurder of VvE zichtbaar zijn of het warmteverbruik lager is dan de volumegrens. Dit gegeven maakt het echter nog niet mogelijk om het prijsplafond op dezelfde wijze toe te passen als bij individuele woningen die op het gasnet zijn aangesloten. Vanzelfsprekend betrek ik dit gegeven wel bij de uitwerking van de mogelijkheden van ondersteuning voor blokverwarming.

Ook is gevraagd naar de gesprekken met woningcorporaties. Voorafgaand aan mijn brief van 4 oktober 2022 zijn geen gesprekken gevoerd met woningcorporaties. Inmiddels is er overleg gaande over mogelijke oplossingen met verschillende betrokken partijen zoals Aedes, Kences, VVE Belang, VGM NL, Vastgoed Belang en NLVVE. Op 10 oktober 2022 heb ik een brief ontvangen van Aedes mede namens een aantal andere organisaties waarin een oplossing voor blokverwarming wordt voorgesteld. Vanzelfsprekend zal ik deze aangedragen oplossing betrekken bij de uitwerking van de mogelijkheden van ondersteuning voor blokverwarming.

f. Vergoeding leveranciers

De doelstelling van de regeling is om huishoudens rust en zekerheid te bieden over de energieprijzen en de hoogte van de energierekening. Het kabinet realiseert zich dat dit een forse ingreep in de markt vereist maar acht dit noodzakelijk in de huidige situatie van extreme onzekerheid op de internationale energiemarkten. Het kabinet zal de energieleveranciers ondersteunen bij het tijdelijke prijsplafond door een subsidieregeling open te stellen. Door deelname aan de regeling worden energieleveranciers in staat gesteld om tegen een vergoeding voor de gemaakte kosten het deel van de geleverde energie aan kleinverbruikers dat onder het tijdelijke prijsplafond valt tegen een lager tarief af te rekenen. De subsidieregeling wordt zodanig vormgegeven dat er voldoende mitigerende maatregelen zijn die waarborgen dat de subsidie wordt doorgegeven aan de consument en overcompensatie wordt tegengegaan. Oorspronkelijk was het idee om de ACM een redelijke marge te laten bepalen op basis waarvan de subsidieaanspraak vooraf kan worden bepaald, maar de ACM heeft mij laten weten dit niet te kunnen. Dit betekent dat een andere partij gevraagd zal worden om hier alsnog een onderbouwde invulling voor aan te leveren, gelet op de wens die ook door uw Kamer is geuit om overcompensatie te voorkomen, en waartoe verschillende moties zijn aangenomen. De afgelopen weken is in overleg met de ACM en de RVO bezien hoe dit het beste kan worden vormgeven.

Dit neemt niet weg dat er voorwaarden worden opgenomen over de samenstelling van de consumententarieven die door de leverancier in rekening gebracht mogen worden. Ik wil dit zo snel mogelijk en bij voorkeur uiterlijk per 1 maart 2023 geregeld hebben. Deze regels kunnen zien op de kosten en een redelijke winstmarge die leveranciers mogen realiseren met de levering van energie onder het prijsplafond. Bij het aanvragen van de subsidie en de uiteindelijke vaststelling van de subsidie zal beoordeeld worden of de leverancier voldoet aan de subsidievoorwaarden. Enkel indien dit het geval is zal een subsidiebeschikking worden afgegeven.

Op basis van de subsidieaanvraag en inschattingen over het verwachte volume en de verwachte energieprijzen worden maandelijks voorschotten uitgekeerd aan de energieleverancier. Hiermee wordt zo nauw als mogelijk aangesloten bij de daadwerkelijke, redelijke vergoeding van de kosten die de energieleverancier maakt als gevolg van het prijsplafond. Dit waarborgt de liquiditeitspositie van energieleveranciers gedurende de looptijd van de subsidie en beperkt de omvang van een eventuele naheffing of bijbetaling aan het eind van de looptijd. Aan het einde van de looptijd van de subsidie zal aan de hand van het boekenonderzoek door een accountant per leverancier de uiteindelijke hoogte van de subsidie vastgesteld worden. Hiervoor is ook een accountantsverklaring vereist. Aan de hand van de gewogen gemiddelde (inkoop)kosten en contractprijzen zal bepaald worden of al dan niet aan de subsidieverplichtingen is voldaan. Daarbij wordt dus uitgegaan van de gerealiseerde inkoopkosten en markttarieven per energieleverancier, aangezien de gemaakte kosten fors kunnen afhangen van het moment waarop energie is ingekocht op de groothandelsmarkt. Indien blijkt dat de gerealiseerde winstmarge het vastgestelde maximum overschrijdt, geeft dit aanleiding om de subsidie lager vast te stellen. Door uit te gaan van de gewogen gemiddelde (inkoop)kosten en contractprijs per leverancier wordt de uitvoerbaarheid van de controle gewaarborgd zonder het risico op overcompensatie te vergroten.

De beschreven werkwijze biedt waarborgen om ervoor te zorgen dat de subsidie volledig bij huishoudens terecht komt en dat overwinsten bij energieleveranciers zo goed mogelijk voorkomen kunnen worden. Het kabinet werkt de onderliggende regeling tezamen met de energieleveranciers en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland nader uit. Daarbij zal het kabinet ook nader in overleg treden met de Europese Commissie.

Alternatieven

In aanloop naar de brief van 4 oktober over de nadere uitwerking van het tijdelijke prijsplafond voor energie zijn ook twee alternatieven bezien, namelijk (1) een subsidieregeling die uitgaat van een vaste vergoeding en (2) het inzetten van de prijzenwet en het bieden van nadeelcompensatie.

Het uitgaan van een vaste vergoeding per leverancier aan de hand van een zogeheten referentietarief heeft als voordeel dat het relatief simpel is om te implementeren. Daarnaast geeft het hanteren van een referentietarief een prikkel om goedkoop in te kopen. Het hanteren van een referentietarief stuitte echter op twee bezwaren. Ten eerste ontstaan door het hanteren van een referentietarief winnaars en verliezers, terwijl om ongeoorloofde staatssteun te voorkomen dat het nodig is dat het voordeel van de regeling geheel wordt doorgegeven aan de klant. Het ontstaan van verliezers brengt dan ook bepaalde risico’s met zich mee. Leveranciers kunnen in de problemen komen en hebben vervolgens hulp van de overheid nodig. Bovendien voeren de leveranciers een regeling uit omdat de staat het zelf niet sneller kon. Ten tweede leidt een referentietarief ertoe dat energieleveranciers min of meer gestuurd worden richting het hanteren van dezelfde inkoopstrategie en het aanbieden van dezelfde producten, wat leidt tot minder diversiteit in de markt. Vanwege het tweede punt hebben leveranciers ook grote bezwaren tegen een dergelijke regeling.

Het inzetten van de prijzenwet heeft als voordeel dat er anders dan bij een subsidie sprake is van een verplichting jegens leveranciers. Daarnaast is voor het vaststellen van de benodigde nadeelcompensatie geen oordeel over de marge nodig. Daar staan een aantal nadelen tegen over. Het inzetten van de prijzenwet betekent dat er ook andere maatregelen moeten worden genomen om de inflatie een halt toe te roepen. Het inzetten van de prijzenwet leidt tot een grotere marktverstoring, wat kan leiden tot minder investeringszekerheid en daarmee toetreding tot de markt. Tot slot vraagt de een tijdige invoering van het prijsplafond om een hele goede samenwerking met de leveranciers die sterk bemoeilijkt zal worden bij het inzetten van de prijzenwet.

Op dit moment wordt daarom ingezet op het realiseren van de voorkeursroute voor een plafond dat per januari in kan gaan. Alleen als dat niet mogelijk blijkt, kan alsnog naar dergelijke of andere alternatieven gekeken worden.

Budgettaire beslag en dekking

Zoals aangegeven in mijn brief van 4 oktober stelt het kabinet voor om het variabele plafondtarief voor elektriciteit en gas vast te stellen op 1,45 euro/m3 en 0,40 euro/kWh. De volumegrenzen voor gas en elektriciteit komen in het voorstel op respectievelijk 1.200 m3 gas en 2.900 kWh elektriciteit. Deze maximumtarieven betreffen de variabele leveringstarieven per m3 en kWh (inclusief energiebelasting en btw). De hoogte van de subsidie wordt aan het eind van de looptijd van de subsidie per energieleverancier vastgesteld aan de hand van het volume energie dat geleverd is aan kleinverbruikers onder het prijsplafond en het verschil tussen de contracttarieven waartegen deze energie geleverd is en het maximaal tarief per energiesoort die onder het prijsplafond daadwerkelijk in rekening is gebracht. Om te voorkomen dat de subsidies leiden tot overwinsten bij energieleveranciers, zal daarbij ook een toets plaatsvinden op de redelijkheid van de door energieleveranciers gehanteerde contracttarieven.

Voor de budgettaire verwerking van het prijsplafond zal ik een nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2023 van Economische Zaken en Klimaat indienen en een Incidentele Suppletoire Begroting (hierna: ISB) 2022. De ISB 2022 is noodzakelijk om de energieleveranciers in december een subsidievoorschot te kunnen verstrekken voor het bedrag dat zij over januari 2023 zullen verrekenen met de kleinverbruikers. Voor het totaal van de uitgaven voor het prijsplafond worden vooralsnog de uitgangspunten gehanteerd als in de Miljoenennota. Dit betekent dat het kabinet in deze voorlopige raming uitgaat van een gasprijs van 122,73 euro per megawattuur zoals aangehouden in de ontwerpbegroting 2023. Op basis van deze gasprijs is het budgettaire beslag van het prijsplafond circa 11,2 miljard euro, waarvan een deel geraamd zal worden in 2022 ten behoeve het in december uit te keren voorschot. Hierbij is voor de inschatting van de kosten voor kleinverbruikers niet zijnde woningen uitgegaan van 5 procent van de kosten van het plafond voor elektriciteit en gas. Voor de inschatting van de kosten voor de compensatie van warmteaansluitingen is gerekend met 5 procent van de kosten van het gasplafond. De kosten verbonden aan de subsidie hangen dus direct samen met de ontwikkelingen van de energieprijs.

Deze raming is nadrukkelijk een voorlopige, waarbij de feitelijke uitgaven hoger of lager zullen uitvallen afhankelijk van de prijsontwikkeling van de energieprijzen. Het kabinet zal uiterlijk bij Voorjaarsnota 2023 deze raming herijken op basis van de op dat moment bekende inzichten over de feitelijke kosten.

Daarnaast worden de kosten van de tegemoetkoming in november en december momenteel verder uitgewerkt. Voor verdere informatie verwijs ik u naar de beantwoording van de gestelde vragen bij de 9e ISB, welke ik uw Kamer zo spoedig mogelijk zal toesturen. De kosten van deze subsidie staan los van de ontwikkelingen in de energieprijs omdat dit een vaste vergoeding per kleinverbruikers aansluiting betreft.

De eerder gereserveerde middelen voor verlaging van de energiebelasting in 2023 (5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota zullen als dekking worden ingezet. De recente EU-noodverordening (Verordening (EU) 2022/1854 d.d. 6 oktober jl.) bevat verschillende maatregelen, waaronder een tijdelijk plafond op inkomsten van elektriciteitsproducenten met inframarginale technologieën. De wijze waarop dat plafond kan worden uitgevoerd en de mogelijke budgettaire opbrengst worden nog onderzocht, zoals ook geschetst in de kabinetsappreciatie van de EU-noodverordening. Op dit moment is mogelijke dekking vanuit deze maatregel zeer onzeker. Daarnaast bevat de EU-verordening een verplichte solidariteitsheffing op winsten uit activiteiten in fossiele sectoren. In de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) is al een verhoging aangekondigd van de cijns in de Mijnbouwwet voor 2023 en 2024. De geraamde inkomsten van deze cijnsverhoging zijn al ingezet voor het koopkrachtpakket. De verplichte solidariteitsheffing uit de EU-verordening wordt door het kabinet ingevuld door invoering van een tijdelijke solidariteitsbijdrage voor boekjaren die aanvangen in het kalenderjaar 2022 conform de systematiek van de Verordening. Ook de opbrengst hiervan wordt ingezet als dekking en daarmee wordt beoogd invulling te geven aan de motie van de leden Thijssen en Kröger (Kamerstuk 21 501-33, nr. 956) om de opbrengsten van een eventuele windfall tax in te zetten voor compensatie van huishoudens. De resterende dekkingsopgave voor de maatregelen in deze brief zal in het voorjaar ingevuld worden op basis van de dan geldende budgettaire ontwikkelingen, mede gebaseerd op het Centraal Economische Plan (CEP).

g. Monitoring en toezicht retailmarkt voor energie

Uw Kamer heeft het kabinet verzocht middels de motie van het lid Inge van Dijk c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 92) om de Kamer te informeren hoe het toezicht op de energieleveranciers en de monitoring van het prijsplafond adequaat kan worden uitgevoerd of kan worden versterkt. Het instellen van het tijdelijke prijsplafond heeft als gevolg dat er naar verwachting minder marktwerking zal zijn in de retailmarkt voor energie. Hierdoor kan er sprake zijn van risico’s voor de redelijkheid van de door de leveranciers gehanteerde tarieven. Daarom acht het kabinet het wenselijk dat de ACM te het toezicht intensiveert. Ik zal dit verzoek aan de ACM doen. Het doel van het verzoek van het kabinet is om de redelijkheid van de tarieven buiten de regeling van het plafond op robuustere wijze te controleren en dat deze controle binnen een korte tijd kan worden uitgevoerd. Op deze manier kunnen leveranciers eventuele zorgpunten die de ACM constateert namelijk tijdig verwerken in de door hun gehanteerde contractprijzen en ontstaat er meer rust in deze onstuimige tijden. Ik ben in gesprek met de ACM over het intensiveren van zijn toezicht en zal de komende tijd met de ACM in kaart brengen wat mogelijk is en aan welke randvoorwaarden, zoals beschikbare capaciteit in fte’s, voldaan dient te worden om uitvoering te kunnen geven aan deze wens van het kabinet. Het is van belang om te benadrukken dat het toezicht door de ACM niet ziet op de subsidieregeling. De controle of uitvoering van een dergelijke subsidieregeling behoort niet tot de wettelijke taken van de ACM. De gevraagde intensivering van het toezicht betreft daarom een versteviging van de uitvoering van zijn huidige wettelijke taken in reactie op de onzekerheid in de markt. Dit zal naar verwachting tot een verbeterd toezicht op de prijsvorming en marktwerking in de retailmarkt voor energie leiden, maar het is niet mogelijk om op voorhand te stellen dat deze aanpassingen elk risico op onredelijke tarieven in de toekomst zullen uitsluiten vanwege de complexiteit van de markt en de snelle ontwikkelingen die zich voordoen. Het kabinet zet zich binnen de beschikbare tijd maximaal in om een zo gericht en doeltreffend mogelijke aanscherping van de consumentenbescherming te realiseren.

Naast een intensivering van het toezicht is het ook wenselijk de effecten van het prijsplafond nauwlettend te monitoren, een verzoek dat uw Kamer onder andere middels de motie van het lid Inge van Dijk c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 92) heeft gedaan. Het voorstel is om via twee sporen vorm te geven aan deze monitoring. Ten eerste zal ik maandelijks een overzicht met uw Kamer delen over de gehanteerde energieprijzen in de retailmarkt, de mate waarin deze prijzen boven de maximale tarieven onder het prijsplafond liggen en de hoogte van de voorschotten opgesteld aan de hand van informatie van de RVO die volgt uit de subsidieverlening. Ook zal daarbij gerapporteerd worden over de ontwikkeling van de geleverde volumes om de energiebesparing te monitoren. Daarnaast zal ik een eindrapportage met uw Kamer delen over de subsidievaststelling aan het eind van de looptijd van de regeling7. Daarbij zal vanzelfsprekend ook aandacht zijn voor eventuele overwinsten en de door energieleveranciers gerealiseerde marges.

Door middel van deze aanscherping van het toezicht op de markt en de monitoring van de markt en subsidieregeling beoog ik de transparantie te vergroten over de daadwerkelijke ontwikkelingen in de markt en de impact van het ingrijpen in deze onzekere tijden en daarmee ook invulling te geven aan de motie van het lid Inge van Dijk.

h. Tijdelijkheid prijsplafond

De maatregelen die het kabinet neemt om de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor burgers en bedrijven te dempen, zijn nadrukkelijk tijdelijk van aard. Het tijdelijke prijsplafond geldt tot en met 31 december 2023. Het is daarom van belang dat we ook maatregelen nemen die in de toekomst onze weerbaarheid vergroten, onder andere door het gebruik van fossiele brandstoffen in een rap tempo terug te brengen. Hoewel de ontwikkeling van de gasprijs erg onzeker is, is niet de verwachting dat de prijsniveaus van voor de oorlog in Oekraïne de komende periode terugkeren. Dit komt enerzijds doordat er mede als gevolg van de coronacrisis sprake was van relatief lage prijzen als gevolg van een lagere vraag naar energie, anderzijds zullen fossiele brandstoffen steeds schaarser worden wat leidt tot hogere kostprijzen. Het kabinet blijft daarom volledig inzetten op energiebesparing, het gebruik van duurzame energiebronnen en het afbouwen van het gebruik van aardgas en de verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en van import daarvan uit andere landen. Het kabinet vraagt bedrijven en huishoudens om hun energieverbruik zo veel mogelijk te beperken. In veel gevallen zijn huishoudens en bedrijven daar al mee bezig. Zo wordt in veel woningen en kantoren de thermostaat lager ingesteld, ook vanwege de campagne «Zet ook de knop om». En we zien dat het aantal subsidieaanvragen voor spouwmuurisolatie, warmtepompen en zonneboilers in de afgelopen maanden is verdubbeld. Maar vaak kan er nog meer en is het mogelijk om met relatief kleine ingrepen de maandelijkse energielasten verder te verlagen.

Naast een hoger prijsniveau is ook de verwachting dat de prijs volatieler wordt, vanwege onder andere een hoger aandeel weersafhankelijke energie in onze energiemix. Het is daarom van belang om nader in kaart te brengen wat er nodig is om ook in de toekomst te zorgen dat energie voor iedereen en op elk moment tegen een betaalbare prijs beschikbaar is. Daarbij heeft het kabinet ook het verzoek van uw Kamer ter harte genomen om door te gaan met de uitwerking van opties voor meer gerichte compensatie van eventuele hoge energiekosten. Ik zal daarbij ook de ervaringen uit andere landen meenemen. Duidelijk is echter wel dat dergelijke opties een voorbereidingstijd van ten minste enkele jaren vragen.

IV. Afsluitbeleid

De verwachting is dat de maatregelen die het kabinet neemt om de koopkracht te versterken en de stijgende energieprijzen te dempen door bijvoorbeeld het prijsplafond in te stellen, de betalingsproblemen zullen verkleinen en waar mogelijk voorkomen. In aanvulling op deze maatregelen is het gewenst te voorkomen dat in deze uitzonderlijke omstandigheden (klein)verbruikers deze winter worden afgesloten van hun energievoorziening door tijdelijke betalingsproblemen. De verwachting is namelijk dat de diverse maatregelen in de loop van de winter hun effect gaan krijgen.

Door uw Kamer is gevraagd naar het aantal afsluitingen van energie de afgelopen jaren. Energiebedrijven rapporteren niet standaard het aantal afsluitingen van energie aan de overheid. Via de Netbeheer Nederland heb ik inzicht gevraagd in de aantallen afsluitingen na eindeleveringssignalen. Onderstaande tabel geeft het door uw Kamer gevraagde inzicht in het aantal afsluitingen.

 

Elektriciteit

Gas

2019

3.592

3.704

2020

2.082

1.941

2021

2.570

2.396

10/2022

1.839

1.783

Totaal aantal aansluitingen

8.300.000

7.200.000

Het doel van deze wijziging is om de groep (klein)verbruikers die door de stijgende energieprijzen deze winter mogelijk met (tijdelijke) betalingsproblemen te maken krijgt extra te beschermen. Zo wil het kabinet voorkomen dat mensen als gevolg van het niet kunnen betalen van de energierekening in de kou komen te zitten. Naast de stappen die de leverancier op grond van de bestaande regeling al moet zetten voordat er tot afsluiting overgegaan mag worden, wordt met de voorgestelde wijziging van de regeling de leverancier verplicht om ten minste driemaal een schriftelijke betalingsherinnering te sturen en daarbij te wijzen op de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. De leverancier moet zich tot het uiterste inspannen om, zo nodig herhaaldelijk en via diverse communicatiekanalen, in persoonlijk contact te treden met de kleinverbruiker. Dat betekent dat de leverancier bijvoorbeeld niet alleen een e-mail of brief kan sturen, maar ook een persoonlijk gesprek, fysiek of telefonisch, moet voeren met de consument. Daarbij moet de leverancier een passende betalingsregeling aanbieden. Onderdeel van het contact is dat de energieleverancier bij de (klein)verbruiker de mogelijkheden voor financiële ondersteuning bij verschillende instanties onder de aandacht brengt, waaronder een beroep op financiële hulp via bijvoorbeeld Geldfit of het Noodfonds. Ook blijft de bestaande bescherming voor de kwetsbare consument gelden. Er mag niet worden afgesloten bij ernstige gezondheidsrisico’s of wanneer de (klein)verbruiker een aanvraag tot schuldhulpverlening heeft ingediend. Het toezicht en handhaving van de naleving van deze voorschriften ligt net als binnen de bestaande regeling bij de ACM. Energieleveranciers moeten aan de ACM kunnen aantonen dat zij zich aan de voorschriften houden en de ACM zal de afweging maken wanneer en op welke manier handhaving passend is.

Ik sta in nauw contact met de ACM en de maatregelen zijn in samenhang bedoeld om afsluitingen te voorkomen. Met de ACM is zowel vooraf als tijdens de consultatie contact geweest. Daarnaast is de ACM verzocht om parallel aan de consultatie een Uitvoering en handhavingstoets (UHT) uit te voeren.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Vragen los beantwoord

1. Hoeveel huishoudens declareren bij zorgverzekeraars hun extra elektriciteitskosten voor medische hulpapparatuur?

Antwoord

Er zijn drie situaties waarin op grond van de Zorgverzekeringswet een vergoeding bestaat voor stroomkosten bij gebruik van medische hulpmiddelen in de thuissituatie. Dit zijn:

  • 1. Zuurstofapparatuur thuis. Hiervan maken circa 28.000 personen gebruik.

  • 2. Chronische thuisbeademing. Hiervan maken circa 3.688 personen gebruik.

  • 3. Thuisdialyse. Hiervan maken circa 300 personen gebruik.

2. Hoeveel huishoudens declareren bij zorgverzekeraars hun extra energiekosten om medische redenen (met name vanwege warmte)?

Antwoord

Geen, want zorgverzekeraars vergoeden vanuit de basisverzekering alleen zorg uit het basispakket. Puur het verhogen van de temperatuur is geen zorg of dienst in de zin van de Zorgverzekeringswet.

3. Hoe en wanneer wordt bepaald welke bijdrage zorgverzekeraars hanteren bij het vergoeden van elektriciteitskosten voor medische hulpapparatuur en welke spelregels gelden hiervoor vanuit de overheid?

Antwoord

Vanuit de Zorgverzekeringswet is bepaald dat er een redelijke vergoeding moet plaatsvinden voor de elektriciteitskosten die rechtstreeks samenhangen met het thuisgebruik van zuurstofapparatuur, mechanische thuisbeademing en thuisdialyse. De hoogte van de vergoeding is niet wettelijk bepaald, maar deze moet passend zijn. Zorgverzekeraars bepalen jaarlijks hun vergoedingenbeleid, maar kunnen dit in dit geval ook tussentijds aanpassen.

21. Welke signalen heeft u ontvangen dat energieleveranciers in de financiële problemen komen?

Antwoord

In het voorjaar heb ik een brief ontvangen via brancheorganisatie Energie Nederland van de EFET (European Federation of Energy Traders) en EACH (European Association of CCP Clearing Houses) over (mogelijke) liquiditeitstekorten in de energiesector als gevolg van hoge kosten voor zekerheid voor contracten voor de inkoop en verkoop van elektriciteit en gas (margins). Mede naar aanleiding van deze brief heb ik een verkenning gedaan bij een aantal energiebedrijven dat in Nederland actief is. Uit deze gesprekken bleek dat de kans dat grote of middelgrote energiebedrijven in Nederland omvallen als gevolg van deze hoge kosten voor zekerheid (margins) vrij laag wordt ingeschat. Energie Nederland heeft deze brief na de prijspiek in augustus opnieuw onder mijn aandacht gebracht.

Verder hebben zich (vertrouwelijk) drie bedrijven met mogelijke liquiditeitsproblemen bij mij gemeld, naar aanleiding van een oproep hiertoe door Energie Nederland. De gemelde problemen zijn verschillend van aard, maar hebben te maken met de gestegen prijzen van elektriciteit en gas.

22. Is er zicht op de financiële positie van energieleveranciers?

23. Wat zijn de financiële buffers van energieleveranciers?

Antwoord op vraag 22 en 23

De ACM houdt als vergunningverlener en toezichthouder toezicht op de financiële positie van energieleveranciers. De ACM past daarin de eisen toe zoals opgenomen in de onlangs in werking getreden beleidsregel «betrouwbare levering van elektriciteit of gas en continuïteit van energieleveranciers». Hier moeten de leveranciers doorlopend aan voldoen. De ACM voert daarbij actief controle uit op de financiële positie van leveranciers waardoor de ACM zicht heeft op de financiële positie van vergunninghoudende leveranciers. De financiële controle vindt tweemaal per jaar plaats, voor de winter en na de winter. Aanvullend voert de ACM «signaal gedreven» toezicht uit. Indien de financiële gedegenheid van leveranciers niet kan worden beheerst, moeten leveranciers dat ook melden aan de ACM. De ACM heeft op dit moment geen signalen dat er een gevaar bestaat voor de leveringszekerheid. De ACM kan niets zeggen over de financiële positie van individuele leveranciers, omdat het hier toezichtvertrouwelijke gegevens betreft.

29. Welke acties heeft u ondernomen om de energieleveranciers te manen tot het respecteren van de 30-dagen termijn bij het wijzigen van de tarieven?

Antwoord

Zoals ik aan uw Kamer op 27 september in het vragenuur (Handelingen II 2022/23, nr. 4, item 2) heb aangegeven sta ik in nauw contact hierover met de toezichthouder, maar is het aan de ACM om vanuit haar onafhankelijke positie om hier actie op te nemen. Het is de ACM die toezicht houdt op leveranciers en hen kan aanspreken op hun gedragingen. De ACM heeft leveranciers opgeroepen om de 30 dagen termijn te hanteren. Vervolgens hebben verschillende leveranciers hieraan gehoor gegeven.

30. Is er een plan ontwikkeld om energieleveranciers die in de financiële problemen komen op te kopen te nationaliseren?

Antwoord

Zoals in het antwoord op vraag 23 is aangegeven is het niet de verwachting dat grote of middelgrote energiebedrijven in Nederland zullen omvallen. Wel verken ik de mogelijkheid om energiebedrijven gelet op de hoge kosten voor zekerheid bij het kopen of verkopen van en elektriciteit of gas op de termijnmarkt (margins), met een garantieregeling tijdelijk aan extra liquiditeit te ondedrsteunen, zoals ook in enkele andere Europese landen gebeurt.

Energie wordt normaal voor een belangrijk deel via termijncontracten verhandeld. Om nakoming van termijncontracten te verzekeren, moet er onderpand worden aangeleverd. Door de hoge en volatiele energieprijzen is de hoeveelheid onderpand die moet worden aangeleverd voor deze termijncontracten sterk gestegen. Het gaat om miljarden euro’s voor de sector als geheel. Om niet in liquiditeitsproblemen te komen bouwen energiebedrijven al sinds eind vorig jaar hun posities op termijnmarkten af en nemen sommigen geen nieuwe klanten meer aan. Mede hierdoor zijn er nog geen signalen dat belangrijke Nederlandse energiebedrijven acuut in liquiditeitsproblemen dreigen te komen. Desondanks blijft er een grote liquiditeitsbehoefte bij energiebedrijven en deze zal toenemen wanneer energiebedrijven weer vaste contracten gaan aanbieden.

31. Wat zijn de kosten van het nationaliseren van de energiesector?

Antwoord

Het is moeilijk om in te schatten wat het zou kosten om de energiebedrijven in Nederland te nationaliseren. Dit is ook niet aan de orde.

37. Wat is de minimum energieopslag (base-load) die energieleveranciers moeten hanteren om te voldoen aan leveringszekerheid?

Antwoord

Een dergelijke verplichting voor minimum energieopslag bestaat niet voor energieleveranciers. Wel is sinds begin oktober jl. het toezicht op energieleveranciers vanuit de ACM aangescherpt. Dit strengere toezicht ziet vooral op het risicobeleid, de inkoopstrategie en de financiële positie van de energieleveranciers. Hierdoor kan de ACM beter beoordelen of de energieleveranciers aan hun leveringsplicht kunnen voldoen.

38. Stelt u eisen aan energieleveranciers om bij te dragen aan het hanteren van een minimum gasopslag als onderdeel van de leveringszekerheid?

Antwoord

Een dergelijke verplichting voor minimum energieopslag bestaat niet voor energieleveranciers. We hebben er dit jaar voor gekozen het vullen van de opslagen te stimuleren met subsidies, niet met verplichtingen. Voor komend jaar bezien we nog hoe we de opslagen weer vol gaan krijgen. Daarover wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.

55. Kunt u met een rekeningvoorbeeld toelichten hoe een huishouden wordt geholpen dat naast het prijsplafond ook de energietoeslag ontvangt?

Antwoord

De energietoeslag kent een richtbedrag van 1.300 euro voor 2022. De beoogde doelgroep van deze energietoeslag zijn huishoudens met een inkomen lager dan 120 procent van het sociaal minimum. Deze huishoudens krijgen deze energietoeslag naast andere inkomensondersteuning en een lagere energierekening door het prijsplafond. Een alleenstaande met een bijstandsuitkering is een voorbeeld van een huishouden dat in aanmerking komt voor de energietoeslag. Dit huishouden heeft in 2023 door de inkomensondersteunende maatregelen een besteedbaar inkomen van 2.430 euro meer ten opzichte van een situatie zonder deze maatregelen. Het prijsplafond is hier niet in verwerkt, omdat het voordeel van het prijsplafond afhankelijk is van het energieverbruik van de huishoudens.

68. Wat is het gemiddelde energieverbruik per inkomenskwartiel?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft het gemiddelde energieverbruik voor de inkomenskwintielen (dus specifieker dan kwartielen) weer voor gas in kubieke meter en elektriciteit in kWh. WML staat voor wettelijk minimumloon.

70. Kunt u per type huis aangeven hoeveel procent van de huishoudens in dat type huis onder de verbruiksgrens vallen?

Antwoord

Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) heeft recent nieuwe informatie gepubliceerd over het gemiddelde energieverbruik in 2021 per woning (aardgas en elektriciteit) onderverdeeld naar woningtype, bouwjaarklasse, oppervlakteklasse en het aantal bewoners voor alle particuliere woningen in Nederland en voor de aardgaswoningen (individuele CV en blokgas).8 Onderstaande tabellen geven inzicht in het gemiddelde aardgasverbruik van alle aardgaswoningen en het elektriciteitsverbruik van alle particuliere woningen in Nederland in 2021. Hieruit volgt dat in 2021 circa de helft van alle aardgaswoningen een gasverbruik van 1.200m3 had en circa 60 procent van alle particuliere woningen een elektriciteitsverbruik tot 2.900kWh. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het CBS deze cijfers corrigeert voor de temperatuur in een specifiek jaar en deze daardoor niet volledig overeenkomen met het daadwerkelijke gasverbruik.

De tabellen laten zien dat het gemiddelde verbruik en de spreiding om het gemiddelde verschilt op basis van het woningtype, waardoor het aandeel van de huishoudens per woningtype dat volledig onder de verbruiksgrens valt ook afwijkt van het gemiddelde. Zo zou circa 80 procent van de huishoudens in een appartement volledig onder de verbruiksgrens voor gas en elektriciteit vallen op basis van het verbruik in 2021, terwijl dit voor relatief minder huishoudens in een vrijstaande woning het geval is (ca. 10 procent valt volledig onder de verbruiksgrens aardgas en ca. 30 procent valt volledig onder de verbruiksgrens elektriciteit).

Aardgasverbruik per woningtype in 2021

Woningtype

Gem. levering aardgas (m3)

10e percentiel

20e

30e

40e

50e

60e

70e

80e

90e

Totaal woningen

1.330

550

750

900

1.050

1.200

1.360

1.560

1.820

2.260

Vrijstaande woning

2.180

1.150

1.450

1.670

1.860

2.040

2.260

2.480

2.870

3.300

2-onder-1-kapwoning

1.650

920

1.130

1.280

1.420

1.550

1.700

1.870

2.100

2.490

Hoekwoning

1.450

810

990

1.130

1.250

1.370

1.500

1.650

1.850

2.170

Tussenwoning

1.240

660

820

950

1.060

1.170

1.290

1.430

1.610

1.910

Appartement

930

370

530

650

740

840

940

1.070

1.260

1.560

Elektriciteitsverbruik per woningtype in 2021

Woningtype

Gem. levering elektriciteit (m3)

10e percentiel

20e

30e

40e

50e

60e

70e

80e

90e

Totaal woningen

2.810

1.170

1.510

1.790

2.110

2.460

2.840

3.310

3.930

4.920

Vrijstaande woning

4.200

1.870

2.440

2.930

3.390

3.900

4.400

5.010

5.750

6.900

2-onder-1-kapwoning

3.370

1.520

1.980

2.360

2.720

3.090

3.490

3.950

4.570

5.570

Hoekwoning

3.000

1.360

1.770

2.110

2.440

2.770

3.130

3.550

4.080

4.930

Tussenwoning

2.870

1.330

1.720

2.040

2.350

2.660

3.000

3.390

3.880

4.660

Appartement

2.040

950

1.230

1.430

1.580

1.770

2.020

2.310

2.720

3.430

71. Wat is het effect van elke extra euro die ingezet wordt voor de isolatie van woningen en andere energiebesparende maatregelen op het budgettaire beslag van het prijsplafond?

Antwoord

Het effect van een extra euro isolatie op het budgettair beslag van het prijsplafond hangt sterk af van waar die extra euro wordt ingezet. Woningtype, energielabel en huishoudsamenstelling bepalen zowel het effect van isolatie, als het mogelijke effect op het prijsplafond dat uitgaat van een volume van 1.200 m3.

Ter illustratie de veelvoorkomende situatie van een rijtjeswoning.

Als een slecht geïsoleerde rijtjeswoning, geïsoleerd wordt naar energielabel A daalt het gasgebruik van een gemiddeld huishouden met 430 m3 (van 1.360 m3 naar 930 m3 per jaar). Een deel van de besparing raakt het budgettaire beslag van het plafond: 270 m3 (1.200-930). Over de rest bespaart de bewoner de volledige (markt)gasprijs. De kosten van de investering voor isolatie, ongeveer 12.000 euro, moeten daartegen afgezet worden. Daarbij moet wel bedacht worden dat dit een investering is die langjarig effect heeft, terwijl het plafond geldt voor 1 jaar. De totale besparing in dit rekenvoorbeeld9 voor het huishouden is in dit geval 1.203 euro per jaar, Daarvan valt 839 euro toe aan het huishouden en 364 euro aan het prijsplafond.

73. Welke uitgaven doet het kabinet in 2023 aan isolatie en energiebesparende maatregelen in de woningmarkt?

Antwoord

In de begroting van BZK is voor verduurzaming gebouwde omgeving in 2023 773 miljoen euro beschikbaar. Daarnaast is er 288 miljoen euro voor de ISDE subsidie beschikbaar.

82. Welke maatregelen worden concreet genomen voor mensen die omwille van hun gezondheidssituatie veel meer energie gebruiken dan de schijfgroottes van het prijsplafond? Wordt er ingezet op maatwerk, bijvoorbeeld via de zorgverzekeraars of gemeenten?

Antwoord

Naar aanleiding van het prijsplafond voor kleinverbruikers voor elektriciteit zal de groep cliënten en patiënten die door hun zorgbehoeften een hoger energieverbruik heeft dan gemiddeld hiervan profiteren.

Daarnaast is het op dit moment reeds mogelijk om vanuit de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg een vergoeding te ontvangen voor stroomkosten voor onder meer het gebruik van chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse. Gebruikers hiervan kunnen hun stroomkosten rechtstreeks bij de verzekeraar declareren. De hoogte van het tarief is niet specifiek in de regeling opgenomen, die bepalen de verzekeraars zelf. Het Ministerie van VWS is in gesprek met Zorgverzekeraars Nederland om te bezien of de huidige vergoeding die de verzekeraars verstrekt toereikend is en om, indien dit wenselijk is, in welke mate de vergoeding van stroomkosten naar een passend(er) niveau moet worden gebracht. Tevens kunnen gemeenten reeds in het sociaal domein voor doelgroepen in specifieke gevallen een deel van de energiekosten vergoeden vanuit de Bijzondere Bijstand. Dit is afhankelijk van de persoonlijke situatie en daarbij wordt maatwerk geleverd zoals dit van gemeenten regulier verwacht wordt. Het kabinet monitort of er desondanks nog problemen resteren die een aanvullende oplossing vereisen.

87. Wat wordt het tarief van de belasting op toegevoegde waarde (btw) op energie in 2023?

Antwoord

De tijdelijke btw-tariefsverlaging (naar 9%) op energie loopt per 31 december 2022 af. Met ingang van 1 januari 2023 is het algemene btw-tarief (21%) van toepassing op energie. Voor de variabele leveringstarieven geldt dat de plafondprijzen inclusief btw zijn. Voor de overige onderdelen van de energierekening leidt de verhoging van de btw, ceteris paribus, tot een verhoging van deze onderdelen van de energierekening.

89. Wat bedraagt momenteel de dagvergoeding voor elektriciteitskosten van chronisch zieken? Hoe wordt dit bedrag vastgesteld? Is er de mogelijkheid tot tussentijdse bijstelling van dit bedrag? Welke inspanning doet u om deze vergoeding in lijn te brengen met de daadwerkelijke kosten door de hoge energieprijzen?

Antwoord

Er bestaat geen algemene dagvergoeding voor elektriciteitskosten van chronisch zieken. De groep mensen die hogere energiekosten heeft door hun zorg- en ondersteuningsbehoefte, is divers. Naar aanleiding van een eerder debat in de Tweede Kamer, onder meer tijdens de APB, is het prijsplafond voor elektriciteit door het kabinet opgehoogd van 2.400 kwh naar 2.900 kwh. Deze verhoging is onder andere met het oog op onze meest kwetsbaren gedaan. De groep cliënten en patiënten die door hun zorgbehoeften een hoger energieverbruik heeft dan gemiddeld, zal ook van deze verruiming profiteren. Het is binnen de systematiek van een prijsplafond niet uitvoerbaar om te differentiëren op specifiek energieverbruik dat bijvoorbeeld gerelateerd is aan hulpmiddelengebruik of hoge energiekosten gerelateerd aan een (chronische) aandoening. We begrijpen de zorgen hierover en onderzoeken momenteel of deze groep voldoende geholpen is met het prijsplafond voor kleinverbruikers.

Het is op dit moment reeds mogelijk om vanuit de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg een vergoeding te ontvangen voor stroomkosten voor het gebruik van chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse. Gebruikers hiervan kunnen hun stroomkosten rechtstreeks bij de verzekeraar declareren. De hoogte van het tarief is niet specifiek in de regeling opgenomen, die bepalen de verzekeraars zelf. VWS is in gesprek met Zorgverzekeraars Nederland om te bezien of de huidige vergoeding die de verzekeraars verstrekt toereikend is en in welke mate de vergoeding van stroomkosten naar een passend(er) niveau moet worden gebracht, indien dit wenselijk is. Daarnaast kunnen gemeenten in het kader van het sociaal domein voor doelgroepen in specifieke gevallen een deel van de energiekosten vergoeden vanuit de Bijzondere Bijstand. Dit is afhankelijk van de persoonlijke situatie en daarbij wordt maatwerk geleverd zoals dit van gemeenten regulier verwacht wordt. We monitoren of er desondanks nog problemen resteren die een aanvullende oplossing vereisen.

98. Hoe wordt omgegaan met schrijnende gevallen die niet voldoende door het prijsplafond geholpen worden zoals bijvoorbeeld huishoudens met medische apparatuur die veel stroom verbruikt en huishoudens die op het eigen erf Oekraïense vluchtelingen hebben opgenomen en dus een extra hoog energieverbruik hebben?

Antwoord

Gelet op de grote urgentie van de hoge energieprijzen en de zeer korte tijdshorizon waarbinnen het prijsplafond tot stand gekomen is, dient het kabinet bij iedere keuze scherp te letten op de uitvoerbaarheid van de voorliggende maatregel binnen dat strakke tijdspad. Het kabinet wil met het prijsplafond directe verlichting bieden op de energierekening voor Nederlandse huishoudens en kleine ondernemers. De uitvoerbaarheid van het prijsplafond op korte termijn is daarom bij veel van de gemaakte keuzes leidend en dit betekent dat de ruimte voor maatwerk beperkt is. Dat betekent ook dat er kwetsbare huishoudens zullen zijn die geen mogelijkheden zien om hun verbruik te verlagen tot onder het niveau van het prijsplafond. Deze groep zal verder ondersteund worden door het koopkrachtpakket dat het kabinet op Prinsjesdag bekend maakte. Daarnaast verkent het kabinet samen met betrokken partijen de instelling van een tijdelijk noodfonds.

109. Hoeveel huishoudens met een warmtepomp hebben hiervoor tot nu toe subsidie aangevraagd en waar en op welke manier worden deze aanvragen vastgelegd in een subsidieregister?

Antwoord

In de periode 2016 t/m 2022 (peildatum 3 oktober) is er voor 101.991 warmtepompen ISDE-subsidie aangevraagd (88.728 unieke adressen) door eigenaar-bewoners. Daarvan is er voor 86.713 voor warmtepompen ISDE-subsidie toegekend (81.308 unieke adressen). Op klimaatmonitor.databank.nl is te zien voor hoeveel warmtepompen er ISDE subsidie is verleend. De data in de klimaatmonitor wordt periodiek geactualiseerd.

120. Wat is de impact van het prijsplafond op de energierekening van een huishouden dat saldeert met zonnepanelen? Kunt u dit met een rekenvoorbeeld toelichten?

Antwoord

Uitgangspunt is dat er zo min mogelijk wisselwerking is tussen het prijsplafond en de salderingsregeling. Eerst zal de salderingsregeling worden toegepast. Het prijsplafond geldt voor het netto verbruik dat in 2023 na salderen resteert. Indien door een huishouden bijvoorbeeld 2.000 kWh wordt ingevoed en 3.000 kWh wordt afgenomen, is de netto afname 1.000 kWh en valt daarmee volledig onder het prijsplafond. Indien een huishouden bijvoorbeeld op jaarbasis 4.000 kWh invoedt en 3.000 kWh afneemt en er dus sprake is van netto teruglevering, is het prijsplafond voor dit huishouden niet van toepassing.

167. Wat wordt er gedaan om de 540.000 huishoudens die ondanks het prijsplafond alsnog in de financiële problemen komen te steunen?

Antwoord

Het kabinet heeft een omvangrijk koopkrachtpakket en de introductie van een prijsplafond op energie voorgesteld. Desondanks kunnen huishoudens nog steeds in financiële problemen komen.

Een berekening op basis van de CPB stresstest toont dat 540.000 huishoudens potentieel risico lopen op betaalbaarheidsproblemen. Dit aantal ligt dicht in de buurt van de 500 duizend huishoudens dat reeds zonder de gestegen prijzen een potentieel risico op betaalbaarheidsproblemen had (prijspeil januari 2021). Het inkomen is voor hen niet toereikend om alle bestedingen te voldoen. Dit betekent niet dat al deze huishoudens direct in de financiële problemen komen: een deel kan het tekort opvangen door vermogen aan te spreken. In de CPB stresstest wordt daarbij geen rekening gehouden met enige besparing op het energieverbruik als reactie op de hogere prijzen, ook energiebesparing kan deze huishoudens dus nog helpen. Desondanks blijft er een groep over die steun nodig heeft om te voorkomen dat zij in de financiële nood komen. Voor huishoudens die hun energierekening niet kunnen betalen wordt een noodfonds verkend. Dit moet voorkomen dat huishoudens door betalingsproblemen te grote schulden opbouwen.


X Noot
1

Kamerstuk 36 200, nr. 77.

X Noot
2

Kamerstuk 36 200, nr. 77.

X Noot
4

Regeling van 23 oktober 2022 tot wijziging van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas en de Warmteregeling in verband met de invoering van een tijdelijk afsluitverbod.

X Noot
6

Exclusief energiebelasting komen deze tarieven neer op 0,85 euro/m3 en 0,25 euro/kWh.

X Noot
7

Naar verwachting in 2024.

X Noot
8

Centraal Bureau voor de Statistiek, Energieverbruik woningen; woningtype, oppervlakte, bouwjaar en bewoning.14 oktober 2022.

X Noot
9

Uitgaande van een gasprijs van € 2,80 / m3.

Naar boven