36 180 Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Nr. 78 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 oktober 2023

Op 25 september jl. sprak ik met de BHOS-commissie van uw Kamer over de recente aardbeving in Marokko, de overstromingen in Noordoost-Libië kort daarop en de internationale en Nederlandse respons op beide rampen.

Als toegezegd op vragen van het lid Hammelburg (D66) deel ik graag de visie van het kabinet op de rol van Rijksoverheid en Ministerie van Buitenlandse Zaken als het gaat om spontane (kleinschalige) particuliere betrokkenheid bij internationale crises en rampen.1 Hiertoe schets ik graag eerst hoe de internationale noodhulpverlening is ingericht, dan hoe de respons uit de samenleving vorm krijgt, wat lessen zijn over ondersteuning van de overheid, om vervolgens te komen tot vervolgstappen.

Internationale noodhulpverlening

De eerste verantwoordelijkheid om te reageren op een crisis met humanitaire gevolgen ligt bij de regering en autoriteiten van het betreffende land. Als zij daarin niet of onvoldoende kunnen voorzien wordt om internationale ondersteuning gevraagd. Die ondersteuning kan via een internationale hulpvraag verlopen of het getroffen land kan bilateraal enkele landen om hulp vragen.

Internationale inzet voor het lenigen van humanitaire noden gebeurt via het noodhulpsysteem waarin VN, het internationale Rode Kruis/Rode Halve Maan en gespecialiseerde NGO’s samenwerken. Zij doen dat samen en in afstemming met nationale en lokale counterparts. Nationale overheden en lokale samenleving spelen immers een grote rol in het mobiliseren van hulp.

De Nederlandse overheid draagt aan dit internationaal gecoördineerde systeem bij door het werk van genoemde organisaties mogelijk te maken. Dat doen we met voorspelbare en flexibel in te zetten financiering die we vroeg in het jaar beschikbaar stellen. Voor snelle, impactvolle hulp op schaal is en blijft die vorm van steun het meest effectief. Nederland volgt hiermee internationale afspraken over goed humanitair donorschap.2

Ook draagt de Nederlandse overheid, net als andere EU-lidstaten, via DG ECHO in beperkte mate bij aan het leveren van noodhulp in natura. Deze inzet wordt gecoördineerd door het EU Civil Protection Mechanism (ECPM) in Brussel, waar hulpverzoeken binnen komen. De Nederlandse steun aan het ECPM omhelst veelal de uitzending van het Nederlandse Urban Search and Rescue-team (USAR), Nederlandse water- en rampenexperts en het leveren van logistieke steun door het Ministerie van Defensie.

Extra steun uit de samenleving

Rampen en crises zetten nationale en internationale hulpverlening in gang, maar katalyseren ook betrokkenheid uit de samenleving. Deze positieve uiting van medemenselijkheid en solidariteit bedient een breed scala betrokkenen: geloofsgemeenschappen, sportclubs, het bedrijfsleven, particuliere burgers. Die betrokkenheid vertaalt zich voor het overgrote deel in het doneren aan acties als Giro555 van de Samenwerkende Hulporganisaties of separate acties zoals van het Nederlandse Rode Kruis, Stichting Vluchteling en/of Artsen zonder Grenzen. Ook hier geldt dat financiële steun het meest effectief is. Aanvullend op door Nederland en andere landen gefinancierde responses kunnen deze professionele organisaties met geworven middelen extra hulp verlenen. Gemeenten kunnen bijdragen aan het VNG-Fonds voor Noodhulp, Wederopbouw, en Vredesbevordering.3

Kleinschalige particuliere initiatieven

De Nederlandse bevolking heeft ook meermaals laten zien, zoals bij de aardbevingen in Marokko, Turkije en Syrië (2023) en de oorlog in Oekraïne (2022–2023), niet alleen geld te willen donoren maar ook op andere manieren te willen helpen. Particulieren en stichtingen met specifieke expertise reizen bijvoorbeeld zelfstandig af naar een rampgebied om te helpen bij medische of andere hulpverlening. Wat het meest, en meest spontaan, voorkomt is het inzamelen, vervoeren en verdelen van hulpgoederen ter plaatse. Dit betreft basisbehoeften, maar ook tweedehands goederen zoals kleding.

Vanuit menselijk perspectief zijn dergelijke spontane initiatieven hartverwarmend. Deze vorm van hulp is echter ook arbeidsintensief, tijdrovend en kan gecoördineerde hulp in de weg zitten. Daar komt bij dat in het land zelf of in de regio ook voldoende aanbod van goederen mogelijk is. Aanschaf daar is dus praktischer, vanwege lagere vervoerskosten doelmatiger, en bovendien goed voor de lokale economie. Effectieve noodhulp draait om het snel, gericht en gecoördineerd handelen en om inspelen op de context ter plaatse. Want per ramp of crisis variëren omstandigheden, mogelijkheden en behoeften.

Lessen uit de praktijk

Het aantal maatschappelijk gewortelde organisaties en goede doelen is breed en divers. Dit heeft een eigen waarde. De rol van de Rijksoverheid is daarin voorwaarden scheppend. Goede doelen kunnen bijvoorbeeld bepaalde belastingvoordelen krijgen, terwijl de sector zelf het toezicht doet via het Centraal Bureau Fondsenwerving.

Ook ten opzichte van kleinschalige initiatieven is de overheidsrol beperkt. De focus ligt op publiekscommunicatie over reisadviezen, consulaire dienstverlening, en op het te woord staan en verwijzen van vragen uit de samenleving. Bij specifieke crises en rampen worden speciale webpagina’s ingericht. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in het kader van de oorlog in Oekraïne, de aardbevingen in Turkije en Syrië en voor private initiatieven voor hulp in Marokko via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit is behulpzaam gebleken.

Ook legt het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij crises en rampen snel contact met de ambassade van het getroffen land in Nederland.4 Dat is van belang voor consulaire zaken, maar ook voor afstemming over mogelijke hulpinitiatieven vanuit de Nederlandse samenleving. Die moeten zo goed mogelijk aansluiten op de noden en wensen van het ontvangende land. De Turkse ambassade speelde in februari een cruciale rol bij de informatieverstrekking over particuliere hulp aan de getroffen gebieden. De ambassade had de beste kennispositie over mogelijkheden en voorwaarden voor toegang, waaronder over grensovergangen met Syrië die op dat moment nog open waren. In het geval van Oekraïne en Marokko was dergelijke afstemming ook nodig en nuttig.

Als Nederland in het getroffen land een ambassade heeft, vindt van daaruit nauwgezette monitoring plaats en wordt informatie snel en zo effectief mogelijk gedeeld. De hulprespons wordt waar nodig ondersteund met visumverlening voor hulpverleners of met het adviseren over douaneregels en overvliegvergunningen voor de invoer van hulpgoederen. Overigens hebben diaspora-groepen vaak al korte lijnen met gemeenschappen in hun land van oorsprong. Bij een ramp bouwen ze daarop voort en worden familieleden, vrienden en gemeenschappen direct ondersteund.

Verdere inzet door de Nederlandse overheid is situatie specifiek en afhankelijk van de omstandigheden, mogelijkheden en behoeften. Zo was er na de inval in Oekraïne veel inzet van zowel burgers als bedrijfsleven. De overheid heeft bijvoorbeeld door het organiseren van de Ukraine Reconstruction and Recovery Conference (2022) mensen en organisaties met grote betrokkenheid bij hulp aan Oekraïne met elkaar in contact gebracht.

Volgende stappen

De Nederlandse overheid richt zich op de uitvoering van het professionele noodhulpbeleid en op het financieel mogelijk maken daarvan. De overheid heeft oog voor initiatieven uit de samenleving, adviseert, ondersteunt en coördineert de informatievoorziening daar waar mogelijk. Op basis van de lessen over particuliere initiatieven, zoals in Marokko, Libië en Turkije, en in samenspraak met de ambassadeurs, zullen nieuwe richtlijnen worden opgesteld voor ambassades. Tevens zullen we de informatievoorziening op de website van de Rijksoverheid verbeteren en in het geval van een grote ramp met veel maatschappelijke betrokkenheid do’s and dont’s delen met de betrokken gemeenschap. Ook de bredere Nederlandse inzet via het UCPM bij crises en rampen, is onderdeel van een dialoog over het versterken van de Nederlandse inzet in crises.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.N.A.J. Schreinemacher


X Noot
1

Kamerstuk 36 180, nr. 75.

X Noot
4

Met uitzondering van landen waarmee Nederland geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt, zoals Syrië.

Naar boven