36 152 Wijziging van de Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en kennisgeving van stukken) (herschikking) (PbEU 2020, L 405/40) (Uitvoeringswet Betekeningsverordening)

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 16 september 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

I. ALGEMEEN

2

   

Inleiding

2

1. Hoofdlijnen van het voorstel

2

2. Korte inhoud Betekeningsverordening

2

3. Gegevensbescherming en privacy

3

4. Financiële gevolgen

3

5. Advies en consultatie

3

   

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

5

   

Artikel I

5

E (artikel 4a)

5

G (artikel 5a)

5

H (artikel 6)

6

Artikel II

6

A (artikel 56)

6

I. ALGEMEEN DEEL

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet tot wijziging van de Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de herschikte Betekeningsverordening (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden onderschrijven de noodzaak om in de Europese Unie (EU) beter samen te werken als het gaat om de betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken. Zij stellen nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden ondersteunen het streven om gerechtelijke procedures doeltreffender te maken en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in de EU te vereenvoudigen teneinde de rechtsgang te vergemakkelijken. Zij hebben dan ook met belangstelling kennisgenomen van het voorstel en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetvoorstel en hebben vooralsnog geen verdere vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog diverse vragen.

1. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de VVD-fractie hebben gezien dat de herschikte Betekeningsverordening van toepassing is geworden op 1 juli 2022. Welke gevolgen zijn er in de praktijk nu deze deadline niet is gehaald? Op welke termijn verwacht de regering dat Nederland kan voldoen aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de herschikte Betekeningsverordening?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de Betekeningsverordening per 1 juli van dit jaar van toepassing is. Waarom is het voorstel dan zo laat aan de Tweede Kamer gezonden? Daarnaast lezen deze leden dat in Europees verband nog wordt gesproken over de technische aansluiting. Kan de regering toelichten hoe een EU-verordening al actief kan zijn, terwijl er nog wordt gesproken over de technische aansluiting van een systeem?

Bovendien merken de leden van de SP-fractie op dat per 1 juli 2022 de formulieren behorende bij de nieuwe verordening reeds op de website van de Europese Commissie (EC) beschikbaar zijn gesteld. Die formulieren horen echter bij de artikelen die pas per 1 juli 2025 actief worden. Voor de toepassing van de oude verordening gebruiken gerechtsdeurwaarders de formulieren die sinds 2008 beschikbaar werden gesteld en die nu niet meer beschikbaar zijn. Dit veroorzaakte verwarring binnen de beroepsgroep. Kan de regering hierover duidelijkheid geven?

2. Korte inhoud Betekeningsverordening

De leden van de VVD-fractie merken op dat op veel beleidsterreinen digitalisering en automatisering van systemen van belang is om effectiever en efficiënter samen te werken. Deze leden begrijpen dat het wetsvoorstel beoogt de betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken te verbeteren. Hoe verhoudt de Betekeningsverordening zich tot de verordening en richtlijn justitiële samenwerking en toegang tot het recht (e-Justice), waar momenteel in Brussel over wordt onderhandeld? Kan de regering de laatste stand van zaken schetsen bij deze onderhandelingen? Hoe wordt invulling gegeven aan het streven om in civiele zaken en strafzaken veel meer mogelijkheden te bieden voor het gebruik van videoconferenties? Kan de regering bij deze onderhandelingen bevestigen dat er zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van e-Justice Communication through Online Data Exchange (e-CODEX) en dat nieuwe systemen en structuren niet wenselijk zijn?

In het verlengde hiervan vragen de leden van de VVD-fractie wat er uit de ambtelijke verkenning naar de relevante aspecten van het e-Justice-voorstel is gekomen. Deze verkenning werd aangekondigd in de antwoorden op vragen van voornoemde leden over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad) van juni (Kamerstuk 32 317, nr. 765).

De leden van de VVD-fractie lezen dat de verzendende en ontvangende instanties in Nederland (de gerechtsdeurwaarders en de gerechten) voor de elektronische communicatie met EU-lidstaten moeten aansluiten op het systeem e-CODEX. Kan de regering aangeven welke organisaties in Nederland op dit moment al gebruik maken van e-CODEX en welke organisaties de komende jaren nog meer op het systeem worden aangesloten? Ook vragen deze leden of er een eenduidige, heldere en uniforme definitie is van wat e-CODEX exact omvat. Is dat naast de technische infrastructuur ook het beheer en onderhoud van de modellen die worden gebruikt voor e-CODEX?

3. Gegevensbescherming en privacy

De leden van de D66-fractie menen dat het waarborgen van de privacy van burgers, zeker wanneer het gaat om gerechtelijke informatie, van groot belang is. Het in te voeren systeem voor digitale informatie-uitwisseling tussen verschillende justitiële autoriteiten van de lidstaten dient te zijn gebaseerd op een volledig betrouwbare en beveiligde technische oplossing. Uit de memorie van toelichting blijkt dat er tussen de betrokken instanties overleg wordt gevoerd over de technische uitvoering. Wordt de Autoriteit Persoonsgegevens ook betrokken bij de overwegingen voor de technische uitvoering? Kan de regering toelichten waarom de Autoriteit Persoonsgegevens niet om advies is gevraagd in de voorbereiding van dit wetsvoorstel?

4. Financiële gevolgen

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de adviezen van de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten. Beiden benadrukken het belang van voldoende tijd, mankracht en middelen om de aansluiting van de nationale ICT-systemen op e-Codex te kunnen realiseren. Uit de paragraaf over de financiële gevolgen in de memorie van toelichting blijkt niet of de benodigde mankracht en middelen door de regering in kaart zijn gebracht. Kan de regering toelichten welke mankracht, tijd en middelen zij noodzakelijk acht voor een succesvolle aansluiting op het e-Codex systeem? Hoe is de regering van plan de belasting op de voornoemde organisaties te faciliteren?

5. Advies en Consultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat uit adviezen van geconsulteerde organisaties naar voren komt dat het voor alle betrokkenen van belang is dat de financiële gevolgen helder in kaart worden gebracht. Kennelijk zijn deze gevolgen voor de betrokken organisaties op dit moment nog onvoldoende in kaart gebracht. Hoe verhoudt dat gegeven zich tot Aanwijzing 4.45 van de aanwijzingen voor de regelgeving over de vermelding van financiële gevolgen van wetsvoorstellen en algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s)? Kan de regering aangeven hoe zij voornemens is de financiële gevolgen van het wetsvoorstel en de AMvB in kaart te brengen, hoe deze kosten zullen worden gedekt en wanneer de Kamer daarover wordt geïnformeerd?

De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe de herschikte Betekeningsverordening zich verhoudt tot het basisplan digitale toegankelijkheid van de rechtspraak en andere lopende initiatieven in de strafrechtketen om verder te digitaliseren. Hoe verhoudt in dat licht de herschikte Betekeningsverordening zich tot het nieuwe Wetboek van Strafvordering?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de keuze voor wel of geen Europese implementatiesoftware nog niet is gemaakt en dat de Raad voor de Rechtspraak heeft aangegeven dat het aan de Rechtspraak zelf zou moeten zijn om te beslissen of het wenselijk is gebruik te maken van de Europese implementatiesoftware. Kan de regering bevestigen dat alle partners in de strafrechtketen en alle andere Nederlandse organisaties die worden aangesloten op e-CODEX, allemaal, of geen van allen gebruik zullen maken van de Europese implementatiesoftware? Acht de regering het noodzakelijk dat alle Nederlandse organisaties dezelfde keuze maken? En zo ja, welke organisaties worden bij dit besluit betrokken? Wordt het Bureau Informatietoetsing (BIT) ook betrokken bij deze en andere keuzes die nog moeten worden gemaakt bij het vaststellen van de AMvB die ter uitwerking van het wetsvoorstel dient? Voorts vragen deze leden hoeveel het ontwerpen van eigen implementatiesoftware voor Nederland naar verwachting zou kosten, indien hiervoor zou worden gekozen.

Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat het ontwerpen van de implementatiesoftware uit de algemene begroting van de Europese Unie wordt gefinancierd. Welk bedrag is hiervoor geraamd?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Daarin wordt expliciet gevraagd om ruimte in artikel 56 Rv, lid 2 voor het afzonderlijk verzending van vertaalde stukken. De KBvG voorziet problemen in de praktijk omdat vertalingen vaak nog niet klaar zijn op het moment van verzending. De aan het woord zijnde leden lezen in de memorie van toelichting geen reactie op dit bezwaar. Kan de regering toelichten waarom er niet is gekozen om deze ruimte toe te kennen in het voorstel?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het consultatieadvies van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). In het consultatieadvies maakt de NOvA een opmerking met betrekking tot de delegatie in het wetsvoorstel. Aan artikel 2 van de Uitvoeringswet wordt een lid toegevoegd dat bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld voor de verzending als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de verordening. De adviescommissie stelt de vraag of voldoende is gewaarborgd dat nadere regels werkbaar en betrouwbaar zijn. Hoe ziet de regering de delegatiebepaling in dit licht?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het advies van de Raad van State (RvS). De Betekeningsverordening geeft de mogelijkheid voor rechters tot het verlenen van verstek zelfs indien geen certificaat van betekening is ontvangen. Daarvoor moet worden voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 22, tweede lid van de verordening. Deze leden lezen in het advies van de RvS dat het omzetten c.q. overnemen van deze voorwaarden in de Uitvoeringswet strijdig is met het overschrijfverbod. In plaats daarvan zou in de Uitvoeringswet moeten worden verwezen naar de voorwaarden in de verordening zelf. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heeft de regering ervoor gekozen om het voorstel niet langer als Uitvoeringswet opnieuw te laten vaststellen, maar te kiezen voor een wijzigingswet. Het huidige artikel 7 dat de uitvoering (na wijziging) van artikel 22 van de herschikte verordening zal regelen, omvat de overgenomen voorwaarden uit de verordening. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat de regering aanvulling op dat punt niet nodig acht omdat aan de wijze van verlenen van verstek en de voorwaarden daarvoor niets wordt gewijzigd. Deze leden vragen waarom, in navolging van het advies van de RvS met betrekking tot schending van het overschrijfverbod, de voorwaarden in artikel 7 niet zijn gewijzigd in een verwijzing naar de in de Betekeningsverordening gestelde voorwaarden. Kan de regering hier een toelichting op geven?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

E (artikel 4a)

De leden van de SP-fractie constateren dat de nieuwe Betekeningsverordening een clausule bevat die het mogelijk maakt voor gerechtsdeurwaarders om adressen te achterhalen uit bijvoorbeeld de Basisregistratie Personen (BRP), indien daarna een betekening volgt. Uit de memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat het achterhalen van een adres optioneel wordt opgevolgd door een betekening. Kan de regering dit toelichten? Is het optioneel of wordt het achterhalen van een adres altijd gevolgd door een betekening? Indien het optioneel is, wat is de ratio achter dit systeem? Daarnaast is er het vraagstuk van geheime adressen. Voldoen gerechtsdeurwaarders aan de Uitvoeringswet wanneer zij bij geheime adressen slechts de gemeente of woonplaats verstrekken, in plaats van het precieze adres?

Tot slot speelt, met betrekking tot het achterhalen van de adressen, het vraagstuk van vergoeding. Deze leden hebben vernomen dat gerechtsdeurwaarders wel degelijk kosten in rekening zullen brengen voor het achterhalen van een adres. Hoe verhoudt dit zich tot de toelichting in de memorie van toelichting? Brengt de regering dit gegeven ter kennis aan de EC?

G (artikel 5a)

De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de regering per AMvB nadere regels wil stellen aan het elektronisch betekenen van stukken en het verzenden van stukken per e-mail. In Nederland is echter geen systeem van digitale betekening of kennisgeving. Is de regering van plan dit te wijzigen, en zo ja, waarom? In de memorie van toelichting wordt ook verwezen naar het veilig mailen. Heeft de regering de intentie dat verder uit te breiden en wat is daarvoor de juridische basis? Kan de regering toelichten wat zij dan van plan is om in de AMvB op te nemen?

De leden van de SP-fractie merken op dat het verzenden of ontvangen in de praktijk om zeer omvangrijke dossiers kan gaan, soms wel om duizenden pagina’s. Dit roept de vraag op of behoefte is aan de mogelijkheid om printkosten in rekening te brengen. Vindt de regering het gewenst om hiervoor ruimte te bieden in de AMvB?

H (artikel 6)

De leden van de SP-fractie vernemen dat het tarief vast wordt gesteld op 125 euro. De memorie van toelichting is op dit punt echter niet heel duidelijk over de vraag of dat tarief inclusief of exclusief belasting is, aangezien dit afhankelijk is van de hoedanigheid van de opdrachtgever. Deze leden stellen dat het het beste is wanneer er een bedrag wordt opgenomen inclusief belasting. Dat zou hier uitkomen op € 151,25. In de situatie dat de BTW verlegd moet worden, zal de Nederlandse gerechtsdeurwaarder een bedrag exclusief BTW in rekening brengen.

Artikel II

A (artikel 56)

In artikel 12 van de nieuwe verordening wordt de weigering wegens schending van het taalvereiste geregeld. De verordening is op dit punt geheel gewijzigd ten opzichte van de oude verordening en maakt dan ook gebruik van geheel andere weigeringsformulieren. Gebruik van de weigeringsformulieren was onder de oude verordening altijd verplicht, ook als een vertaling was bijgevoegd.1 De nieuwe verordening stelt duidelijk in overweging 23 dat weigering tot uitzonderlijke gevallen moet worden beperkt. In het zicht van de nieuwe verordening heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op 5 mei 20222 haar standpunt evenwel herhaald zonder daarbij op enige wijze te verwijzen naar de nieuwe regels voor weigering. Hoe dient de praktijk dit arrest te duiden in het licht van de gewijzigde regels?

Daarnaast hebben de leden van de SP-fractie het over de mogelijkheid om ook vertalingen anders dan beëdigde vertalingen toe te staan. Waarom staat de regering dit toe? Hoe wordt de kwaliteit van een vertaling gegarandeerd wanneer die niet door een beëdigd vertaler tot stand is gekomen? Leidt dit niet tot uitholling van de kwaliteit van vertaling van officiële documenten?

De voorzitter van de vaste commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Meijer


X Noot
1

Op grond van het arrest van 16 september 2015, C-519/13 (Alpha Bank Cyprus vs. Si Sent)

X Noot
2

(C346–21)

Naar boven