36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

BT VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 september 2024

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen d.d. 25 april 2024 op vragen van diverse fracties over de brief van de Minister over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren.2 De leden van de fractie van 50PLUS hadden naar aanleiding hiervan nog vervolgvragen.

Naar aanleiding hiervan is op 18 juni 2024 een brief gestuurd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 12 september 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

Den Haag, 18 juni 2024

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw antwoorden d.d. 25 april 2024 op vragen van diverse fracties over uw brief over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren.3 De leden van de 50PLUS-fractie hebben naar aanleiding van deze beantwoording nog een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de BBB-fractie en de JA21-fractie sluiten zich bij de gestelde vragen aan. Het lid van de OPNL-fractie sluit zich aan bij de vragen 1 en 2, 10 en 11, alsmede de vragen 13 en 16 t/m 19.

1.

Op 29 mei 2024 verscheen op de NOS een artikel onder de kop: «Pensioenfondsen schuiven overstap op nieuwe stelsel voor zich uit»4 en in het Financieel Dagblad onder de kop: «Pensioenfondsen stellen overstap naar nieuw stelsel uit, risico op capaciteitsproblemen».5 Dit blijkt uit een enquête van DNB en AFM. Veel fondsen stellen de overstap uit omdat de operatie veel groter en complexer is dan ze hadden voorzien. Volgens DNB lopen de fondsen een risico door de datum van invaren te verschuiven. Er kan een piekbelasting ontstaan met mogelijk capaciteitsproblemen bij de uitvoeringsorganisatie, adviseurs, actuarissen, accountants, IT auditors, juristen of bij DNB/AFM.

  • a. Kan de regering een reactie geven op de uitkomsten van de enquête van DNB/AFM?

  • b. Deelt de regering de in de artikelen genoemde zorgen naar aanleiding van de enquête?

  • c. Wat kan er volgens de regering op korte termijn worden gedaan om deze zorgen te adresseren en/of op te lossen?

2.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een brief gestuurd aan de Eerste Kamer over APPA.6 In bijlage 2 over het tijdplan voor dit wetsvoorstel staat in een voetnoot: «De wetswijziging die naar de RvS gaat haalt die genoemde datum (1 januari 2027) uit de pensioenwet en noemt die datum nu in een AMVB. Het kabinet komt binnenkort met een AMvB waarin de termijn verlengd wordt tot 1 januari 2028».

  • a. Wat is binnenkort? Wil deze regering de AMvB nog indienen?

  • b. In antwoord op vragen van de 50PLUS-fractie in de Eerste Kamer (vraag 14) antwoordde de Minister dat «indiening van het wetsvoorstel tot verlenging zou worden ingediend nadat de 1e transitiemonitor en het 1e advies van de regeringscommissaris is ontvangen en gedeeld met uw Kamer. Ik verwacht deze brief in de zomer van 2024 aan te bieden. Ik wil die informatie en het advies van de RvS benutten om het wetsvoorstel nader vorm te geven».7 Waarom wacht de regering hier niet meer op? Waar is deze «nieuwe urgentie» op gebaseerd?

3.

Erkent de regering dat de AMvB niet kan worden ingediend zolang het genoemde wetsvoorstel niet is aangenomen door beide Kamers? Zo nee, waarom niet?

4.

Erkent de regering dat een verlenging met 1 of 2 jaar bij AMvB in plaats van bij wet, de bevoegdheden van de beide kamers aanzienlijk beperkt? Wat is hier de motivering? Komt de Minister met een zware voorhang of slechts met een KB?

5.

Kan de regering reageren op de brief van ANBO en de Koepel Gepensioneerden van 3 mei 2024 waarin zorgen worden geuit op de wijze waarop het hoorrecht wordt ingevuld bij fondsen?8 Kan de regering het lid van de 50PLUS-fractie informeren op welke wijze het hoorrecht door de Pensioenkamer van het ABP is toegepast?

6.

Waarom verwijst de regering naar de regeringscommissaris in de beantwoording van de vragen uit de Tweede Kamer tijdens het tweeminutendebat d.d. 30 mei 2024 en waarom geeft zij niet zelf antwoord op vragen van de Kamerleden? De Tweede Kamer heeft ook 2 moties9 over het hoorrecht aangenomen op 4 juni 2024. Graag een reactie van de Minister op die 2 moties.

7.

Kan de regering reageren op de twee argumenten welke in het position paper van Bas Werker voor het Rondetafelgesprek over pensioenen – governance, koopkracht en communicatie op 20 juni 2024 in de Tweede Kamer onder punt 2 worden genoemd, ten aanzien van het herinvoeren van het individuele bezwaarrecht?10 Dhr. Werker voert 2 argumenten aan:

  • a. «Als je wilt uitstralen dat het nieuwe stelsel een verbetering is, dan is niets zo krachtig als een opt-out bieden»

  • b. «Het is inmiddels duidelijk dat er een lange juridische strijd gaat ontstaan over deze omzetting. Het is maar de vraag of je, onder die dreiging, een beheerste overstap kunt maken. Al zou de kans klein zijn dat een pensioenfonds teruggefloten wordt, de ellende is niet te overzien als je vijf jaar na invaren de toedeling van vermogens met terugwerkende kracht overnieuw moet doen.»

8.

N.a.v. het antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden van de BBB-fractie11, heeft het aan het woord zijnde lid de volgende vraag. Erkent de regering dat een referendum waarbij de deelnemers zelf mogen beslissen of zij wel of niet willen invaren de voorkeur verdient boven de regeling waarbij de sociale partners besluiten over invaren en deelnemers en gepensioneerden geen zeggenschap hebben, zeker niet nu het individueel bezwaarrecht is afgeschaft en er geen beroep mogelijk is tegen het invaarbesluit? Indien nee, waarom niet? Wat vindt de regering van een referendum waarbij zowel de opkomst als de uitkomst meer dan 60% moet zijn? Wat vindt de regering van een zodanige regeling dat degenen die niet stemmen geacht worden «Ja» te hebben gestemd, als de vraag luidt «bent u tegen het invaren?»

9.

N.a.v. het antwoord op vraag 17 van het lid van de 50PLUS-fractie, de volgende vervolgvraag. De Minister citeert het CPB: «zonder invaren naar een nieuwe premieregeling geen dubbele transitie waarbij de effecten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op naar een premieregeling op het te verwachten pensioen elkaar compenseren».12 Erkent de regering dat hieruit blijkt dat de overstap naar het nieuwe stelsel noodzakelijk was om de compensatieproblematiek van oudere werknemers op te lossen, de zogenaamde dubbele transitie? Erkent de regering dat hieruit blijkt dat het primair de bedoeling is dat de compensatie plaats vindt het via het pensioenvermogen? Kan de regering uitleggen waarom in deze aanpak ook gepensioneerden een groot deel van die compensatie moeten betalen? Erkent de regering dat gepensioneerden geheel buiten die compensatie behoren te blijven, omdat de afschaffing van de doorsneepremie een zaak is van (jongere en oudere) werknemers onderling?

10.

Kan de regering aangeven hoe groot de compensatieproblematiek is in miljarden bij de huidige stand van de rente en bij 1% hogere en bij een 1% lagere rente? Erkent de Minister dat er bij de dubbele transitie niet méér vermogen beschikbaar is, maar dat het anders wordt verdeeld, waarbij gepensioneerden er aan moeten meebetalen?

11.

Kan de regering een overzicht geven van het grote aantal regelingen die het APB uitvoert en van de inhoud van elk van die regelingen? Kan de Minister inzicht geven over de uitvoerbaarheid van dat grote aantal regelingen. Kan de regering de inhoud weergeven van het zogenaamde «ABP EXTRA»? Waarom is deze regeling makkelijk uitvoerbaar naast de standaard regeling voor alle deelnemers en gepensioneerden?

12.

N.a.v. het antwoord op vraag 19 van het lid van de 50PLUS-fractie: de Minister antwoordt: «Pensioenaanspraken en -rechten die niet worden ingevaren worden aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Er vindt dan geen of beperkte risicodeling plaats tussen de bestaande pensioenopbouw en de nieuwe opbouw. Het tot nu toe opgebouwde vermogen in het oude stelsel blijft in stand, maar kent geen nieuwe premie-inleg en geen nieuwe toetreders, waardoor er steeds defensiever belegd zal moeten worden».13 Kan de regering dit «bewijs uit het ongerijmde» toelichten? Waar staat dat in de wet? Er wordt toch als regel een goed rendement behaald op dat vermogen?

13.

N.a.v. het antwoord op vraag 26 van het lid van de 50PLUS-fractie, de volgende vraag. Waarom is het individueel bezwaarrecht niet in het belang van de deelnemers en gepensioneerden?

14.

N.a.v. het antwoord op vraag 27 van het lid van de 50PLUS-fractie: de Minister antwoordt: «Ook het nieuwe stelsel is rentegevoelig, dus bij een stijging van de rente na invaren zullen ook in het nieuwe stelsel verwachte en ingegane pensioenuitkeringen stijgen. Dezelfde beweging als in het oude stelsel zou zijn opgetreden, als niet ingevaren zou zijn. Een fonds kan hiermee rekening houden in de mate van renteafdekking die voor verschillende leeftijden wordt toegepast in het nieuwe stelsel. Hiermee kunnen pensioenuitvoerders de rentegevoeligheid van verwachte en ingegane uitkeringen zelf beïnvloeden. Ook dit is in wezen niet anders dan in het oude stelsel».14 Wat is dan eigenlijk precies het verschil tussen het oude en het nieuwe stelsel op het gebied van rentegevoeligheid? Graag een toelichting op dit punt. Erkent de regering in dit verband dat de rekenrente via het zogenaamde beschermingsrendement blijft bestaan?

15.

Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de rentederivaten en de resultaten op de renteafdekking voor de gehele sector sinds 2007 en graag ook apart voor het ABP en PFZW? Klopt het dat 300 miljard is verloren op de rentederivaten sinds begin 2022? Kunt u dit ook weergeven in een grafiek?

16.

N.a.v. het antwoord op vraag 28 van het lid van de 50PLUS-fractie: de Minister stelt: «Na de financiële crisis hebben we gezien dat de rente voor langere periodes bijvoorbeeld ook lager dan 2% kan zijn».15 Kan een overzicht gegeven worden van de 10-jaarsrente op Nederlandse staatsobligaties, per jaar sinds 1970? Wat is de gemiddelde rente sinds begin 2022? Wat is de raming van deze rente voor de komende 5 jaar volgens CPB, DNB en de ECB? Wat vindt de regering van een vloer van 2% in de rekenrente en wat vindt de regering van een variabele rekenrente met een bandbreedte van 2% tot 3%?

17.

N.a.v. het antwoord op vraag 29: als pensioenfondsen besluiten niet in te varen, is het dan nog te motiveren het nieuwe strenge FTK (de strafklas) te handhaven? Kan de regering rechtvaardigen dat de rekenrente op een evenwichtig niveau wordt vastgezet, op 2% of binnen de hiervoor genoemde bandbreedte? Wat zou de voorkeur hebben?

18.

Wat is de rechtvaardiging van de eis van «toekomstbestendig indexeren» in het nieuwe FTK? Erkent de regering dat indexatie dan heel moeilijk wordt? Kan die eis vervallen en zo nee, waarom niet?

19.

N.a.v. het antwoord op vraag 33. Bestaat het risico dat de Hoge Raad en of het Hof van Justitie van de Europese Unie oordelen dat invaren in strijd is met het eigendomsrecht, zoals vastgelegd in het EVRM, temeer nu de Hoge Raad op 6 juni wederom heeft uitgesproken dat ook de laatste wetgeving van box 3 in strijd is met het eigendomsrecht onder het EVRM?16 Gaarne een uitgebreid gemotiveerd antwoord over dit risico. Kan de regering bij het antwoord betrekken dat de Staat weliswaar niet formeel besluit dat fondsen invaren of niet, maar de Staat als wetgever wel de instantie is die het invaren mogelijk maakt en volledig faciliteert?

20.

Is de Minister bekend met het halfjaarlijks rapport van DNB over de stabiliteit van het financiële stelsel? En is de Minister bekend met de zorgen van DNB over een mogelijke daling van de 30-jaarsrente van 2,8% naar 1,9%? In welk geval volgens DNB de dekkingsgraad van de pensioenfondsen zou dalen van 115% naar 105%, waarmee de pensioenfondsen nog maar nipt boeven de wettelijke eisen zouden uitkomen.17

21.

Is de Minister bekend dat deze hele redenering louter en alleen stoelt op de boekhoudkundige wijze waarop de pensioenverplichtingen in ons land worden berekend? En dat juist een rentedaling van bijna 100 basispunten zal leiden tot een winst bij de rentederivaten van tegen de 100 miljard.

22.

Is de Minister bekend dat de pensioenfondsen door hun veel te grote renteafdekking, onder druk van DNB, de afgelopen 4 jaren núl procent rendement op hun toevertrouwde vermogen hebben geboekt? Dat de pensioenfondsen ook dit jaar, ondanks de records op de beurzen, over het algemeen geen enkel rendement hebben gemaakt.

23.

Zou de Minister inzicht kunnen geven in de actuele stand van de portefeuilles rentederivaten bij de Nederlandse pensioenfondsen? Kan de Minister bevestigen dat de afgelopen vier jaar op deze portefeuilles zo’n 200 miljard euro verlies is geleden? Kan de Minister bevestigen dat het gebrek aan rendement dit jaar bij de pensioenfondsen geheel valt toe te schrijven aan de grote verliezen op beleggingen in vastrentende waarden, met name in rentederivaten?

24.

Is de Minister het met het lid van de 50PLUS-fractie eens dat met de beweringen van DNB de kar achter de wagen wordt gespannen, omdat nog meer rente afdekking alleen maar nog meer vermogensverlies oplevert? Zeker als de rente, die dit jaar al met zo’n 60 basispunten is gestegen, verder blijft stijgen.

25.

Deelt de Minister de mening van het aan het woord zijnde lid dat er zo snel mogelijk een debat moet worden gevoerd over de enorme verliezen op rentederivaten bij pensioenfondsen? En dat de DNB zo snel mogelijk alle informatie die men over deze beleggingen heeft, met de Eerste Kamer moet delen? Hier is zich een ramp aan het voltrekken zonder weerga. Als de rente verder fors zou stijgen, bijvoorbeeld door een (te) ruime begrotingspolitiek in de Verenigde Staten, of door een verdere escalatie in diverse oorlogsgebieden, zullen de verliezen van de pensioenfondsen waarschijnlijk tot ongekende hoogte stijgen en de grondslag onder ons stelsel volledig wegslaan.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2024

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden van de 50PLUS-fractie over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren (36 067, BP).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

Antwoorden op nadere vragen 50PLUS-fractie over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren (36 067, BP). BBB en JA21 hebben zich bij de gestelde vragen aangesloten. Het lid van de OPNL-fractie heeft zich aangesloten bij de vragen 1, 2, 10, 11, 13 en 16 t/m 19.

Vraag 1.

Op 29 mei 2024 verscheen op de NOS een artikel onder de kop: «Pensioenfondsen schuiven overstap op nieuwe stelsel voor zich uit»18 en in het Financieel Dagblad onder de kop: «Pensioenfondsen stellen overstap naar nieuw stelsel uit, risico op capaciteitsproblemen».19 Dit blijkt uit een enquête van DNB en AFM. Veel fondsen stellen de overstap uit omdat de operatie veel groter en complexer is dan ze hadden voorzien. Volgens DNB lopen de fondsen een risico door de datum van invaren te verschuiven. Er kan een piekbelasting ontstaan met mogelijk capaciteitsproblemen bij de uitvoeringsorganisatie, adviseurs, actuarissen, accountants, IT auditors, juristen of bij DNB/AFM.

  • a. Kan de regering een reactie geven op de uitkomsten van de enquête van DNB/AFM?

  • b. Deelt de regering de in de artikelen genoemde zorgen naar aanleiding van de enquête?

  • c. Wat kan er volgens de regering op korte termijn worden gedaan om deze zorgen te adresseren en/of op te lossen?

Antwoord 1.

Ik zie dat de sector voortvarend aan de slag is met de transitie, en zich zal moeten blijven inspannen om de mijlpalen te halen. Bij al zeker 31 pensioenfondsen is door sociale partners een transitieplan opgesteld, gezamenlijk goed voor circa 19 miljoen pensioenaanspraken bij pensioenfondsen. Uit data van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat 62% van de pensioenfondsen/kringen in de eerste helft van 2024 een transitieplan van de werkgever/sociale partners heeft ontvangen.20 In antwoord op de uitvraag van DNB (tweede kwartaal 2024) hebben 14 pensioenfondsen/kringen aangegeven voornemens te zijn om in 2025 in te varen en hebben 74 pensioenfondsen/kringen aangegeven het voornemen te hebben om dat in 2026 te doen.21, 22, 23 In 2027 en 2028 zullen naar verwachting respectievelijk 44 en 5 pensioenfondsen invaren. Om een vinger aan de pols te houden tijdens de transitieperiode en om als dat nodig is bij te kunnen sturen, monitor ik de transitie naar het nieuwe stelsel en voer ik gesprekken met de sector. Daarnaast is er een regeringscommissaris die de transitie op onafhankelijke wijze volgt en mij daarover adviseert.

Vraag 2.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een brief gestuurd aan de Eerste Kamer over APPA.24 In bijlage 2 over het tijdplan voor dit wetsvoorstel staat in een voetnoot: «De wetswijziging die naar de RvS gaat haalt die genoemde datum (1 januari 2027) uit de pensioenwet en noemt die datum nu in een AMVB. Het kabinet komt binnenkort met een AMvB waarin de termijn verlengd wordt tot 1 januari 2028».

  • a. Wat is binnenkort? Wil deze regering de AMvB nog indienen?

  • b. In antwoord op vragen van de 50PLUS-fractie in de Eerste Kamer (vraag 14) antwoordde de Minister dat «indiening van het wetsvoorstel tot verlenging zou worden ingediend nadat de 1e transitiemonitor en het 1e advies van de regeringscommissaris is ontvangen en gedeeld met uw Kamer. Ik verwacht deze brief in de zomer van 2024 aan te bieden. Ik wil die informatie en het advies van de RvS benutten om het wetsvoorstel nader vorm te geven».25 Waarom wacht de regering hier niet meer op? Waar is deze «nieuwe urgentie» op gebaseerd?

Antwoord 2.

De voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen is op 19 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.26 Deze rapportage schetst, onder andere op basis van de transitiemonitor en het advies van de regeringscommissaris, hoe de transitie verloopt. Vervolgens is op 20 juni jl. het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie aangeboden aan de Tweede Kamer. Deze wet regelt dat de transitiedata uit de Wtp worden overgeheveld naar een AMvB. Dit wordt geregeld via het besluit transitietermijnen, deze bevat de pensioentransitiedata. Dit besluit is opengesteld voor consultatie en doorloopt vervolgens het reguliere proces van een AmvB met voorhangprocedure.

Vraag 3.

Erkent de regering dat de AmvB niet kan worden ingediend zolang het genoemde wetsvoorstel niet is aangenomen door beide Kamers? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 3.

Het is gebruikelijk dat de voorhang begint op het moment dat de wet, waarmee de grondslag voor de voorhang wordt bewerkstelligd, is aangenomen door de Tweede Kamer Dat is voor deze AmvB niet anders. Ook deze AmvB doorloopt de reguliere voorhangprocedure bij beide Kamers.

Vraag 4.

Erkent de regering dat een verlenging met 1 of 2 jaar bij AmvB in plaats van bij wet, de bevoegdheden van de beide kamers aanzienlijk beperkt? Wat is hier de motivering? Komt de Minister met een zware voorhang of slechts met een KB?

Antwoord 4.

De bevoegdheden van de beide Kamers worden niet beperkt, omdat zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven, deze AMvB de reguliere voorhangprocedures doorloopt. Beide Kamers worden gedurende de voorhang in de gelegenheid gesteld om controle uit te voeren op de voorgestelde AMvB. De motivatie om de transitiedata over te hevelen naar een AMvB is dat er door deze stap beter ingespeeld kan worden op actuele ontwikkelingen, en tijdig en adequaat ingegrepen kan worden als uit de monitoring van de transitie blijkt dat het extra jaar onvoldoende is gebleken om de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel zorgvuldig te realiseren. Deze maatregel vloeit voort uit een toezegging naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer over de Wet toekomst pensioenen.27

Vraag 5.

Kan de regering reageren op de brief van ANBO en de Koepel Gepensioneerden van 3 mei 2024 waarin zorgen worden geuit op de wijze waarop het hoorrecht wordt ingevuld bij fondsen?28 Kan de regering het lid van de 50PLUS-fractie informeren op welke wijze het hoorrecht door de Pensioenkamer van het ABP is toegepast?

Antwoord 5.

Het hoorrecht voor verenigingen van gepensioneerden en verenigingen van gewezen deelnemers is één van de collectieve waarborgen rondom de evenwichtige belangenafweging bij invaren. Met het hoorrecht worden deze verenigingen in de gelegenheid gesteld om een oordeel uit te spreken over het concept-transitieplan. De verenigingen dienen hiertoe in eerste instantie zelf in actie komen: zij moeten aangeven dat zij gebruik wensen te maken van het hoorrecht. Het is vervolgens aan de sociale partners om het hoorrecht vorm te geven. Nadat deze verenigingen hun oordeel over het concept-transitieplan hebben gegeven, moet de werkgever/moeten de sociale partners aangeven wat zij met dit oordeel hebben gedaan. Als er geen wijzigingen in de concept-transitieplannen zijn opgenomen door het hoorrecht, betekent dit niet per definitie dat het hoorrecht niet goed is uitgevoerd. Partijen kunnen immers van mening verschillen.

Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over (de vormgeving van) het hoorrecht. Sociale partners geven, zoals hiervoor is aangeven, het hoorrecht vorm. De sociale partners in de Pensioenkamer die gaan over de wijziging van de pensioenregeling voor overheids- en onderwijswerknemers hebben het hoorrecht voor die regeling vormgegeven. De stappen die sociale partners hebben gezet in het kader van het hoorrecht en de bijbehorende correspondentie zijn openbaar gemaakt en te raadplegen via de website van de Raad voor het Overheidspersoneel.29

Uit nadere inlichtingen die mijn ambtsvoorganger heeft ingewonnen en berichten in diverse media, maak ik op dat de meeste verenigingen al voordat het concept-transitieplan gereed was hun inbreng hebben gegeven. Op het moment dat het concept-transitieplan gereed was, is er vervolgens een kennissessie georganiseerd met de betrokken hoorrechtverenigingen. Vervolgens hebben er twee gespreksrondes plaatsgevonden tussen de verenigingen en de hoorrechtcommissie bestaande uit de betrokken sociale partners en is er een dialoog gevoerd waarbij inhoudelijk is gediscussieerd. Ook is er op verzoek van de hoorrechtverenigingen uitgebreid schriftelijk informatie verstrekt. De sociale partners geven aan de ontvangen inbreng van de hoorrechtverenigingen te hebben meegewogen bij het finaliseren van het transitieplan. Vervolgens hebben de sociale partners aangegeven wat zij met de inbreng van de betreffende verenigingen hebben gedaan. Ook in het transitieplan geven sociale partners aan wat zij hebben gedaan met de oordelen die in het kader van het hoorrecht zijn uitgesproken over de voorgenomen keuzes en de verantwoording daarvan in het transitieplan.30

Tot slot wil ik hierbij opmerken dat ik mede naar aanleiding van de twee door de Tweede Kamer aangenomen moties over het hoorrecht bezie hoe het hoorrecht in de praktijk werkt. In het antwoord op vraag 6 wordt hier nader op ingegaan.

Vraag 6.

Waarom verwijst de regering naar de regeringscommissaris in de beantwoording van de vragen uit de Tweede Kamer tijdens het tweeminutendebat d.d. 30 mei 2024 en waarom geeft zij niet zelf antwoord op vragen van de Kamerleden? De Tweede Kamer heeft ook 2 moties31 over het hoorrecht aangenomen op 4 juni 2024. Graag een reactie van de Minister op die 2 moties.

Antwoord 6.

Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer op 19 juni jl. aan de hand van de voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen geïnformeerd over de voortgang van de transitie.32 Een van de informatiebronnen voor deze voortgangsrapportage is het advies van de regeringscommissaris. Naar aanleiding van vragen van de leden Oomen-Ruijten (CDA) en Moonen (D66) uit uw Kamer is per 1 januari 2024 een regeringscommissaris voor de pensioentransitie aangesteld, die onafhankelijk advies uitbrengt over de voortgang van de transitie.33 Het advies van de regeringscommissaris vormt een belangrijke informatiebron ten behoeve van de periodieke voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen. In de voortgangsrapportage wordt tevens de beleidsreactie op het advies van de regeringscommissaris gegeven. Ook de twee aangenomen moties van de Tweede Kamer over het hoorrecht maken onderdeel uit van de monitoring. De eerste motie, van het lid I. van Dijk (CDA), waarmee de regering is verzocht een quickscan van het hoorrecht uit te voeren, heeft inmiddels plaatsgevonden en de bevindingen maken onderdeel uit van de voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen – zomer 2024.34 De tweede motie, van de leden Joseph (NSC) en Vermeer (BBB), over onderzoek naar ervaringen en een onafhankelijke juridische toetsing van het hoorrecht, wordt momenteel uitgevoerd.

Vraag 7.

Kan de regering reageren op de twee argumenten welke in het position paper van Bas Werker voor het Rondetafelgesprek over pensioenen – governance, koopkracht en communicatie op 20 juni 2024 in de Tweede Kamer onder punt 2 worden genoemd, ten aanzien van het herinvoeren van het individuele bezwaarrecht?35 Dhr. Werker voert 2 argumenten aan:

  • a. «Als je wilt uitstralen dat het nieuwe stelsel een verbetering is, dan is niets zo krachtig als een opt-out bieden»

  • b. «Het is inmiddels duidelijk dat er een lange juridische strijd gaat ontstaan over deze omzetting. Het is maar de vraag of je, onder die dreiging, een beheerste overstap kunt maken. Al zou de kans klein zijn dat een pensioenfonds teruggefloten wordt, de ellende is niet te overzien als je vijf jaar na invaren de toedeling van vermogens met terugwerkende kracht overnieuw moet doen.»

Antwoord 7.

De heer Werker geeft twee stellingen voor het invoeren van een individueel bezwaarrecht. De gehele transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is een collectief proces waar werknemers(vertegenwoordigers) en werkgevers(vertegenwoordigers) per bedrijfstak of onderneming collectief afspraken maken over de nieuwe pensioenregeling, de compensatie en of er een verzoek tot invaren zal worden gedaan.

De wetgever heeft er daarbij voor gekozen om evenwichtige belangen afweging vorm te geven via deze collectieve afspraken in de arbeidsvoorwaardelijke fase en de pensioenfondsbesturen die de verschillende belangen waarborgen en afwegen. Daarmee is de besluitvorming gericht op het behartigen van de belangen van alle deelnemers en het borgen van de evenwichtigheid van de besluitvorming hierbij. Een mogelijkheid om als individu, door een individueel bezwaarrecht, anders te beslissen dan de reeds collectief gemaakte afspraken verhoudt zich hier niet goed mee. De keuze van een individu heeft immers gevolgen voor de andere deelnemers binnen het pensioenfonds. Bovendien heeft een individueel bezwaarrecht nog een ander belangrijk nadeel, namelijk dat het veel vergt van een individu. Een individu moet hiervoor immers begrijpen wat de gevolgen van zijn keuze om bezwaar te maken, kunnen zijn. Hij moet een weloverwogen keuze kunnen maken op basis van informatie die hij begrijpt. In het verlengde daarvan is ook het door de heer Werker veronderstelde effect van het individuele bezwaarrecht op (het voorkomen van) eventuele juridische procedures daarmee ook hoogst onzeker.

Vraag 8.

N.a.v. het antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden van de BBB-fractie36, heeft het aan het woord zijnde lid de volgende vraag. Erkent de regering dat een referendum waarbij de deelnemers zelf mogen beslissen of zij wel of niet willen invaren de voorkeur verdient boven de regeling waarbij de sociale partners besluiten over invaren en deelnemers en gepensioneerden geen zeggenschap hebben, zeker niet nu het individueel bezwaarrecht is afgeschaft en er geen beroep mogelijk is tegen het invaarbesluit? Indien nee, waarom niet? Wat vindt de regering van een referendum waarbij zowel de opkomst als de uitkomst meer dan 60% moet zijn? Wat vindt de regering van een zodanige regeling dat degenen die niet stemmen geacht worden «Ja» te hebben gestemd, als de vraag luidt «bent u tegen het invaren?»

Antwoord 8.

Door middel van collectieve afspraken door werknemers(vertegenwoordigers) en werkgevers(vertegenwoordigers) en collectieve besluitvorming door het pensioenfonds kan een goede en zorgvuldige afweging worden gemaakt over een evenwichtige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel voor alle deelnemers. Dat de pensioenen worden ingevaren kan onderdeel zijn van deze collectieve afweging en besluitvorming. In het proces om tot het invaarbesluit te komen zijn de belangen van deelnemers, slapers en gepensioneerden op verschillende momenten afgewogen. Allereerst tijdens de arbeidsvoorwaardelijke fase waar sociale partners de verschillende belangen af hebben gewogen en waarbij de uitoefening van het hoorrecht nog extra kan bijdragen aan het in beeld krijgen van die verschillende belangen alvorens het besluit wordt genomen. Vervolgens wordt bij het pensioenfonds het invaarverzoek beoordeeld en vindt opnieuw een belangenafweging plaats. De specifieke rol van het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan en het interne toezicht borgen dat ook in deze fase een zorgvuldig en afgewogen besluit wordt genomen.

Ik begrijp de wens om meer (gevoel van) inspraak te hebben in het proces maar tegelijkertijd is dit een collectieve transitie naar nieuwe pensioenregelingen waarbij collectieve afwegingen over het invaren worden gemaakt. Uiteindelijk wordt collectief besloten of invaren bijdraagt aan een evenwichtige transitie voor alle generaties. Voor de goede orde, ook in dit collectief vormgegeven besluitvormingsproces heeft de deelnemer individueel altijd de mogelijkheid om zijn individuele situatie ter toetsing voor te leggen aan de geschilleninstantie pensioenfondsen of aan de civiele rechter.

Vraag 9.

N.a.v. het antwoord op vraag 17 van het lid van de 50PLUS-fractie, de volgende vervolgvraag. De Minister citeert het CPB: «zonder invaren naar een nieuwe premieregeling geen dubbele transitie waarbij de effecten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op naar een premieregeling op het te verwachten pensioen elkaar compenseren».37 Erkent de regering dat hieruit blijkt dat de overstap naar het nieuwe stelsel noodzakelijk was om de compensatieproblematiek van oudere werknemers op te lossen, de zogenaamde dubbele transitie? Erkent de regering dat hieruit blijkt dat het primair de bedoeling is dat de compensatie plaats vindt het via het pensioenvermogen? Kan de regering uitleggen waarom in deze aanpak ook gepensioneerden een groot deel van die compensatie moeten betalen? Erkent de regering dat gepensioneerden geheel buiten die compensatie behoren te blijven, omdat de afschaffing van de doorsneepremie een zaak is van (jongere en oudere) werknemers onderling?

Antwoord 9.

De overstap naar een premieregeling met een leeftijdsonafhankelijke premie, inclusief alle afspraken over invaren en compensatie moet evenwichtig zijn. Nieuwe deelnemers kunnen in een pensioenregeling met een leeftijdsonafhankelijke premie naar verwachting hetzelfde pensioen opbouwen als bij de huidige systematiek van tijdsevenredige pensioenopbouw. Voor bestaande deelnemers kan de overstap op premieregelingen met een leeftijdsonafhankelijke, vlakke premie echter een negatief effect hebben op het te bereiken pensioen.

Een evenwichtige overstap vergt dat het negatieve effect voor betreffende deelnemers adequaat en kostenneutraal wordt gecompenseerd. Dit effect is evenwel verschillend per type pensioenregeling en pensioenuitvoerder. Naar verwachting zal de te compenseren groep deelnemers bij pensioenfondsen zich doorgaans in de middelste leeftijdscohorten bevinden. Doordat de exacte generatie-effecten van de transitie per uitvoerder of per werkgever verschilt, is maatwerk op het niveau van de cao of pensioenregeling noodzakelijk. Werkgevers en werknemers besluiten in gezamenlijkheid over wat in de specifieke situatie kwalificeert als adequate compensatie en hoe deze wordt gefinancierd.

Bij de financiering van de compensatie houden sociale partners in de onderhandelingen ook rekening met de belangen van slapers en gepensioneerden. De vraag in hoeverre gepensioneerden meebetalen aan de compensatie van het afschaffen van de doorsneepremie is afhankelijk van de wijze waarop deze compensatie wordt gefinancierd. Sociale partners, of werkgevers- en werknemersorganisaties, bepalen dit in de arbeidsvoorwaardelijke fase (als het gaat om compensatie uit de premie) of verzoeken dit aan het pensioenfonds (als het gaat om compensatie uit het fondsvermogen). Voor de volledigheid wil ik hierbij opmerken dat invaren niet enkel als doel heeft om de benodigde compensatie te financieren. Met invaren kunnen sociale partners ook andere doelen hebben, bijvoorbeeld het realiseren van zoveel mogelijk stabiliteit in de pensioenuitkeringen bij en na invaren. Ook leidt invaren van bestaande aanspraken ertoe dat de voordelen van het nieuwe pensioenstelsel eerder kunnen worden bereikt, draagt het bij aan betere risicodeling tussen generaties en draagt het bij aan een efficiëntere uitvoering. De afspraken die worden gemaakt, worden vervolgens vastgelegd en onderbouwd in het transitieplan. In de arbeidsvoorwaardelijke fase is voor verenigingen van pensioengerechtigden (en voor verenigingen van gewezen deelnemers) een hoorrecht geïntroduceerd. Met dit hoorrecht worden deze verenigingen in de gelegenheid gesteld om een oordeel over het transitieplan te geven. Het transitieplan gaat onder andere in op het karakter van de pensioenregeling, de vraag of er een invaarverzoek wordt gedaan, een overzicht van de effecten per leeftijdscohort van de overstap op de gewijzigde pensioenregeling, de gemaakte afspraken over compensatie, een financieringsplan voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden en voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de ervaringen met het hoorrecht.

Na de arbeidsvoorwaardelijke fase besluiten pensioenfondsen of zij de opdracht kunnen aanvaarden en een invaarverzoek, inclusief een eventueel verzoek tot compensatie uit het fondsvermogen, kunnen inwilligen. Pensioengerechtigden zijn vertegenwoordigd in de pensioenfondsorganen en hebben op deze wijze ook inspraak op de besluiten die tijdens de transitie worden genomen.

Vraag 10.

Kan de regering aangeven hoe groot de compensatieproblematiek is in miljarden bij de huidige stand van de rente en bij 1% hogere en bij een 1% lagere rente? Erkent de Minister dat er bij de dubbele transitie niet méér vermogen beschikbaar is, maar dat het anders wordt verdeeld, waarbij gepensioneerden er aan moeten meebetalen?

Antwoord 10.

In algemene zin geldt dat de generatie-effecten groter worden naarmate de rente stijgt, tot en met 4%. Deze generatie-effecten worden kleiner naarmate de rente daalt of boven de 4% stijgt. Bij een lage rente komt dit door de nagenoeg vlakke staffel voor de pensioenopbouw. Bij een rente boven de 4% komt dit door het beperkte overgangseffect vanwege het lagere fondsvermogen dat vereist is om aan dezelfde verplichtingen te voldoen. Het CPB heeft hier in het verleden onderzoek naar gedaan.38 Daarbij geldt wel dat het CPB in dit onderzoek alleen heeft gekeken naar de overgangseffecten bij een zogenoemde «enkele» transitie.

Wat de exacte uitkomsten voor pensioendeelnemers zijn, hangt niet alleen af van de rentestand, maar is ook afhankelijk van de keuzes die het pensioenfonds en de sociale partners maken. Denk hierbij aan het gekozen invaardoel en het wel of niet gebruik maken van een compensatiedepot. In een eerdere brief aan de Tweede Kamer is dit ook uitvoerig toegelicht, waarin ook verwezen wordt naar het onderzoek van CPB.39

In aanvulling geldt dat met de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel sprake is van een zogenoemde dubbele transitie. Dit betreft de overgang naar een ander pensioencontract met minder bufferopbouw gelijktijdig met het invaren van de bestaande pensioenaanspraken en -rechten. Hierdoor worden de generatie-effecten verder gemitigeerd. De dubbele transitie leidt voor de meeste deelnemers juist tot een hoger pensioenperspectief. De exacte uitkomsten zijn afhankelijk van fondsspecifieke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de bestandssamenstelling, de financiële positie van het pensioenfonds en de invulling van het nieuwe contract. Uiteindelijk zijn sociale partners verplicht om afspraken te maken over compensatie en bepalen zij welke compensatie voor deze deelnemers adequaat is. Deze afspraken worden vastgelegd in het (concept) transitieplan. Voor verenigingen van pensioengerechtigden en verenigingen van gewezen deelnemers is er de mogelijkheid om het hoorrecht uit te oefenen ten aanzien van het concept transitieplan. Hierover kunt u meer lezen in mijn antwoord op vraag 9.

Vraag 11.

Kan de regering een overzicht geven van het grote aantal regelingen die het APB uitvoert en van de inhoud van elk van die regelingen? Kan de Minister inzicht geven over de uitvoerbaarheid van dat grote aantal regelingen. Kan de regering de inhoud weergeven van het zogenaamde «ABP EXTRA»? Waarom is deze regeling makkelijk uitvoerbaar naast de standaard regeling voor alle deelnemers en gepensioneerden?

Antwoord 11.

Het ABP kent de volgende vier regelingen: de ABP basisregeling, de ABP defensieregeling, de regeling ABP ExtraPensioen en de nettopensioenregeling. De ABP basisregeling geldt voor alle deelnemers met uitzondering van de militairen en zorgt voor de opbouw van ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen. Dit is nu een zogenoemde uitkeringsregeling (DB). De ABP defensieregeling is grotendeels gelijk aan de ABP basisregeling, maar kent op bepaalde vlakken, waaronder het arbeidsongeschiktheidspensioen, enkele afwijkingen. Naast de basisregeling biedt ABP deelnemers de mogelijkheid om te sparen voor extra pensioen. Dit kan door premie in te leggen in de premieregeling ABP ExtraPensioen en dit is mogelijk mits de deelnemer nog fiscale ruimte heeft. Op pensioeningangsdatum wordt het door de ingelegde extra premies en fondsrendement verworven ExtraPensioen-kapitaal dan omgezet naar extra ouderdomspensioen. Tenslotte is er de nettopensioenregeling, dit is een vrijwillige premieregeling waarmee de deelnemer pensioen kan opbouwen over zijn salaris boven het fiscale maximum van € 137.800.

De exacte inhoud van deze vier regelingen is vastgelegd in het pensioenreglement ABP (en het militaire reglement). Op dit moment zijn mij geen signalen bekend dat deze regelingen niet uitvoerbaar zouden zijn.

Na de transitie komen twee van deze regelingen te vervallen, de ABP defensieregeling wordt integraal onderdeel van de ABP basisregeling. Daarbij heeft (ook) de sector Defensie de mogelijkheid om sectoraal aanvullende afspraken te maken en wordt de nettopensioenregeling na de transitie niet meer door het ABP aangeboden. De ABP basisregeling wordt dan een premieregeling, zoals de Wtp verplicht. Het ABP ExtraPensioen en de basisregeling ABP zijn na de transitie regelingen van gelijke aard (premieregeling).

Vraag 12.

N.a.v. het antwoord op vraag 19 van het lid van de 50PLUS-fractie: de Minister antwoordt: «Pensioenaanspraken en -rechten die niet worden ingevaren worden aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Er vindt dan geen of beperkte risicodeling plaats tussen de bestaande pensioenopbouw en de nieuwe opbouw. Het tot nu toe opgebouwde vermogen in het oude stelsel blijft in stand, maar kent geen nieuwe premie-inleg en geen nieuwe toetreders, waardoor er steeds defensiever belegd zal moeten worden».40 Kan de regering dit «bewijs uit het ongerijmde» toelichten? Waar staat dat in de wet? Er wordt toch als regel een goed rendement behaald op dat vermogen?

Antwoord 12.

Op grond van artikel 150l lid 7 van de Pensioenwet worden de niet ingevaren pensioenaanspraken en -rechten aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Binnen een te onderscheiden financieel geheel wordt het vermogen belegd conform de prudent-person regel waarbij rekening dient te worden gehouden met de risicohouding van de populatie binnen het te onderscheiden financieel geheel. Bovendien komt er in een afgezonderd financieel geheel geen nieuwe premie meer binnen. Die premie wordt immers aangewend voor de nieuwe pensioenregeling en komt niet binnen het te onderscheiden financieel geheel. Dat betekent dat het pensioenfonds deze informatie betrekt bij de keuzes om te kunnen blijven voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen. Tot slot is er minder ruimte om schokken op te vangen binnen het niet ingevaren deel als gevolg van de veroudering van deze populatie en het feit dat er geen premie-inkomsten meer zijn. Daarom zullen de beleggingsrisico’s worden teruggenomen voor de gehele deelnemerspopulatie. Wat de beslissing om wel of niet in te varen betekent voor het beleggingsrisico van specifieke leeftijdscohorten is afhankelijk van specifieke kenmerken van het pensioenfonds zoals leeftijdsopbouw, risicohouding en strategisch beleggingsbeleid.

Vraag 13.

N.a.v. het antwoord op vraag 26 van het lid van de 50PLUS-fractie, de volgende vraag. Waarom is het individueel bezwaarrecht niet in het belang van de deelnemers en gepensioneerden?

Antwoord 13.

Zoals in het antwoord op vraag 8 is beschreven, is de gehele transitie naar het nieuwe pensioenstelsel een collectief proces waar werknemers(vertegenwoordigers) en werkgevers(vertegenwoordigers) per bedrijfstak of onderneming collectief afspraken maken over de nieuwe pensioenregeling, de compensatie en of er een verzoek tot invaren zal worden gedaan.

Hiermee kan een goede en zorgvuldige afweging worden gemaakt over een evenwichtige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.

Vraag 14.

N.a.v. het antwoord op vraag 27 van het lid van de 50PLUS-fractie: de Minister antwoordt: «Ook het nieuwe stelsel is rentegevoelig, dus bij een stijging van de rente na invaren zullen ook in het nieuwe stelsel verwachte en ingegane pensioenuitkeringen stijgen. Dezelfde beweging als in het oude stelsel zou zijn opgetreden, als niet ingevaren zou zijn. Een fonds kan hiermee rekening houden in de mate van renteafdekking die voor verschillende leeftijden wordt toegepast in het nieuwe stelsel. Hiermee kunnen pensioenuitvoerders de rentegevoeligheid van verwachte en ingegane uitkeringen zelf beïnvloeden. Ook dit is in wezen niet anders dan in het oude stelsel».41 Wat is dan eigenlijk precies het verschil tussen het oude en het nieuwe stelsel op het gebied van rentegevoeligheid? Graag een toelichting op dit punt. Erkent de regering in dit verband dat de rekenrente via het zogenaamde beschermingsrendement blijft bestaan?

Antwoord 14.

Het verschil tussen het oude pensioenstelsel en het huidige pensioenstelsel is dat het renterisico in het nieuwe pensioenstelsel beter kan worden toegedeeld aan verschillende leeftijdscohorten. Waar in het oude stelsel het renterisico werd afgedekt voor alle (gewezen) deelnemers en gepensioneerden, kan in het huidige pensioenstelsel de mate van renteafdekking verschillen per leeftijdscohort. Daarnaast is er in het huidige pensioenstelsel geen rekenrente meer waarmee het geheel van verplichtingen van het pensioenfonds contant worden gemaakt. Wel is er een beschermingsrendement waarmee het pensioenfonds zijn deelnemers kan beschermen tegen renterisico. Ook is er een projectierendement waarmee het persoonlijke pensioenvermogen wordt omgerekend in een uitkeringsstroom. Het projectierendement is mede gebaseerd op de risicovrije rente.

Vraag 15.

Kan een overzicht worden gegeven van de ontwikkeling van de rentederivaten en de resultaten op de renteafdekking voor de gehele sector sinds 2007 en graag ook apart voor het ABP en PFZW? Klopt het dat 300 miljard is verloren op de rentederivaten sinds begin 2022? Kunt u dit ook weergeven in een grafiek?

Antwoord 15.

Grafiek 1 toont de ontwikkelingen van de rentederivaten voor de gehele pensioensector sinds 2007. Uit de grafiek blijkt dat sinds begin 2022 door Nederlandse pensioenfondsen bijna 70 miljard verloren is op rentederivaten.

Rentederivaten bij pensioenfondsen hebben als doel het risico van een daling in de rente (gedeeltelijk) af te dekken. Het gebruik van het instrument kan niet in isolement worden bekeken en moet worden beschouwd binnen de context van het gehele strategisch beleggingsbeleid waarin zowel risico’s aan de vermogenszijde als aan de verplichtingenzijde van de balans van een pensioenfonds worden meegenomen. Tegenover de verliezen aan de vermogenszijde staat een nog grotere daling van de verplichtingen van het pensioenfonds door de rentestijging wat resulteert in stijgende dekkingsgraden. Het resultaat van rentederivaten is afhankelijk van de periode waarover wordt teruggekeken. Door een korte periode te gebruiken kan er onbedoeld een vertekend beeld ontstaan.

Een overzicht op basis van openbare informatie over de ontwikkeling van rentederivaten en de resultaten op de renteafdekking voor specifieke pensioenfondsen zoals ABP en PFZW sinds 2007 is niet beschikbaar. Voor de meest recente inzichten over renteafdekking bij deze fondsen wordt daarom verwezen naar de jaarverslagen van het ABP en PFZW.42, 43

Figuur 1: Stand marktwaarde rentederivaten pensioensector

Figuur 1: Stand marktwaarde rentederivaten pensioensector

Bron: DNB

Vraag 16.

N.a.v. het antwoord op vraag 28 van het lid van de 50PLUS-fractie: de Minister stelt: «Na de financiële crisis hebben we gezien dat de rente voor langere periodes bijvoorbeeld ook lager dan 2% kan zijn».44 Kan een overzicht gegeven worden van de 10-jaarsrente op Nederlandse staatsobligaties, per jaar sinds 1970? Wat is de gemiddelde rente sinds begin 2022? Wat is de raming van deze rente voor de komende 5 jaar volgens CPB, DNB en de ECB? Wat vindt de regering van een vloer van 2% in de rekenrente en wat vindt de regering van een variabele rekenrente met een bandbreedte van 2% tot 3%?

Antwoord 16.

Voor de waardering van pensioenverplichtingen zijn pensioenfondsen verplicht om met de rentetermijnstructuur van De Nederlandsche Bank (DNB) te rekenen. In grafiek 2 is de ontwikkeling van de nominale rentetermijnstructuur voor pensioenfondsen vanaf ultimo 2001 t/m ultimo 2023 met een looptijd van 10 jaar weergegeven.45

Het is niet verstandig om een vloer van 2% rekenrente of een variabele rekenrente met een bandbreedte van 2%-3% te hanteren. Na de financiële crisis is zichtbaar geworden dat de rente ook voor langere periodes lager dan 2% kan zijn. In zo’n situatie zou dat, met de genoemde vloer voor een variabele rekenrente, betekenen dat met een hogere rekenrente gerekend wordt dan de rente die feitelijk op de markt wordt vergoed. Dat zou tot gevolg hebben dat de hogere pensioenen als gevolg van de hogere rekenrente worden ingerekend en uitbetaald aan de gepensioneerden terwijl het risico door de jongere deelnemers in een pensioenfonds nog moet worden gelopen. Dit leidt tot herverdeling van jong naar oud.

De regels van toekomstbestendig indexeren voorkomen dit en zorgen ervoor dat pensioenen ook in de toekomst betaald kunnen blijven worden.

Figuur 2: Nominale rentetermijnstructuur pensioenfondsen (zero coupon) looptijd 10 jaar1

Figuur 2: Nominale rentetermijnstructuur pensioenfondsen (zero coupon) looptijd 10 jaar1

Bron: DNB (zie voetnoot 24)

1 Informatie over de ontwikkeling van de rente van de vorige eeuw is niet in de grafiek opgenomen. De periode is voor invoering van de Euro en daardoor niet voldoende representatief.

Vraag 17.

N.a.v. het antwoord op vraag 29: als pensioenfondsen besluiten niet in te varen, is het dan nog te motiveren het nieuwe strenge FTK (de strafklas) te handhaven? Kan de regering rechtvaardigen dat de rekenrente op een evenwichtig niveau wordt vastgezet, op 2% of binnen de hiervoor genoemde bandbreedte? Wat zou de voorkeur hebben?

Antwoord 17.

De besluitvorming om in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel is belegd bij de sociale partners en het pensioenfonds, dit is geen verplichting. Ik vertrouw erop dat dit besluit zorgvuldig tot stand komt. Voor pensioenaanspraken die niet worden ingevaren geldt het nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK) dat sinds 1 januari 2015 van kracht is. De regels met betrekking tot de rekenrente in het nFTK zijn er om de belangen van alle generaties te waarborgen. Het vastzetten van de rekenrente of het hanteren van een bandbreedte vergroot de herverdeling tussen generaties en leidt daarmee tot nieuwe generatiediscussies. Dit zijn de discussies waar we met het nieuwe pensioenstelsel juist afscheid van nemen en niet opnieuw willen introduceren.

Vraag 18.

Wat is de rechtvaardiging van de eis van «toekomstbestendig indexeren» in het nieuwe FTK? Erkent de regering dat indexatie dan heel moeilijk wordt? Kan die eis vervallen en zo nee, waarom niet?

Antwoord 18.

In het nFTK geldt dat de verhoging van uw pensioen met een bepaald percentage, ook wel toeslag genoemd, volgens de regels toekomstbestendig is als er voldoende ruimte is om deze indexatie ook in de toekomst toe te kennen. Op deze manier wordt binnen het nFTK voorkomen dat een toegekende indexatie niet kan worden voortgezet. Dit past binnen de prudentie eisen van het oude pensioenstelsel. Met de wet toekomst pensioenen nemen we afscheid van het toekomstig bestendig indexeren. Hierdoor is er eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen. Hiertegenover staat dat als het economisch tegenzit, het pensioen ook eerder zal dalen. In het nieuwe stelsel zijn er evenwel instrumenten om deze effecten te mitigeren.

Vraag 19.

N.a.v. het antwoord op vraag 33. Bestaat het risico dat de Hoge Raad en of het Hof van Justitie van de Europese Unie oordelen dat invaren in strijd is met het eigendomsrecht, zoals vastgelegd in het EVRM, temeer nu de Hoge Raad op 6 juni wederom heeft uitgesproken dat ook de laatste wetgeving van box 3 in strijd is met het eigendomsrecht onder het EVRM?46 Gaarne een uitgebreid gemotiveerd antwoord over dit risico. Kan de regering bij het antwoord betrekken dat de Staat weliswaar niet formeel besluit dat fondsen invaren of niet, maar de Staat als wetgever wel de instantie is die het invaren mogelijk maakt en volledig faciliteert?

Antwoord 19.

De deelnemer heeft een eigendomsrecht op pensioen. Dit recht is evenwel niet absoluut.

Het invaren zoals opgenomen in de Pensioenwet is vormgegeven met in achtneming van het Europees recht: artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met in achtneming van de Europese rechtspraak over deze twee artikelen. Deze artikelen beschermen het recht op ongestoord genot van eigendom. Indien het algemeen belang dit vereist, staat het lidstaten vrij het eigendom te reguleren. Regulering is toegestaan als dit bij wet is voorzien, er een legitiem doel wordt nagestreefd in het algemeen belang en de inbreuk proportioneel is en geen onevenredig zware last vormt voor een individu. Uit Europese jurisprudentie kan worden afgeleid dat de lidstaten een grote mate van vrijheid hebben om het eigendomsrecht te reguleren. Voorafgaande aan de indiening van het wetsvoorstel toekomst pensioenen is het invaren uitgebreid juridisch onderzocht. De juridische analyse in het wetsvoorstel is door de Raad van State getoetst en tijdens de parlementaire behandeling uitgebreid aan bod geweest.

Gevraagd wordt naar het risico voor de Staat dat het invaren in strijd met het Europees recht wordt geacht. Zoals hiervoor aangegeven is het invaren uitgebreid getoetst. De uitkomst van deze toetsing is dat het invaren juridisch houdbaar wordt geacht. Evenwel kan niet worden uitgesloten dat een rechter hier anders over oordeelt. De concrete beoordeling is evenwel casuïstisch van aard en de aanwezigheid van een rechtvaardiging is afhankelijk van de gevolgen op individueel niveau.

Vraag 20.

Is de Minister bekend met het halfjaarlijks rapport van DNB over de stabiliteit van het financiële stelsel? En is de Minister bekend met de zorgen van DNB over een mogelijke daling van de 30-jaarsrente van 2,8% naar 1,9%? In welk geval volgens DNB de dekkingsgraad van de pensioenfondsen zou dalen van 115% naar 105%, waarmee de pensioenfondsen nog maar nipt boven de wettelijke eisen zouden uitkomen.47

Antwoord 20.

Ik ben bekend met het halfjaarlijkse rapport van DNB over de stabiliteit van het financiële stelsel en met de genoemde berekeningen van DNB.48

Vraag 21.

Is de Minister bekend dat deze hele redenering louter en alleen stoelt op de boekhoudkundige wijze waarop de pensioenverplichtingen in ons land worden berekend? En dat juist een rentedaling van bijna 100 basispunten zal leiden tot een winst bij de rentederivaten van tegen de 100 miljard.

Antwoord 21.

Deze redenering deel ik niet. De berekening van de dekkingsgraad van pensioenfondsen is gebaseerd op de waardering van zowel het pensioenvermogen als de pensioenverplichtingen volgens de regels van het nFTK. Een rentedaling heeft dan ook invloed op beide zijden van de balans van het pensioenfonds.

Vraag 22.

Is de Minister bekend dat de pensioenfondsen door hun veel te grote renteafdekking, onder druk van DNB, de afgelopen 4 jaren núl procent rendement op hun toevertrouwde vermogen hebben geboekt? Dat de pensioenfondsen ook dit jaar, ondanks de records op de beurzen, over het algemeen geen enkel rendement hebben gemaakt.

Antwoord 22.

Pensioenfondsen zijn zelf verantwoordelijk voor het strategisch beleggingsbeleid van het fonds. Zij beslissen ook over de mate van afdekking van het renterisico. Hierbij houden ze onder andere rekening met de leeftijdsopbouw en de risicohouding van hun deelnemersbestand. Bij deze beslissingen staat de hoogte van de uiteindelijke pensioenuitkering centraal die uit het vermogen kan voortvloeien. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de ontwikkeling van het vermogen, maar ook naar de ontwikkeling van de pensioenverplichtingen.

Tegenover de daling van het belegd vermogen de afgelopen jaren staat een nog sterkere daling van de pensioenverplichtingen. Hierdoor is de gemiddelde dekkingsgraad van een pensioenfonds gestegen en is de pensioenuitkering geïndexeerd.

Vraag 23.

Zou de Minister inzicht kunnen geven in de actuele stand van de portefeuilles rentederivaten bij de Nederlandse pensioenfondsen? Kan de Minister bevestigen dat de afgelopen vier jaar op deze portefeuilles zo’n 200 miljard euro verlies is geleden? Kan de Minister bevestigen dat het gebrek aan rendement dit jaar bij de pensioenfondsen geheel valt toe te schrijven aan de grote verliezen op beleggingen in vastrentende waarden, met name in rentederivaten?

Antwoord 23.

Voor een inzicht in de actuele stand van de portefeuilles rentederivaten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 15. In de afgelopen vier jaar, tussen 2021K1 en 2024K1, is de waarde van rentederivaten met 157,6 miljard euro gedaald. Ook dit jaar geven elk van de vijf grootste pensioenfondsen (ABP, PFZW, PMT, bpfBOUW, PME) in hun meest recente kwartaalbericht aan rendement te hebben behaald.49 Ook hier geldt dat de gekozen tijdsperiode een vertekend beeld kan geven.

Vraag 24.

Is de Minister het met het lid van de 50PLUS-fractie eens dat met de beweringen van DNB de kar achter de wagen wordt gespannen, omdat nog meer rente afdekking alleen maar nog meer vermogensverlies oplevert? Zeker als de rente, die dit jaar al met zo’n 60 basispunten is gestegen, verder blijft stijgen.

Antwoord 24.

Alleen de vermogenspositie van pensioenfondsen bekijken, geeft een te beperkt inzicht in de financiële gezondheid van pensioenfondsen. Pensioenfondsen keren immers geen vermogens uit, maar moeten toegezegde pensioenen nakomen. De actuele waarde van deze toegezegde pensioenen wordt bepaald door de hoogte van de rente. Tegenover het belegde vermogen staan dus pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad geeft de verhouding daartussen weer. Mede onder invloed van dalende rentestanden zijn pensioenvermogens tot vorig jaar fors gestegen, datzelfde geldt echter ook voor de pensioenverplichtingen. Nu de rente de afgelopen jaren weer stijgt, waardoor de kostprijs van kapitaalgedekt pensioen is gedaald, zijn de dekkingsgraden van veel fondsen inmiddels opgelopen tot niveaus waarbij indexatie weer in zicht is.

Vraag 25.

Deelt de Minister de mening van het aan het woord zijnde lid dat er zo snel mogelijk een debat moet worden gevoerd over de enorme verliezen op rentederivaten bij pensioenfondsen? En dat de DNB zo snel mogelijk alle informatie die men over deze beleggingen heeft, met de Eerste Kamer moet delen? Hier is zich een ramp aan het voltrekken zonder weerga. Als de rente verder fors zou stijgen, bijvoorbeeld door een (te) ruime begrotingspolitiek in de Verenigde Staten, of door een verdere escalatie in diverse oorlogsgebieden, zullen de verliezen van de pensioenfondsen waarschijnlijk tot ongekende hoogte stijgen en de grondslag onder ons stelsel volledig wegslaan.

Antwoord 25.

Zoals ik in mijn antwoorden op vraag 22 en vraag 24 heb aangegeven, dienen bij de beoordeling van de situatie waarin pensioenfondsen zich bevinden beide zijden van de balans in ogenschouw te worden genomen. Wanneer ik dat doe, zie ik dat er sprake is van stijgende dekkingsgraden bij pensioenfondsen de afgelopen jaren. Dit laat een gezonde financiële positie voor de pensioenfondsen zien zoals ook wordt beschreven in het laatste Overzicht Financiële Stabiliteit.50 Een debat over de financiële gezondheid van de pensioenfondsen lijkt mij daarom niet aan de orde.


X Noot
1

Samenstelling:

Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP.

X Noot
6

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067/28 479, BQ.

X Noot
7

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.16.

X Noot
9

Kamerstukken II 2023–2024, 32 043, nr. 639 en 650

X Noot
11

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.10.

X Noot
12

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.17.

X Noot
13

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.17.

X Noot
14

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.19–20.

X Noot
15

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.20.

X Noot
16

22/04676 – ECLI:NL:HR:2024:704; 23/00653 – ECLI:NL:HR:2024:705; 23/00654 – ECLI:NL:HR:2024:771; 23/00771 – ECLI:NL:HR:2024:756 en 23/00989 – ECLI:NL:HR:2024:813.

X Noot
21

Kamerstukken II, 2023–2024, 32 043, nr. 653.

X Noot
22

Dit betreft een momentopname, als gevolg van voortschrijdend inzicht kunnen partijen het invaarmoment verschuiven.

X Noot
23

Terugkoppeling Wtp-vragenlijst Q2–2024 (V5) sector- en risicobeelden (dnb.nl)

X Noot
24

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067/28 479, BQ.

X Noot
25

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.16.

X Noot
26

Kamerstukken II, 2023–2024, 32 043, nr. 653.

X Noot
27

Handelingen I 2022–2023, nr. 33, item 2 – blz. 5, 6 en 7. T03632

X Noot
31

Kamerstukken II 2023–2024, 32 043, nr. 639 en 650.

X Noot
32

Kamerstukken II, 2023–2024, 32 043, nr. 653.

X Noot
33

Handelingen I, 2022–2023, nr. 32, item 3 – blz. 70

X Noot
34

Kamerstukken II, 2023–2024, 32 043, nr. 653

X Noot
36

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.10.

X Noot
37

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.17.

X Noot
39

Kamerstukken II, 2022–2023, 37 067, nr. 180.

X Noot
40

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.17.

X Noot
41

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.19–20.

X Noot
44

Kamerstukken I 2023–2024, 36 067, BP, p.20.

X Noot
46

22/04676 – ECLI:NL:HR:2024:704; 23/00653 – ECLI:NL:HR:2024:705; 23/00654 – ECLI:NL:HR:2024:771; 23/00771 – ECLI:NL:HR:2024:756 en 23/00989 – ECLI:NL:HR:2024:813.

X Noot
48

DNB, Overzicht Financiële Stabiliteit, p. 31,32.

Naar boven