36 068 Voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2021/953 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 mei 2022

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid1, Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van de Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning3 hebben kennisgenomen van het Voorstel voor een Verordening tot wijziging van de Verordening betreffende het Digitaal EU-COVID-certificaat (DCC) van de Europese Commissie4 (hierna: DCC-verordening) en de kabinetsappreciatie van dit voorstel5.

De leden van de fracties van PVV, ChristenUnie en PvdD hebben naar aanleiding van dit voorstel en de bijbehorende kabinetsappreciatie van 25 februari 2022 een aantal vragen gesteld. De leden van de Fractie-Otten hebben zich aangesloten bij de vragen van de PvdD-fractie.

Naar aanleiding hiervan is op 12 april 2022 een brief gestuurd aan de van Justitie en Veiligheid.

De Minister heeft op 16 mei 2022 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 12 april 2022

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid (J&V), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van de Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) hebben met belangstelling kennisgenomen van het Voorstel voor een Verordening tot wijziging van de Verordening betreffende het Digitaal EU-COVID-certificaat (DCC) van de Europese Commissie6 (hierna: DCC-verordening) en de kabinetsappreciatie van dit voorstel7.

De leden van de fracties van PVV, ChristenUnie en PvdD hebben naar aanleiding van dit voorstel en de bijbehorende kabinetsappreciatie van 25 februari 2022 een aantal vragen. De leden van de Fractie-Otten sluiten zich aan bij de vragen van de PvdD-fractie.

Vragen van de PVV-fractie

In de kabinetsappreciatie over het recht op vrij verkeer staat op pagina 2: «Gezien de huidige epidemiologische situatie in de Europese Unie, kan volgens de Commissie niet worden uitgesloten dat lidstaten ook na 30 juni 2022, de datum waarop Verordening (EU) nr. 2021/953 verstrijkt, genoodzaakt zijn van burgers te vragen in het bezit te zijn van een vaccinatie-, test- of herstelcertificaat tijdens het uitoefenen van hun recht op het vrij verkeer. Hierdoor stelt de Commissie voor om de DCC-verordening te verlengen met een periode van 12 maanden, tot 30 juni 2023. De Commissie schrijft dat de verlenging van de verordening niet mag worden opgevat als een verplichting voor de lidstaten om beperkingen op het vrij verkeer te handhaven of op te leggen.»

Op 8 februari 2022 hebben de leden van de PVV-fractie vragen gesteld over de Schengengrenscode8 in relatie tot de coronamaatregelen. De Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid melden in hun reactie van 15 maart 2022 hierop: «Wat de Commissie in de ogen van het kabinet beoogt met deze alinea en de nieuwe bepalingen in artikel 23 van het voorstel is het voorkomen van herinvoering van binnengrenscontroles. Dat moet – in lijn met de visie van het kabinet – een ultimum remedium blijven. Daarvoor doet de Commissie een aantal handreikingen wat lidstaten kunnen doen zonder dat het gekwalificeerd moet worden als grenscontroles. Eén daarvan is, naar aanleiding van de ervaringen opgedaan tijdens de pandemie, de uitvoering van bevoegdheden op het terrein van volksgezondheid. Deze uitvoering is echter aan voorwaarden gebonden. Zo mag dit niet systematisch zijn zoals het geval is bij controle aan de buitengrens. In lijn hiermee kan het daarom zo zijn dat autoriteiten bepaalde controles uitvoeren wanneer die proportioneel aan het beschermen van de nationale veiligheid en de verspreiding van een bepaalde infectieuze epidemiologische ziekte. Vanzelfsprekend dienen autoriteiten daarbij, zoals bij alle andere maatregelen ook het geval is, fundamentele rechten van personen te waarborgen».9

De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen.

  • 1. Hoe verhoudt de langdurige verlenging (vooralsnog met een jaar) van de DCC-verordening zich tot het in het kader van de Schengengrenscode bedoelde ultimum remedium?

  • 2. Een van de gestelde voorwaarden binnen de Schengengrenscode is dat de uitvoering van de maatregel niet systematisch mag zijn. Het gebruiken van de DCC in het kader van reizen binnen de EU heeft juist bij uitstek een systematisch karakter omdat het verplichte gebruik daarvan door lidstaten die het DCC voor reizigers vereisen dit juist integraal toepassen en controleren. Kunt u aangeven hoe het DCC zich gelet hierop verhoudt tot deze voorwaarden van de Schengengrenscode? In hoeverre kunnen zulke controles op het DCC door lidstaten als «bepaalde controles» worden gezien, terwijl deze naar hun aard systematisch zijn? Hoe worden hierbij, zoals bij de Schengengrenscode wordt vereist, fundamentele rechten gewaarborgd en daarmee dus ook de fundamentele rechten van de circa 5 miljoen Nederlandse burgers die geen boostervaccinatie hebben genomen?

  • 3. Kunt u, gelet op het bovenstaande, duiden wat dit betekent voor het uitoefenen van het recht van vrij verkeer zoals genoemd in de voornoemde passage uit de kabinetsappreciatie?

  • 4. Voorts staat op pagina 2 van de kabinetsappreciatie: «De epidemiologische situatie vereist daarmee dat de middelen die het verspreiden van het virus tegengaan, beschikbaar blijven.» Kunt u nader onderbouwen hoe de voor het DCC verplichte elementen het verspreiden van het virus tegengaan? Een van de pijlers onder het DCC betreft de vaccinatiestatus. Volledig gevaccineerden kunnen echter evengoed het virus verspreiden als niet (volledig) gevaccineerden. Waarom wordt dan tóch de vaccinatiestatus als onderbouwing voor het DCC gehanteerd, nu het doel van verspreiding van het virus daarmee niet wordt tegengegaan?

  • 5. Op dezelfde pagina staat: «Hierbij onderstreept het kabinet het principe dat de middelen die de verordening ter beschikking stelt enkel dienen te worden ingezet indien zij noodzakelijk en proportioneel zijn tot de risico’s die hun inzet ondervangt. Deze noodzakelijkheids- en proportionaliteitsafweging dient telkens kritisch en zorgvuldig plaats te vinden.» De leden van de PVV-fractie vragen u concreet aan te geven welke criteria en indicatoren worden gehanteerd om noodzakelijkheid en proportionaliteit vast te stellen. Door wie en op basis van welke standaarden wordt deze «kritische en zorgvuldige» afweging gemaakt? Kunt u ook verduidelijken wanneer er in dit kader sprake is van «risico’s» en op basis van welke concrete criteria en indicatoren?

  • 6. Op pagina 3 van de brief staat vermeld: «Hiermee kunnen Nederlanders die hun basisserie hebben ontvangen in een andere lidstaat, maar hun booster in Nederland hebben gekregen, op een makkelijkere manier de juiste certificaten ontvangen.» Kunt u verduidelijken hoe de «basisserie» gedurende de looptijd van de voorliggende verordening geldigheid kent en op welke wijze wordt bepaald of hierin eventueel aanpassingen komen? Nu de «basisserie» met boostervaccinaties vereist is in andere lidstaten, zet het DCC aan tot vaccinatiedrang. Kunt u daarom aangeven hoe de inzet van het DCC zich verhoudt tot de aangenomen motie-Wilders10 om geen vaccinatiedwang of -drang toe te passen?

  • 7. U stelt verder op pagina 4: «Vanwege het grensoverschrijdende karakter van de pandemie is het van toegevoegde waarde dat op EU-niveau maatregelen worden genomen, zoals voorgesteld in de verordening, ten aanzien van interoperabele systemen die onder andere reizen binnen de Unie zouden kunnen vergemakkelijken, mochten wetenschappelijke bevindingen hiertoe leiden.» Kunt u nader duiden wat hier bedoeld wordt met «wetenschappelijke bevindingen», hoe deze bevindingen worden afgewogen, door wie en op basis van welke criteria?

  • 8. De kabinetsappreciatie wordt afgesloten met de passage: «Deze infrastructuur is in de kern dezelfde als die nodig is voor het kunnen uitgeven van een nationaal CTB. Daarbinnen kan geen toedeling worden gemaakt aan de kosten voor het DCC. Daarenboven kent de mate van inzet van het DCC in de toekomst een zekere onvoorspelbaarheid. De uitgaven voor het in stand houden en aanpassen van het Coronacheckstelsel worden op de VWS-begroting ingepast.» In hoeverre blijft het DCC gekoppeld aan het nationaal coronatoegangsbewijs (CTB)? Kunt u uitsluiten dat de tijdelijke maatregelen, zoals de Tijdelijke wel maatregelen covid-19 (Twm), van kracht blijven om de infrastructuur van het DCC te ondersteunen?

  • 9. Eerder heeft de Europese Commissie aangegeven dat de Europese Digitale Identiteit bij uitstek bedoeld is om toe te passen voor het coronacertificaat. In het Tweede Kamerdebat van 9 maart jongstleden gaf u echter aan dat het DCC los zou staan van de European Digital Identity.11 Kunt u aangeven welke waarborgen er zijn dat de European Digital Identity (eID) niet gekoppeld gaat worden aan het DCC?

  • 10. Voorts is in dit Tweede Kamerdebat gesproken over de inzet van het DCC vanwege een «crisissituatie». Kunt u concreet aangeven wat de criteria zijn voor een crisissituatie en door wie dat wordt bepaald?

  • 11. De tussenevaluatie van het DCC is voorzien in februari 2023. Dat moment valt samen met het reguliere griepseizoen. Hoe wordt uitgesloten dat door andere factoren, zoals het griepseizoen, de inzet van het DCC onnodig lang in stand blijft? Wat zijn de criteria en indicatoren voor de beoordeling van deze tussenevaluatie en door wie worden deze vastgesteld? Kunt u daarnaast tevens nader kunnen onderbouwen in hoeverre hierbij «mission creep» wordt voorkomen, waar ook de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 in haar advies nadrukkelijk op wijst?12

Vragen van de ChristenUnie-fractie

Op pagina 5 van de verordening staat dat de lidstaten persoonsgegevens die in digitale EU-certificaten zijn opgenomen, voor andere doeleinden mogen verwerken, indien de rechtsgrondslag voor verwerking van dergelijke gegevens voor andere doeleinden wordt geboden door het nationale recht, dat in overeenstemming moet zijn met het Unierecht inzake gegevensbescherming. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat precies de betekenis is van deze zinsnede. Welke gegevens zouden deze lidstaten dan mogen «verwerken»? Welke gevolgen kan dit hebben voor Nederlandse burgers? Hoe beoordeelt het kabinet deze «verwerking» van gegevens? Kan (bilateraal) overleg met landen die zo’n grondslag hebben, leiden tot het niet-verwerken van de gegevens van Nederlandse burgers?

Op pagina 4 van de brief van 25 februari 2022 met de kabinetsappreciatie van dit voorstel staat dat het kabinet meer duidelijkheid over de opslag van persoonsgegevens wenst en dat een geharmoniseerde uitleg en toepassing of een verduidelijking van artikel 10, derde lid 3 gewenst is. Welke uitleg of toepassing heeft het kabinet voor ogen en welke mogelijkheden zijn er om de gewenste uitleg of toepassing te realiseren?

Vragen van de PvdD-fractie, mede namens de Fractie-Otten

De leden van deze fracties verzoeken u om alle (sub)vragen afzonderlijk te beantwoorden.

  • 1. In de aan de Tweede Kamer gerichte brief van 3 maart 2022 stelt het kabinet zich bij de beantwoording van vraag 1 op het standpunt dat COVID-19 de endemische fase nog niet heeft bereikt, op grond waarvan het nog steeds een rechtsbasis voor de verlenging van de DCC-verordening aanwezig acht.13

    • 1a. Hoe verdraagt zich dat standpunt met het gegeven dat reeds nu is besloten dat met ingang van 24 maart 2022 alle covid-maatregelen komen te vervallen?

    • 1b. Op grond van welke gegevens zal het kabinet kunnen concluderen dat de epidemische fase is overgegaan in een endemische fase?

    • 1c. Staat het aan het kabinet vrij om te oordelen dat voor de toepassing van de DCC-verordening dient te worden uitgegaan van wijziging van de epidemische fase naar een endemische fase als de meerderheid van de lidstaten dat oordeel niet onderschrijft?

    • 1d. Zijn er op dit moment lidstaten die, met het oog op het intreden van een endemische fase op het moment van of na het verstrijken van de geldigheidsduur van de DCC-verordening, verlenging met een periode van 12 maanden niet proportioneel achten?

  • 2. Uit de beantwoording van de door de Tweede Kamer gestelde vragen alsmede uit de kabinetsappreciatie blijkt dat het kabinet op verschillende punten wijziging van de huidige DCC-verordening wenselijk of noodzakelijk acht.

    • 2a. Deelt het kabinet het standpunt van de leden van de PvdD-fractie dat bij de afweging of aan een verlenging van de DCC-verordening meegewerkt mag worden mede moet worden betrokken of onderdelen van de verordening strijdig zijn met het proportionaliteitsvereiste of met het algemene rechtszekerheidsbeginsel?

    • 2b. Welke van de op pagina 3 en 4 van de kabinetsappreciatie genoemde kritiekpunten werpen de vraag op of de huidige DCC-verordening voldoet aan de eisen die uit het proportionaliteits- en het rechtszekerheidsbeginsel voortvloeien?

  • 3. Het kabinet heeft kritiek op het ontbreken van voldoende waarborgen voor de privacy. Zo wordt op pagina 4 van de appreciatie gesteld: «Ook wenst het kabinet meer duidelijkheid over hoe wordt gezorgd dat gegevens niet worden bewaard conform het verbod inzake de opslag van persoonsgegevens in artikel 10, lid 3, aangezien het verbod uiteenlopend wordt uitgelegd in lidstaten. Sommigen accepteren het uploaden van de DCCs met persoonsgegevens, waarbij onduidelijkheid kan ontstaan of de gegevens worden bewaard.»

    • 3a. Welke lidstaten heeft u hierbij op het oog?

    • 3b. Biedt die handelwijze de mogelijkheid dat in het systeem van gegevensverwerking ten behoeve van de DCCs door die lidstaten persoonsgegevens worden opgenomen die relevant zijn voor andere doeleinden dan de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie, test- en herstelbewijzen?

    • 3c. Is het mogelijk dat in de bedoelde lidstaten privacygevoelige gegevens van Nederlandse staatsburgers als gevolg van het ontbreken van voldoende waarborgen die zien op bewaring, opslag en vernietiging van persoonsgegevens, in handen komen van onbevoegden of van criminele organisaties? Zo ja, ziet u dan daarin niet al een grond om zich tegen verlenging uit te spreken? Zo nee, op grond van welke gegevens komt u tot dat oordeel?

  • 4. In de kabinetsappreciatie staat op pagina 2–3: «Deze noodzakelijkheids- en proportionaliteitsafweging dient telkens kritisch en zorgvuldig plaats te vinden. In de onderhandelingen zal het kabinet dan ook aangeven dat de verordening duidelijkheid dient te bieden over hoe wordt voorkomen dat onnodig gebruik wordt gemaakt van een DCC.»

    • 4a. Gaat het kabinet ervan uit dat het mogelijk is dat lidstaten in de periode van gelding van de DCC-verordening «onnodig gebruik» kunnen maken van een DCC?

    • 4b. Hoe kan de door het kabinet gewenste duidelijkheid worden verkregen?

  • 5. In de ogen van de fractieleden van de PvdD heeft het kabinet terecht aan de orde gesteld dat de juridische grondslag voor de gedelegeerde handeling 2288 gebrekkig is. De bedenkingen van het kabinet zijn echter niet gedeeld door de Europese Commissie en de door het kabinet noodzakelijk geachte verduidelijking is niet in de onderhavige wijziging meegenomen. In de Raadswerkgroep van 4 maart 2022 kondigde de Commissie aan dat er een zaak aanhangig is gemaakt bij het Gerecht van het Europees Hof van Justitie van de EU waarbij burgers de geldigheid van de vastgestelde gedelegeerde handeling betwisten, zo staat in de brief van 8 maart 2022 aan de Tweede Kamer.14

    • 5a. Zijn in die zaak dezelfde bezwaren naar voren gebracht als die welke het kabinet in zijn bedenkingen heeft aangevoerd? Zijn er lidstaten die de bedenkingen van het kabinet delen?

    • 5b. Zal het kabinet, als de burgers gelijk krijgen, maar dat niet leidt tot een herziening van de onderhavige wijziging, zich tegen de verlenging uitspreken?

  • 6. In alle lidstaten bevinden zich groepen inwoners die op medische of levensbeschouwelijke gronden niet gevaccineerd zijn.

    • 6a. Wat is er in de huidige DCC-verordening geregeld omtrent de positie van inreizigers die tot deze groepen behoren?

    • 6b. Deelt het kabinet de opvatting van de leden van de PvdD-fractie dat het belang van een interoperabel systeem dat het vrije verkeer van personen dient te waarborgen, mede een regeling dient te omvatten voor inreizigers die op medische of levensbeschouwelijke gronden niet gevaccineerd zijn?

  • 7. Uit onderzoeken blijkt dat de vaccineffectiviteit tegen infectie en transmissie sterk is teruggelopen. In hoeverre is er met dat gegeven rekening gehouden bij de afweging of de DCC-verordening verlengd dient te worden? Uit welke stukken blijkt dat?

  • 8. Veel burgers maken zich zorgen dat de DDC een opmaat kan vormen voor het invoeren van een Europese medische QR-code. In de brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2022 wordt een reactie gegeven op vraag 5, die op dit onderwerp ziet (pagina 4). Het antwoord gaat volgens de leden van de PvdD-fractie niet op de kern van de zaak in. Kan het kabinet verzekeren dat het DCC geen opmaat vormt voor het invoeren van een Europese medische QR-code? Zo ja, op grond van welke gegevens komt het kabinet tot zijn bevestigende beantwoording?

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid (J&V), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van de Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag voor 8 mei 2022.

Een gelijkluidende brief wordt gestuurd naar de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, T. Klip-Martin

Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2022

Hierbij bied ik uw Kamer, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de antwoorden aan op de nadere vragen inzake het Voorstel voor een Verordening tot wijziging van de Verordening betreffende het digitaal EU-COVID-certificaat zoals gesteld aan de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 april 2022 (Kenmerk 170921.02U).

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

Vragen inzake Voorstel voor een Verordening tot wijziging van de Verordening betreffende het Digitaal EU-COVID-certificaat

Vragen van de PVV-fractie

Vraag 1

Hoe verhoudt de langdurige verlenging (vooralsnog met een jaar) van de DCC-verordening zich tot het in het kader van de Schengengrenscode bedoelde ultimum remedium?

Antwoord

De DCC-Verordening en het juridische kader in de Schengengrenscode zijn twee verschillende rechtsinstrumenten die afzonderlijk van elkaar functioneren. De DCC-Verordening biedt de juridische grondslag voor een technische infrastructuur of specificatie waaruit blijkt dat personen immuniteit hebben opgebouwd tegen Covid-19 (gevaccineerd of hersteld) of een testbewijs hebben. Deze verordening regelt niet de toegangsvoorwaarden om een EU lidstaat in te kunnen reizen. De Schengengrenscode biedt een kader voor de inreis van personen uit derde landen die naar de EU/ Schengen willen reizen. Daarnaast is het op basis van de Schengengrenscode in de toekomst mogelijk dat bij een ernstige dreiging van een mogelijk pandemie lidstaten aan hun binnengrenzen maatregelen kunnen treffen, en in het uiterste geval onder strikte voorwaarden binnengrenscontroles kunnen uitvoeren.

Vraag 2

Een van de gestelde voorwaarden binnen de Schengengrenscode is dat de uitvoering van de maatregel niet systematisch mag zijn. Het gebruiken van de DCC in het kader van reizen binnen de EU heeft juist bij uitstek een systematisch karakter omdat het verplichte gebruik daarvan door lidstaten die het DCC voor reizigers vereisen dit juist integraal toepassen en controleren. Kunt u aangeven hoe het DCC zich gelet hierop verhoudt tot deze voorwaarden van de Schengengrenscode? In hoeverre kunnen zulke controles op het DCC door lidstaten als «bepaalde controles» worden gezien, terwijl deze naar hun aard systematisch zijn? Hoe worden hierbij, zoals bij de Schengengrenscode wordt vereist, fundamentele rechten gewaarborgd en daarmee dus ook de fundamentele rechten van de circa 5 miljoen Nederlandse burgers die geen boostervaccinatie hebben genomen?

Antwoord

In het kader van de DCC wordt gecontroleerd of personen in het bezit zijn van een vaccinatie-, herstel- of testbewijs. In dit verband worden er geen controles uitgevoerd of personen toegang kunnen krijgen tot het grondgebied van een lidstaat. De DCC verordening biedt geen juridisch kader om de toegang van personen tot een grondgebied te weigeren. Daarnaast zijn de DCC-controles geen grenscontroles in de zin van de Schengengrenscode. In dat verband kunnen deze controles ook systematisch uitgevoerd worden. Los van de Schengengrenscode moeten de maatregelen proportioneel zijn en moeten fundamentele rechten van een ieder worden geborgd. Alle lidstaten moeten deze fundamentele grondbeginselen zoals ook neergelegd in het VWEU naleven.

Vraag 3

Kunt u, gelet op het bovenstaande, duiden wat dit betekent voor het uitoefenen van het recht van vrij verkeer zoals genoemd in de voornoemde passage uit de kabinetsappreciatie?

Antwoord

Het vrij verkeer is een van de grootste verworvenheden binnen de EU, controles die het vrij verkeer beperken moeten proportioneel zijn en zouden alleen bij uitzondering moeten worden toegepast. De COVID-19 situatie is een zeer uitzonderlijke situatie en de DCC-controles helpen om het gevaar van verspreiding van het virus tegen te gaan. Het kabinet vindt deze maatregel afdoende en heeft geen andere maatregelen getroffen om het verkeer verder te beperken zoals bijvoorbeeld het instellen van binnengrenscontroles.

Vraag 4

Voorts staat op pagina 2 van de kabinetsappreciatie: «De epidemiologische situatie vereist daarmee dat de middelen die het verspreiden van het virus tegengaan, beschikbaar blijven.» Kunt u nader onderbouwen hoe de voor het DCC verplichte elementen het verspreiden van het virus tegengaan? Een van de pijlers onder het DCC betreft de vaccinatiestatus. Volledig gevaccineerden kunnen echter evengoed het virus verspreiden als niet (volledig) gevaccineerden. Waarom wordt dan tóch de vaccinatiestatus als onderbouwing voor het DCC gehanteerd, nu het doel van verspreiding van het virus daarmee niet wordt tegengegaan?

Antwoord

Het DCC bestaat uit meerdere onderdelen, naast vaccinatie- bevat het DCC ook herstel- en testbewijzen. In de kabinetsappreciatie wordt verwezen naar het gehele instrument. Daarbij wordt benadrukt dat het verdere verloop van de pandemie nog grote onzekerheden met zich meebrengt en dat het beschikbaar blijven van het gehele DCC-instrument belangrijk kan zijn op momenten dat de epidemiologische situatie hier om vraagt. Het klopt dat vaccins minder goed beschermen tegen infectie met de huidige omikronvariant. Wel beschermen ze nog erg goed tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname, hoewel die bescherming afneemt na verloop van tijd. Om die reden is ook een geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs opgenomen. Het is aan landen zelf om te bepalen of en hoe zij het DCC inzetten. Op dit moment wordt het DCC in Nederland, net als het ctb, niet meer gebruikt. Ook wordt er niet om gevraagd bij inkomende reizigers. Wel is het van belang de mogelijkheid te behouden het DCC in te zetten, wanneer de epidemiologische situatie hier aanleiding toe geeft.

Vraag 5

Op dezelfde pagina staat: «Hierbij onderstreept het kabinet het principe dat de middelen die de verordening ter beschikking stelt enkel dienen te worden ingezet indien zij noodzakelijk en proportioneel zijn tot de risico’s die hun inzet ondervangt. Deze noodzakelijkheids- en proportionaliteitsafweging dient telkens kritisch en zorgvuldig plaats te vinden.» De leden van de PVV-fractie vragen u concreet aan te geven welke criteria en indicatoren worden gehanteerd om noodzakelijkheid en proportionaliteit vast te stellen. Door wie en op basis van welke standaarden wordt deze «kritische en zorgvuldige» afweging gemaakt? Kunt u ook verduidelijken wanneer er in dit kader sprake is van «risico’s» en op basis van welke concrete criteria en indicatoren?

Antwoord

De noodzakelijkheid en proportionaliteit zal afhankelijk zijn van de komst van een ziekmakende variant of een variant die zich aan de huidige immuniteit onttrekt. Het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC)monitort dit samen met de nationale gezondheidsinstituten. De Raadsaanbeveling 2021/0396 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19-pandemie, schept een gezamenlijk afwegingskader met betrekking tot de epidemiologische situatie.

Vraag 6

Op pagina 3 van de brief staat vermeld: «Hiermee kunnen Nederlanders die hun basisserie hebben ontvangen in een andere lidstaat, maar hun booster in Nederland hebben gekregen, op een makkelijkere manier de juiste certificaten ontvangen.» Kunt u verduidelijken hoe de «basisserie» gedurende de looptijd van de voorliggende verordening geldigheid kent en op welke wijze wordt bepaald of hierin eventueel aanpassingen komen? Nu de «basisserie» met boostervaccinaties vereist is in andere lidstaten, zet het DCC aan tot vaccinatiedrang. Kunt u daarom aangeven hoe de inzet van het DCC zich verhoudt tot de aangenomen motie-Wilders om geen vaccinatiedwang of -drang toe te passen?

Antwoord

Een vaccinatiecertificaat op basis van een basisserie kent volgens de gedelegeerde verordening 2021/2288 van 21 december 2021 (tot wijziging van de bijlage van verordening 2021/953) een geldigheidsduur van 270 dagen. Na een boostervaccinatie is de geldigheidsduur volgens de huidige Europese afspraken weer onbeperkt. Of hierover tijdens de looptijd van de nog aan te nemen herziene verordening verandering in komt, hangt af van de actuele wetenschappelijke inzichten van onder meer het ECDC en het verloop van de pandemie. Hierover zal in Europa worden gesproken alvorens hiertoe worden besloten.

Zoals bekend is het kabinet geen voorstander van vaccinatiedrang- of dwang. Naar oordeel van het kabinet zet het DCC hier niet toe aan omdat het DCC niet alleen berust op vaccinatie, maar ook een test- of herstelbewijs tot de mogelijkheden behoort. Sommige lidstaten stellen voor een vaccinatiecertificaat een boostervaccinatie na de basisserie verplicht, het DCC gaat hier niet van uit en Nederland doet dit zelf ook niet.

Vraag 7

U stelt verder op pagina 4: «Vanwege het grensoverschrijdende karakter van de pandemie is het van toegevoegde waarde dat op EU-niveau maatregelen worden genomen, zoals voorgesteld in de verordening, ten aanzien van interoperabele systemen die onder andere reizen binnen de Unie zouden kunnen vergemakkelijken, mochten wetenschappelijke bevindingen hiertoe leiden.» Kunt u nader duiden wat hier bedoeld wordt met «wetenschappelijke bevindingen», hoe deze bevindingen worden afgewogen, door wie en op basis van welke criteria?

Antwoord

Het ECDC houdt de epidemiologische situatie binnen Europa nauwlettend in de gaten, de WHO doet dit op wereldschaal. Op basis van wetenschappelijke observaties en nieuwe inzichten door deze instituties, bijvoorbeeld over nieuwe varianten, kan het kabinet, na raadpleging van RIVM of OMT, op basis van de door het kabinet in de kamerbrieven over de lange termijn genoemde criteria «een open samenleving en een toegankelijke zorgketen» besluiten tot het treffen van nieuwe maatregelen om het virus te vertragen en (potentiële) druk op de zorgketen te verminderen. Andere lidstaten doen dat op basis van de in hun land geldende afwegingen en criteria.

Vraag 8

De kabinetsappreciatie wordt afgesloten met de passage: «Deze infrastructuur is in de kern dezelfde als die nodig is voor het kunnen uitgeven van een nationaal CTB. Daarbinnen kan geen toedeling worden gemaakt aan de kosten voor het DCC. Daarenboven kent de mate van inzet van het DCC in de toekomst een zekere onvoorspelbaarheid. De uitgaven voor het in stand houden en aanpassen van het Coronacheckstelsel worden op de VWS-begroting ingepast.» In hoeverre blijft het DCC gekoppeld aan het nationaal coronatoegangsbewijs (CTB)? Kunt u uitsluiten dat de tijdelijke maatregelen, zoals de Tijdelijke wel maatregelen covid-19 (Twm), van kracht blijven om de infrastructuur van het DCC te ondersteunen?

Antwoord

De juridische grondslag van het DCC is geregeld in de Europese Verordening (Verordening (EU) 2021/953), artikel 6ba Wpg en het Tijdelijk Besluit DCC (TbDCC). De grondslag voor het ctb is geregeld in paragraaf 3a van de Tijdelijke wet maatregelen (Twm), onderdeel van de Wpg. Deze staan los van elkaar en het is dus mogelijk de grondslag voor het ctb uit de Twm te halen zonder dat dit invloed heeft op de mogelijkheid om een DCC te kunnen blijven inzetten.

Vraag 9

Eerder heeft de Europese Commissie aangegeven dat de Europese Digitale Identiteit bij uitstek bedoeld is om toe te passen voor het coronacertificaat. In het Tweede Kamerdebat van 9 maart jongstleden gaf u echter aan dat het DCC los zou staan van de European Digital Identity.6 Kunt u aangeven welke waarborgen er zijn dat de European Digital Identity (eID) niet gekoppeld gaat worden aan het DCC?

Antwoord

Zoals ook in het Tweede Kamerdebat van 9 maart jl. aangegeven, wordt het DCC enkel ingezet in het kader van de huidige COVID-19 pandemie. De inrichting van het raamwerk voor een Europese Digitale Identiteit, dat de huidige eIDAS-Verordening herziet, en de ontwikkeling van de toolbox voor een digitale identiteit van de EU staan hier dan ook los van. Vanzelfsprekend zullen de lessen die we geleerd hebben tijdens het gebruik van het Digitaal Corona Certificaat wel meegenomen worden in de ontwikkeling van deze toolbox.

Vraag 10

Voorts is in dit Tweede Kamerdebat gesproken over de inzet van het DCC vanwege een «crisissituatie». Kunt u concreet aangeven wat de criteria zijn voor een crisissituatie en door wie dat wordt bepaald?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat de inzet van het DCC noodzakelijk en proportioneel moet zijn. Wanneer het ECDC of een nationaal gezondheidsinstituut een nieuwe variant van zorg detecteert kan het noodzakelijk zijn het DCC opnieuw te gebruiken. Zoals gesteld bij het antwoord op vraag 5 schept de Raadsaanbeveling 2021/0396 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer een gezamenlijk afwegingskader met betrekking tot de epidemiologische situatie.

Vraag 11

De tussenevaluatie van het DCC is voorzien in februari 2023. Dat moment valt samen met het reguliere griepseizoen. Hoe wordt uitgesloten dat door andere factoren, zoals het griepseizoen, de inzet van het DCC onnodig lang in stand blijft?

Antwoord

Zoals eerder aangegeven acht het kabinet het van belang dat er geen onnodig gebruik wordt gemaakt van het DCC voor reizen binnen de Unie als de epidemiologische situatie met betrekking tot Covid-19 daar niet langer om vraagt. Het griepvirus staat hier los van. De EU-verordening regelt de juridische basis voor een uniform DCC. Het DCC is een instrument om het vrij verkeer binnen de EU te faciliteren. Het simpele feit dat er een verordening is, leidt niet tot het vragen om een DCC bij inreizen. Zo heeft Nederland het gebruik van het DCC afgeschaft.

Wat zijn de criteria en indicatoren voor de beoordeling van deze tussenevaluatie en door wie worden deze vastgesteld?

Antwoord

Tussenrapportages kennen verschillende onderdelen met name gebaseerd op monitoring van de implementatie van de verordening. Daarbij is er een onderscheid in technische implementatie inclusief equivalentie derde landen en de implementatie op uitvoeringsniveau gericht op het grensoverschrijdende reiselement.

Kunt u daarnaast tevens nader kunnen onderbouwen in hoeverre hierbij «mission creep» wordt voorkomen, waar ook de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 in haar advies nadrukkelijk op wijst?

Antwoord

De lidstaten en het Europees parlement worden betrokken worden bij wetgevingszaken zoals die over de DCC-Verordening en zullen ervoor waken dat het gebruik van DCC alleen voor die doeleinden wordt ingezet die in de verordening staan. Proportionaliteit van het instrument is daarbij een belangrijke voorwaarde. Elk voorstel van de Commissie om de verordening te verlengen is in de tijd beperkt, aangezien het doel van de Commissie is om terug te keren naar onbeperkt vrij verkeer zodra de epidemiologische situatie dit toelaat, zo vermeldt ook de laatste tussenrapportage weer.

Vragen van de ChristenUnie-fractie

Vraag 1

Op pagina 5 van de verordening staat dat de lidstaten persoonsgegevens die in digitale EU- certificaten zijn opgenomen, voor andere doeleinden mogen verwerken, indien de rechtsgrondslag voor verwerking van dergelijke gegevens voor andere doeleinden wordt geboden door het nationale recht, dat in overeenstemming moet zijn met het Unierecht inzake gegevensbescherming. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat precies de betekenis is van deze zinsnede. Welke gegevens zouden deze lidstaten dan mogen «verwerken»? Welke gevolgen kan dit hebben voor Nederlandse burgers? Hoe beoordeelt het kabinet deze «verwerking» van gegevens? Kan (bilateraal) overleg met landen die zo’n grondslag hebben, leiden tot het niet-verwerken van de gegevens van Nederlandse burgers?

Antwoord

In overweging 48 van verordening 2021/953 wordt gesteld dat de AVG van toepassing is op de gegevensverwerking onder deze verordening. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat de verordening geen grondslag biedt voor de verwerking van gegevens voor andere doeleinden dan die van de verordening. Dit betekent dat de verordening geen grondslag biedt voor de verwerking van persoons gegevens voor andere doeleinden zoals geneesmiddelbewaking of het bijhouden van een persoonlijk gezondheidsdossier. Als lidstaten de gegevens willen gebruiken voor andere doeleinden dan zal dit in de nationale wetgeving moeten worden neergelegd conform de beginselen van de AVG. Dit zal in de nationale wetgeving conform de vereisten van de AVG moeten worden neergelegd lidstaten kunnen daarvoor niet de verordening gebruiken. Zie ook artikel 10, eerste, tweede lid en vierde lid.

Daarnaast stelt artikel 10, derde lid, dat in het land van bestemming de gegevens alleen verwerkt mogen worden ter identificatie en verificatie, en niet mogen worden bewaard. Dit betekent dat de lidstaten waar Nederlanders naartoe reizen geen persoonsgegevens van de Nederlanders mogen opslaan. Deze mogen alleen in verband met identificatie en verificatie van het DCC kortstondig gezien en opgeslagen worden.

Vraag 2

Op pagina 4 van de brief van 25 februari 2022 met de kabinetsappreciatie van dit voorstel staat dat het kabinet meer duidelijkheid over de opslag van persoonsgegevens wenst en dat een geharmoniseerde uitleg en toepassing of een verduidelijking van artikel 10, derde lid 3 gewenst is. Welke uitleg of toepassing heeft het kabinet voor ogen en welke mogelijkheden zijn er om de gewenste uitleg of toepassing te realiseren?

Antwoord

De inzet van het kabinet bij de onderhandelingen over de herziene DCC verordening was er onder andere op gericht om duidelijkheid te krijgen over de bevoegdheid van personenvervoerders om bij online check-in procedures persoonsgegevens te verwerken (en kortdurend op te slaan) teneinde het DCC te verifiëren. Tijdens de onderhandelingen is echter gebleken dat Nederland hierin alleen staat. Dit punt is in de concepttekst dan ook niet meegenomen.

De herziene verordening ziet primair op de verlenging van verordening 2021/953 en secundair om een aantal zaken te regelen op basis van opgedane ervaring met verordening 2021/953, zoals de afgifte van testcertificaten op basis van hoogkwalitatieve antigeentests die in een laboratorium worden geëvalueerd en de afgifte vaccinatiecertificaten aan personen die deelnemen aan klinische proeven voor COVID-19-vaccins.

Vragen van de PvdD-fractie, mede namens fractie-Otten

Vraag 1

In de aan de Tweede Kamer gerichte brief van 3 maart 2022 stelt het kabinet zich bij de beantwoording van vraag 1 op het standpunt dat COVID-19 de endemische fase nog niet heeft bereikt, op grond waarvan het nog steeds een rechtsbasis voor de verlenging van de DCC- verordening aanwezig acht.

1a. Hoe verdraagt zich dat standpunt met het gegeven dat reeds nu is besloten dat met ingang van 24 maart 2022 alle covid-maatregelen komen te vervallen?

Antwoord

Het OMT heeft in haar 144e advies aangegeven dat we ons momenteel in de transitiefase bevinden. In aanvulling daarop gaf het ECDC aan dat de transitiefase tot het najaar/winter van 2022–2023 en mogelijk langer duurt. In deze fase is het mogelijk om een aantal maatregelen en adviezen af te schalen, die eerder wel nodig waren. Het coronavirus is zeker niet weg en zal onder ons blijven. Dat betekent dat zich ook in deze transitiefase oplevingen kunnen voordoen waardoor er opnieuw maatregelen ingesteld moeten worden. Met het verlengen van de DCC-verordening wordt de grondslag verlengd om deze maatregelen te kunnen nemen, maar dat betekent niet dat deze daadwerkelijk ingezet moeten worden.

1b. Op grond van welke gegevens zal het kabinet kunnen concluderen dat de epidemische fase is overgegaan in een endemische fase?

Antwoord

Het OMT geeft, in de bijlage bij het 144e OMT advies, aan dat SARS-CoV-2 «endemisch» is te noemen wanneer het virus zich voorspelbaar gedraagt, met bijvoorbeeld jaarlijks een seizoensgebonden opleving.

1c. Staat het aan het kabinet vrij om te oordelen dat voor de toepassing van de DCC- verordening dient te worden uitgegaan van wijziging van de epidemische fase naar een endemische fase als de meerderheid van de lidstaten dat oordeel niet onderschrijft?

Antwoord

Met de verordening wordt lidstaten verplicht een herstel-, test- of vaccinatiebewijs te verstrekken aan de burger, automatisch of op verzoek. Lidstaten worden niet verplicht het DCC daadwerkelijk te gebruiken voor inreizen, dat is aan de lidstaten zelf, ongeacht de fase waarin we ons bevinden. Wel zijn hierover Europese (niet bindende) afspraken gemaakt in het kader van Raadsaanbeveling 2021/0396.

1d. Zijn er op dit moment lidstaten die, met het oog op het intreden van een endemische fase op het moment van of na het verstrijken van de geldigheidsduur van de DCC-verordening, verlenging met een periode van 12 maanden niet proportioneel achten?

Antwoord

Omdat de DCC-verordening het technisch kader betreft waarmee coronabewijzen worden uitgegeven, geaccepteerd en gevalideerd, en niet de inzet van het DCC, zijn er geen lidstaten die de verlening als disproportioneel zien.

Vraag 2

Uit de beantwoording van de door de Tweede Kamer gestelde vragen alsmede uit de kabinetsappreciatie blijkt dat het kabinet op verschillende punten wijziging van de huidige DCC- verordening wenselijk of noodzakelijk acht.

2a. Deelt het kabinet het standpunt van de leden van de PvdD-fractie dat bij de afweging of aan een verlenging van de DCC-verordening meegewerkt mag worden mede moet worden betrokken of onderdelen van de verordening strijdig zijn met het proportionaliteitsvereiste of met het algemene rechtszekerheidsbeginsel?

Antwoord

Van alle wetgevende voorstellen van de Europese Commissie wordt beoordeeld of dit proportioneel is en voldoet aan het subsidariteitsbeginsel. Er wordt ook getoetst op rechtszekerheid. Dit geldt dus ook voor het voorstel tot verlenging van de DCC-verordening.

2b. Welke van de op pagina 3 en 4 van de kabinetsappreciatie genoemde kritiekpunten werpen de vraag op of de huidige DCC-verordening voldoet aan de eisen die uit het proportionaliteits- en het rechtszekerheidsbeginsel voortvloeien?

Antwoord

De inzet zoals opgenomen in de appreciatie zien niet toe op het proportionaliteitsbeginsel, de gevraagd duiding over de opslag van gegevens is een onderdeel van het rechtzekerheidsbeginsel.

Vraag 3

Het kabinet heeft kritiek op het ontbreken van voldoende waarborgen voor de privacy. Zo wordt op pagina 4 van de appreciatie gesteld: «Ook wenst het kabinet meer duidelijkheid over hoe wordt gezorgd dat gegevens niet worden bewaard conform het verbod inzake de opslag van persoonsgegevens in artikel 10, lid 3, aangezien het verbod uiteenlopend wordt uitgelegd in lidstaten. Sommigen accepteren het uploaden van de DCC’s met persoonsgegevens, waarbij onduidelijkheid kan ontstaan of de gegevens worden bewaard.»

Antwoord

Zie antwoord op vraag 2 van de CU.

3a. Welke lidstaten heeft u hierbij op het oog?

Antwoord

Het betreft Duitsland en Spanje.

3b. Biedt die handelwijze de mogelijkheid dat in het systeem van gegevensverwerking ten behoeve van de DCCs door die lidstaten persoonsgegevens worden opgenomen die relevant zijn voor andere doeleinden dan de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie, test- en herstelbewijzen?

Antwoord

Die mogelijkheid valt niet helemaal uit te sluiten, maar de kans dat personenvervoerders persoonsgegevens opnemen voor andere doeleinden dan de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie, test- en herstelbewijzen acht het kabinet klein. Desondanks heeft het kabinet eerder besloten dat het niet in overeenstemming is met de AVG wanneer personenvervoerders passagiers vragen om hun DCC te uploaden voor verificatie in online check-in processen.

3c. Is het mogelijk dat in de bedoelde lidstaten privacygevoelige gegevens van Nederlandse staatsburgers als gevolg van het ontbreken van voldoende waarborgen die zien op bewaring, opslag en vernietiging van persoonsgegevens, in handen komen van onbevoegden of van criminele organisaties? Zo ja, ziet u dan daarin niet al een grond om zich tegen verlenging uit te spreken? Zo nee, op grond van welke gegevens komt u tot dat oordeel?

Antwoord

Die kans acht het kabinet zeer klein. Het kabinet heeft geen berichten ontvangen dat persoonsgegeven in vorengenoemde landen in verkeerde handen terecht zouden zijn gekomen. en vormt geen reden om zich tegen de verlenging van de verordening uit te spreken. De verordening zorgt voor voldoende borging van de bescherming van deze persoonsgegevens.

Vraag 4

In de kabinetsappreciatie staat op pagina 2–3: «Deze noodzakelijkheids- en proportionaliteitsafweging dient telkens kritisch en zorgvuldig plaats te vinden. In de onderhandelingen zal het kabinet dan ook aangeven dat de verordening duidelijkheid dient te bieden over hoe wordt voorkomen dat onnodig gebruik wordt gemaakt van een DCC.»

4a. Gaat het kabinet ervan uit dat het mogelijk is dat lidstaten in de periode van gelding van de DCC-verordening «onnodig gebruik» kunnen maken van een DCC?

4b. Hoe kan de door het kabinet gewenste duidelijkheid worden verkregen?

Antwoord a en b

De inzet van het DCC is tussen de lidstaten afgesproken middels Raadsaanbeveling 2021/0396 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije personenverkeer, in reactie op de COVID-19-pandemie. Deze Raadsaanbeveling is niet juridisch bindend. Lidstaten kunnen hier (gemotiveerd) van afwijken. Lidstaten beslissen daarbij ultimo zelf wanneer de inzet als noodzakelijk wordt geacht.

Vraag 5

In de ogen van de fractieleden van de PvdD heeft het kabinet terecht aan de orde gesteld dat de juridische grondslag voor de gedelegeerde handeling 2288 gebrekkig is. De bedenkingen van het kabinet zijn echter niet gedeeld door de Europese Commissie en de door het kabinet noodzakelijk geachte verduidelijking is niet in de onderhavige wijziging meegenomen. In de Raadswerkgroep van 4 maart 2022 kondigde de Commissie aan dat er een zaak aanhangig is gemaakt bij het Gerecht van het Europees Hof van Justitie van de EU waarbij burgers de geldigheid van de vastgestelde gedelegeerde handeling betwisten, zo staat in de brief van 8 maart 2022 aan de Tweede Kamer.

5a. Zijn in die zaak dezelfde bezwaren naar voren gebracht als die welke het kabinet in zijn bedenkingen heeft aangevoerd? Zijn er lidstaten die de bedenkingen van het kabinet delen?

5b. Zal het kabinet, als de burgers gelijk krijgen, maar dat niet leidt tot een herziening van de onderhavige wijziging, zich tegen de verlenging uitspreken?

Antwoord a en b

Vanuit de Verordening Digitaal Covid Certificaat (2021/953) heeft de Commissie de bevoegdheid om de gegevensvelden te wijzigen (door middel van aanpassing, verwijdering of toevoeging van gegevensvelden) in de bijlage voor zover het gaat om informatie over het aan de houder toegediende COVID-19-vaccin en over het aantal toegediende doses en/of metagegevens van het certificaat, zoals de afgever van het certificaat of een unieke certificaatidentificatiecode. Deze bevoegdheid is van toepassing indien deze wijzigingen noodzakelijk zijn om de echtheid, geldigheid en integriteit van het vaccinatiecertificaat te verifiëren en te bevestigen, in geval van wetenschappelijk voortschrijdend inzicht inzake de beheersing van de COVID-pandemie, of om de interoperabiliteit met internationale normen te waarborgen. Deze bevoegdheid spreekt van wijzigingen die noodzakelijk zijn om de geldigheid te verifiëren en te bevestigen. Als motivatie voor de gedelegeerde handeling die de geldigheidsduur voor het vaccinatiecertificaat vastlegt, legt de Commissie de nadruk op wetenschappelijk voortschrijdend inzicht inzake de beheersing van de COVID-pandemie en stelt dat onder informatie over het aan de houder toegediende COVID-19-vaccin ook de mogelijkheid valt om een geldigheid op te nemen.

Nederland heeft in de expertgroep schriftelijk nadere uitleg gevraagd aan de Europese Commissie omtrent de bevoegdheid. De Commissie heeft voor deze gedelegeerde handeling de spoedprocedure toegepast. Wat betekent dat de gedelegeerde handeling is vastgesteld en in werking kon treden na het – niet bindend – advies van de expertgroep. De Raad en het Europees Parlement konden daardoor achteraf hun recht van bezwaar uitoefenen. In het verslag van de EU Gezondheidsraad van 7 december 202115 heeft het kabinet aan de Tweede Kamer gemeld dat Nederland zich kon vinden in de geldigheidsduur, maar dat wij wel bedenkingen hebben bij de juridische basis. In dat verslag heeft het kabinet dat Nederland voornemens is geen bezwaar te maken wanneer de Commissie deze juridische basis bij een voorstel tot herziening van de DCC-verordening begin 2022 op orde brengt. Hongarije is de enige lidstaat die bezwaar heeft aangetekend, dit omdat zij de termijn van 9 maanden te lang vind. Het kabinet zet zich conform die lijn in voor een verduidelijking van de juridische grondslag in de huidige onderhandelingen. Het kabinet heeft verder inzicht in de genoemde hofprocedure en kan dan ook niet ingaan op de inhoud hiervan.

Vraag 6

In alle lidstaten bevinden zich groepen inwoners die op medische of levensbeschouwelijke gronden niet gevaccineerd zijn.

6a. Wat is er in de huidige DCC-verordening geregeld omtrent de positie van inreizigers die tot deze groepen behoren?

Antwoord

In de huidige DCC-Verordening (2021/953) is bepaald dat directe of indirecte discriminatie van personen die niet zijn ingeënt, bijvoorbeeld om medische redenen, voorkomen moet worden en dat het bezit van een vaccinatiebewijs geen voorwaarde mag zijn voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer of voor het gebruik van grensoverschrijdende passagiersvervoerdiensten zoals luchtvaartmaatschappijen, treinen enz. De verordening kan niet worden uitgelegd als een vaststelling van een recht of een verplichting om zich te laten vaccineren. Personen kunnen ook hun coronastatus aantonen met behulp van een test- of herstelbewijs.

6b. Deelt het kabinet de opvatting van de leden van de PvdD-fractie dat het belang van een interoperabel systeem dat het vrije verkeer van personen dient te waarborgen, mede een regeling dient te omvatten voor inreizigers die op medische of levensbeschouwelijke gronden niet gevaccineerd zijn?

Antwoord

Nederland heeft er in de Raad voor gepleit om in de herziene verordening een uitzondering op te nemen voor mensen die om medische gronden niet kunnen worden gevaccineerd, omdat dit goed uitvoerbaar en navolgbaar is. Echter dit voorstel werd niet breed gesteund en vormt dan ook geen onderdeel van het mandaat van de Raad voor onderhandelingen met het Europees Parlement. Tijdens eerdere debatten met de Tweede Kamer en ook in de brief van 15 februari jl.16 is besproken hoe de uitzonderingsroute op nationaal niveau juridisch vormgegeven kan worden in verband met het Ctb.

Vraag 7

Uit onderzoeken blijkt dat de vaccineffectiviteit tegen infectie en transmissie sterk is teruggelopen. In hoeverre is er met dat gegeven rekening gehouden bij de afweging of de DCC- verordening verlengd dient te worden? Uit welke stukken blijkt dat?

Antwoord

De DCC-Verordening betreft het technisch kader waarmee coronabewijzen worden uitgegeven, geaccepteerd en gevalideerd. Zolang we deze bewijzen internationaal uitgeven, bijvoorbeeld omdat iemand een boostprik heeft ontvangen, acht het kabinet het van belang dat EU-lidstaten en andere landen die op het DCC zijn aangesloten deze bewijzen laagdrempelig kunnen valideren en accepteren.

Omdat de vaccineffectiviteit tegen infectie en transmissie op de lange termijn terugloopt, is het niet uitgesloten dat een tweede of derde boostprik noodzakelijk is om de vaccineffectiviteit op peil te brengen. Middels het DCC kunnen de vaccinatiebewijzen die men ontvangt na toediening van de boostprik internationaal worden gevalideerd.

Vraag 8

Veel burgers maken zich zorgen dat de DDC een opmaat kan vormen voor het invoeren van een Europese medische QR-code. In de brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2022 wordt een reactie gegeven op vraag 5, die op dit onderwerp ziet (pagina 4). Het antwoord gaat volgens de leden van de PvdD-fractie niet op de kern van de zaak in. Kan het kabinet verzekeren dat het DCC geen opmaat vormt voor het invoeren van een Europese medische QR-code? Zo ja, op grond van welke gegevens komt het kabinet tot zijn bevestigende beantwoording?

Antwoord

Er is geen signaal ontvangen vanuit de EU dat er een medische QR-code zou worden ingevoerd als het DCC stopt.


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (Fractie-Frentrop).

X Noot
2

Samenstelling:

Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Klip-Martin (VVD) (voorzitter), Vos (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA).

X Noot
3

Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).

X Noot
4

COM(2022)50; zie voor de behandeling in de Eerste Kamer dossier E220005 op de website van de Eerste Kamer (https://www.eerstekamer.nl/eu/edossier/e220005_voorstel_voor_een)

X Noot
5

Kamerstukken II 2021/22, 36 068, A.

X Noot
6

COM(2022)50; zie voor de behandeling in de Eerste Kamer dossier E220005 op de website van de Eerste Kamer (https://www.eerstekamer.nl/eu/edossier/e220005_voorstel_voor_een)

X Noot
7

Kamerstukken II 2021/22, 36 068, A.

X Noot
8

Voorstel voor een Verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 voor een Uniecode betreffende de regels voor het grensoverschrijdend verkeer van personen (COM(2021)891)

X Noot
9

Verslag schriftelijke overleg (Kamerstukken I 2021/22, 36 023, D, p. 9).

X Noot
10

Kamerstukken II 2020/21, 25 295, nr. 720.

X Noot
11

Kamerstukken II 2021/22, 22 112, nr. 3344.

X Noot
12

Advies 31: Coronapas ten tijde van Omikron én toekomstperspectief (Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 35 526 / 2595, DW).

X Noot
13

Kamerstukken II 2021/22, 22 112 / 25 295, nr. 3310, p. 2–3.

X Noot
14

Kamerstukken II 2021/22, 22 112 / 25 295, nr. 3310, p. 6.

X Noot
15

Kamerstukken II, vergaderjaar 2021–2022, Kamerstuk 21 501-31, nr. 649

X Noot
16

Kamerstukken II, vergaderjaar 2021–2022, kamerstuk 25 295 nr. 1775

Naar boven