36 148 Voorstel voor een Richtlijn betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (herschikking) | Voorstel voor een Richtlijn betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen (herschikking) | Commissiemededeling inzake aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 september 2022

De leden van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad1van de Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben kennisgenomen van de op 27 april 2022 gepubliceerde voorstellen alsmede de BNC-fiches behorend bij:

  • COM(2022)650 voor een Voorstel voor de richtlijn inzake de status van langdurig ingezetene derdelanders;

  • COM(2022)655 voor een Richtlijn inzake enkelvoudige toelatingsprocedure en de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA), en

    COM(2022)657 voor een Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement, de Raad, het Europees Economisch Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU.

Naar aanleiding hiervan is op 28 juni 2022 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met vragen en opmerkingen van de fracties van GroenLinks en de PvdA gezamenlijk en van de fractie van de PVV, waarbij de fractie-Nanninga zich heeft aangesloten.

De Staatssecretaris heeft op 16 september 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad, De Man

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL / JBZ-RAAD

Aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 28 juni 2022

De leden van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad van de Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben met belangstelling kennisgenomen van de op 27 april 2022 gepubliceerde voorstellen COM(2022)650 voor een Voorstel voor de richtlijn inzake de status van langdurig ingezetene derdelanders, COM(2022)655 voor een Richtlijn inzake enkelvoudige toelatingsprocedure en de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) en COM(2022)657 voor een Mededeling van de Commissie aan het Europese Parlement, de Raad, het Europees Economisch Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU, alsmede de bijbehorende BNC-fiches. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA leggen naar aanleiding van deze voorstellen graag gezamenlijk de volgende vragen en opmerkingen aan u voor. De leden van de fractie van de PVV wensen eveneens een aantal vragen voor te leggen naar aanleiding van voorstel COM(2022)657. De leden van de fractie-Nanninga wensen zich bij de door de leden van de fractie van de PVV gestelde vragen aan te sluiten.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA gezamenlijk

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA onderschrijven de doelstelling om legale migratie te vergemakkelijken en steunen de positieve inzet van de regering. Deze leden hebben naar aanleiding van de BNC-fiche behorend bij de voorstellen COM(2022)650 en COM(2022)655 nog enkele vragen.

  • 1. In het BNC-fiche over het voorstel COM(2022)650 lezen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA dat het onduidelijk is in hoeverre openbare ordeaspecten in andere lidstaten mogen worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag om de status. Wordt hiermee de algemene mogelijkheid om een langdurig ingezetene derdelanders (LID)-status te weigeren op basis van openbare ordeaspecten bedoeld, zoals beschreven in artikel 6 van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, of wordt er bedoeld om er bijvoorbeeld op in te zetten dat openbare ordeaspecten in andere lidstaten zwaarder worden meegewogen dan openbare ordeaspecten vóór verblijf in de Europese Unie (EU)? En hoe definieert u openbare ordeaspecten voor de aanvraag van een LID-status?

  • 2. In het BNC-fiche over het voorstel COM(2022)650 lezen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA over het betrekken van middelen die door derden worden verstrekt bij het middelenvereiste dat deze door een derde verstrekte middelen voldoende stabiel dienen te zijn. Dit is echter ook al een punt van toetsing in het huidige middelenvereiste, namelijk ten aanzien van eigen middelen. Bedoelt u hier een stabiliteitsvereiste van dezelfde strekking als bij eigen middelen gehanteerd wordt, of een zwaardere toets van de stabiliteit van door derden verstrekte middelen?

  • 3. Met name in het BNC-fiche over het voorstel COM(2022)650, maar ook in het BNC-fiche over voorstel COM(2022)655 wordt aangegeven dat het kabinet bezwaar heeft tegen het voorstel om de arbeidsmarkttoets af te schaffen wanneer een LID vanuit een andere lidstaat naar Nederland komt voor arbeid, omdat dit aan de lidstaten dient te blijven. Hoe beoordeelt u hierin het gegeven dat een LID dan een tweede arbeidsmarkttoets dient te ondergaan, terwijl de LID-status al verkregen is? Kunt u inzichtelijk maken hoe hierin de belangen van de LID worden afgewogen tegen de nationale besliskracht?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV merken op dat in het BNC-fiche behorend bij voorstel COM(2022)657 niet wordt uitgesloten dat Nederland zal deelnemen aan de zogenaamde «Talentpartnerschappen» van de EU. Deze samenwerking wordt vooral gezocht met (hoofdzakelijk) Islamitische landen: «De Commissie is voornemens in EU-verband in te zetten op Talentpartnerschappen met Egypte, Marokko en Tunesië, waarbij eind 2022 zal worden gestart met de implementatie. De Commissie zal parallel hieraan ook de haalbaarheid onderzoeken van Talentpartnerschappen met Senegal, Nigeria, Bangladesh en Pakistan

Kunt u aangeven op basis van welke criteria deze landen zijn geselecteerd, aan welke specifieke «talenten» hierbij wordt gedacht en waarom juist die talenten in uitgerekend die landen bovengemiddeld aanwezig zijn? Kunt u aangeven hoe de inzet, op deze voornamelijk Islamitische landen, zich verhoudt tot de ronduit slechte integratie van groepen uit Islamitische landen in onze Westerse Nederlandse samenleving? Kunt u tevens aangeven hoe u het risico op verdere islamisering van onze Nederlandse samenleving inschat door deze groepen migranten uit Islamitische landen nog ruimhartiger toegang te verlenen tot ons land?

Kunt u verder aangeven in hoeverre arbeidsmigranten die in dit kader naar Nederland (en/of andere EU-lidstaten) komen recht of mogelijkheden hebben op gezinshereniging?

De leden van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en en zij verzoeken u deze uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van deze brief te mogen ontvangen. Een gelijkluidende brief is verzonden aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, M.H.M. Faber - van de Klashorst

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2022

Ik dank de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA, en van de fractie van de PVV voor de vragen die zij hebben gesteld over het BNC-fiche inzake de voorstellen van de Commissie met betrekking tot de richtlijn over de status van langdurig ingezetene derdelanders (COM (2022) 650), de richtlijn inzake de enkelvoudige toelatingsprocedure en de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (COM (2022) 657) en de Mededeling «aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU» (COM(2022)657), evenals de leden van de fractie -Nanninga die zich wensen aan te sluiten bij de door de leden van de fractie van de PVV gestelde vragen. Mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal ik deze vragen beantwoorden.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen naar de betekenis van de passage in hoeverre openbare ordeaspecten in andere lidstaten mogen worden meegewogen bij de beoordeling van de aanvraag om de status van langdurig ingezetene derdelander (LID).

Het antwoord op deze vraag is als volgt:

Het kabinet heeft in het desbetreffende BNC-fiche aangegeven nog een nadere afweging te willen maken wat betreft de wenselijkheid om het verblijf in een andere lidstaat mee te berekenen bij de termijn van vijf jaar rechtmatig verblijf die vereist is voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene derdelander. Reden hiervoor is dat er bij het verlenen van de status van langdurig ingezetene derdelander getoetst wordt of de aanvrager een risico is voor de openbare orde. Deze toets vindt ook plaats bij eerste toelating tot de eerste lidstaat. De mogelijkheid bestaat echter dat de eerste lidstaat bij een eerdere toelating of verlening van een verblijfsvergunning antecedenten lichter beoordeelt dan bijvoorbeeld Nederland. Dit kan zich voordoen bij de eerste verlening, maar ook daarna als de vreemdeling na de inwilliging van de aanvraag wordt veroordeeld voor het plegen van een delict en de lidstaat moet oordelen of de vreemdeling zijn vergunning mag behouden. Wanneer Nederland op grond van de openbare orde toets de aanvrager de status van LID wil onthouden op grond van antecedenten in het land van oorsprong of de eerste lidstaat, zal het mee moeten wegen dat de eerste lidstaat in de openbare ordetoets geen reden zag om hem een verblijfsvergunning te onthouden. Mede afhankelijk van de standpunten van andere lidstaten zal Nederland op dit punt een definitief standpunt innemen.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen of het stabiliteitsvereiste bij middelen die door een derde worden verstrekt aan een LID gelijk of zwaarder is dan bij de toets op de middelen waarover de LID zelf beschikt.

Het antwoord op deze vraag is als volgt:

Op grond van jurisprudentie van het EU-Hof (zaak C-302/18, 3 oktober 2019) mag bij de beoordeling van het middelenvereiste bij de aanvraag om de status van LID, inkomsten die afkomstig zijn van een derde of een familielid van de aanvrager worden door artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2003/109 niet worden uitgesloten, mits zij vast, regelmatig en voldoende zijn. Relevante factoren daarbij zijn: het juridisch bindende karakter van een verbintenis van een derde of een familielid van de verzoeker om de aanvrager ten laste te nemen, de familieband tussen de aanvrager en de verwant of verwanten die bereid zijn hem ten laste te nemen, en de aard en de bestendigheid van de inkomsten van de verwant of verwanten van die aanvrager. De beoordeling van de duurzaamheid van de middelen die door een derde worden verworven is gelijk aan de beoordeling als diezelfde middelen door de LID zouden worden verworven.

De LID moet daarbovenop wel kunnen onderbouwen dat de stroom middelen naar hem een regelmatig karakter heeft.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen om inzichtelijk te maken hoe de belangen van de LID worden afgewogen tegen de nationale besliskracht vanwege het bezwaar van het kabinet om in de richtlijn te regelen dat lidstaten geen arbeidsmarkttoets meer mogen uitvoeren wanneer een LID vanuit een andere lidstaat naar deze lidstaat migreert.

Het antwoord op deze vraag is als volgt:

Voor een langdurig ingezetene die vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland komt om arbeid te verrichten, geldt op dit moment een arbeidsmarkttoets gedurende de eerste twaalf maanden van zijn verblijf. Het kabinet heeft inderdaad bezwaar tegen het voorstel van de Europese Commissie om deze arbeidsmarkttoets af te schaffen. De reden hiervoor is dat het kabinet er sterk aan hecht dat het aan de lidstaten blijft om te beslissen over de toegang van derdelanders tot de arbeidsmarkt. Op die manier kan de toegang van derdelanders afhankelijk blijven van de behoeften van de nationale arbeidsmarkt. Deze keuzemogelijkheid voor lidstaten weegt voor het kabinet, dat wil vasthouden aan de arbeidsmarkttoets, zwaarder dan het vergroten van de intra-EU mobiliteit voor langdurig ingezetenen, zoals door de Europese Commissie is beoogd met het voorstel tot afschaffing van de arbeidsmarkttoets.

De leden van de fractie van de PVV vragen om aan te geven op basis van welke criteria de landen waarmee de EU Partnerschappen wil opzetten, zijn geselecteerd. Daarnaast vragen deze leden hoe dit zich verhoudt tot de slechte integratie van groepen uit Islamitische landen in de Westerse Nederlandse samenleving, hoe het risico van verdere islamisering van de Nederlandse samenleving wordt ingeschat en in hoeverre arbeidsmigranten die in het kader van deze Partnerschappen naar Nederland (en/of een andere EU-lidstaat) komen recht of mogelijkheden hebben op gezinshereniging.

Het antwoord op deze vraag is als volgt:

Met de Talentpartnerschappen beoogd de Europese Commissie ondersteuning te bieden aan EU-lidstaten voor het opzetten van vrijwillige migratieafspraken met prioritaire migratielanden. De Talentpartnerschappen dragen volgens de Commissie bij aan een integrale benadering van migratiesamenwerking, waar ook het tegengaan van irreguliere migratie en effectieve terugkeersamenwerking onderdeel van zijn. De Europese Commissie heeft ervoor gekozen om Egypte, Marokko en Tunesië te selecteren, omdat zij migratiesamenwerking met deze landen wil versterken, om irreguliere migratie tegen te gaan en terugkeer bij onrechtmatig verblijf te bevorderen. De Talentpartnerschappen staan volgens de Commissie open voor migranten van alle opleidingsniveaus, en uit verschillende sectoren, afhankelijk van de wensen van de betrokken landen, met oog voor het risico van braindrain. De geloofs- of levensovertuiging van de migranten speelt hierbij geen rol. In Nederland is de vrijheid van religie verankerd in de Grondwet, en kan iedereen – binnen de kaders van de rechtsstaat – zijn of haar eigen geloof of levensovertuiging belijden. Moslims maken deel uit van de Nederlandse samenleving. Zoals aangegeven in het BNC-fiche zal het kabinet bezien of en in hoeverre Nederland kan aansluiten bij de Talentpartnerschappen zoals die onder de hoede van de Commissie zullen worden opgezet. Hierbij zullen geen onomkeerbare stappen worden genomen zonder de Kamer hierover te informeren.

Lidstaten blijven zelf verantwoordelijkheid voor de keuze welke arbeidsmigranten uit derde landen worden toegelaten en onder welke voorwaarden. Wat betreft gezinshereniging kunnen alleen vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven gezinshereniging aanvragen. Als het gaat om gezinshereniging bij arbeidsmigranten van buiten de EU dient hij of zij in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst, arbeid als zelfstandige, arbeid als kennismigrant, wetenschappelijke onderzoeker in de zin van Europese Richtlijn 2005/71/EG, houder van de Europese blauwe kaart, studie, het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst, grensoverschrijdende dienstverlening of overplaatsing binnen een onderneming. Dit geldt echter niet voor de verblijfsdoelen, seizoenswerk, lerend werken en uitwisseling.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV) (voorzitter), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Stienen (D66) (ondervoorzitter), Van Rooijen (50PLUS), Van den Berg (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Doornhof (CDA), Karimi (GL), Veldhoen (GL), Vos (PvdA), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Dittrich (D66), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (Fractie-Frentrop).

Naar boven