Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36067 nr. BP |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 36067 nr. BP |
Vastgesteld 26 april 2024
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen d.d. 21 december 2023 over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en over het invaren.
Naar aanleiding hiervan is op 19 maart 2024 een brief gestuurd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.
De Minister heeft op 25 april 2024 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl
Aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Den Haag, 19 maart 2024
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief d.d. 21 december 2023 over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en over het invaren.2Naar aanleiding van deze brief hebben de leden van de fracties van BBB, PVV, 50PLUS en OPNL een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de vragen van 50PLUS en OPNL. Het lid van de 50PLUS-fractie sluit zich tevens aan bij de vragen van de andere fracties.
Vragen van de leden van de BBB-fractie:
1. Volgens het nieuwsbericht op de website van DNB van 25 januari 20243 blijkt dat ongeveer één op de vier pensioenfondsen en APF-kringen op dit moment verwacht niet in te varen. Dit zijn vaak kleinere of middelgrote pensioenfondsen of APF-kringen. Op het totaal van alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden gaat het met zo’n 500.000 personen om minder dan 3%. Desalniettemin vindt DNB deze groep groot genoeg voor extra aandacht vanuit het toezicht. Kunt u aangeven welke andere redenen voor de keuze om niet in te varen bestaan behalve de reeds genoemde reden van boekhoudregels van de Amerikaanse moedermaatschappij?
2. Welke rekenrente is gehanteerd door de pensioenfondsen vermeld in de tabel op pagina 3 van uw brief voor de berekening van de verhoging van de pensioenen in 2022 en 2023? Hoeveel zou deze verhoging zijn geweest uitgaande van een rekenrente op basis van het daadwerkelijk gerealiseerd historisch gerealiseerd rendement, zonder en met de versoepelde regels?
3. Uw argumenten tegen een deelnemersreferendum bij invaren overtuigen ons niet. Kunnen deze bezwaren niet voorkomen worden door eisen te stellen aan het vereiste opkomstpercentage in totaliteit én per doelgroep van het pensioenfonds?
4. In hoeverre is het voor de grote pensioenfondsen zoals vermeld op pagina 3 van uw brief überhaupt mogelijk af te zien van invaren, gezien de communicatie tot dusver en de (voorbereidende) transitiewerkzaamheden? Is er de facto voor hen een «point of no return» bereikt?
5. Kunt u de overwegingen nader toelichten die hebben geleid tot het vasthouden aan de mijlpalen terwijl de transitieperiode is verlengd?
Vragen van de leden van de PVV-fractie:
De leden van de PVV-fractie lezen in uw brief: «Sociale partners die hun regeling laten uitvoeren door een pensioenfonds kunnen voor een bindend advies tot 1 juli 2024 een verzoek hiervoor indienen bij de transitiecommissie. Indien de pensioenregeling is ondergebracht bij een verzekeraar kan dat tot 1 januari 2026».4 Vanwaar dit verschil van bijna anderhalf jaar? De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een gemotiveerd antwoord.
Op pagina 6 van de brief lezen deze leden: «Om het brede publiek te informeren over de nieuwe pensioenwet is in augustus 2023 door het Ministerie van SZW een meerjarige publiekscampagne gestart. De publiekscampagne heeft als belangrijkste boodschap dat de regels voor pensioen gaan veranderen en waarom dit nodig is. Gezien de schaalgrootte en het belang van deze transitie wordt het Nederlandse publiek stapsgewijs geïnformeerd en voorbereid op de nieuwe regels voor pensioen.» Zijn er inzake de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren uitgebreide, onafhankelijke draagvlakonderzoeken uitgevoerd onder de Nederlandse bevolking? Zo ja, dan ontvangen de aan het woord zijnde leden graag zoveel mogelijk details. Zo nee, waarom zijn dergelijke onderzoeken niet uitgevoerd?
Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie:
1. Kunt u zeggen wanneer de afgelopen zomer aangekondigde voortgangsbrief over de monitoring van de WTP wordt gepubliceerd?
2. Waarom wordt gesteld dat het bestaande FTK geldt voor pensioenfondsen die niet voornemens zijn om in te varen, met het argument dat de risico’s anders meer naar jongere generaties worden geschoven, als we tegelijkertijd waarnemen dat er bij de geldende rekenrente kan worden geïndexeerd onder het bestaande FTK?
3. Hoeveel pensioenfondsen hebben niet het voornemen tot invaren en welke indexatie hebben die fondsen toegepast onder het bestaande FTK? Hoeveel fondsen hebben in dit verband nu indexatie verleend in 2022 en 2023 op basis van besluiten in 2022 met hoeveel gepensioneerden en met welke indexatie?
4. Hoeveel deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en slapers ontvangen indexatie in 2024? Hoeveel fondsen hebben indexatie toegepast zonder gebruik te maken van het transitie FTK en de indexatie AMVB en om hoeveel deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en slapers gaat het daarbij?
5. Hoeveel pensioenfondsen hebben op dit moment een transitieplan opgesteld en om hoeveel deelnemers gaat dat? Welke pensioenfondsen hebben een transitieplan afgesproken (1) of een onderhandelingsresultaat bereikt (2) en om hoeveel deelnemers gaat dat? Bij hoeveel fondsen loopt de achterbanraadpleging en hoeveel deelnemers behoren tot deze populatie? Worden niet-leden van de vakbonden ook geraadpleegd? Zo nee, waarom niet, zij zijn toch ook deelnemer?
6. Kunnen de (inmiddels openbare) transitieplannen van ABP en Zorg worden gepubliceerd, evenals die van de twee Metaalpensioenfondsen en Bouw. Kan het overzicht op pagina 4 van uw brief worden geactualiseerd?
7. Wat is de stand van zaken ten aanzien van de gewijzigde pensioenregeling die plaatsvindt na de arbeidsvoorwaardelijke fase: welke fondsen hebben die fase afgerond en hoeveel deelnemers betreft het? Kan worden aangegeven op welke wijze de gepensioneerden daarbij betrokken zijn geweest, zij zijn immers niet betrokken geweest bij de geheime onderhandelingen tussen de sociale partners?
8. Wat is de meest recente publicatie over de voortgang van de transitie? 73% verwachtte in te varen. Wat is de laatst bekende prognose hieromtrent? Hoeveel pensioenfondsen die niet invaren zullen naar verwachting gaan liquideren en om hoeveel deelnemers gaat dat volgens de actuele gegevens?
9. Hoeveel pensioenfondsen verwachten in 2025 over te stappen met hoeveel deelnemers? Welke fondsen hebben gekozen voor het solidaire contract en met hoeveel deelnemers? Welke fondsen hebben gekozen voor het individuele contract en met hoeveel deelnemers.
10. Kunt u aantonen dat – zoals u zegt – er veel draagvlak en vertrouwen is in de sector voor de transitie?
11. Kan een overzicht worden gegeven van heldere en consistente uitleg van de wet via publicaties en/of toezicht leidraden van DNB respectievelijk de AFM?
12. Wat is uw oordeel over de publiekscampagne van het ministerie, en dan specifiek over de video die aangeeft dat iedereen erop vooruitgaat?
13. Wat heeft de kleine groep pensioenfondsen van 11% medegedeeld over de afspraken in het transitieplan, zoals de nieuwe regeling, het invaren en de doorsneepremie compensatie. Om hoeveel deelnemers gaat het daarbij?
14. Wanneer dient de regering het wetsvoorstel in om de transitieperiode met 1 jaar te verlengen – conform toezegging aan de Senaat5 – en waarover de Raad van State advies uitgebracht heeft op 17 december 2023? Waarom is het voorstel nog niet ingediend, het gaat slechts over wijziging van het jaartal? Is de reden wellicht dat de Raad van State adviseerde om een eventuele extra verlenging bij wet te doen, ipv door middel van een AMVB? Zo nee, wat is dan de reden?
15. Waarom blijven de overige mijlpalen onveranderd?
16. Invaren betekent dat nieuwe pensioenopbouw en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en rechten zo veel mogelijk bij elkaar kunnen blijven in één pensioenregeling en bij één pensioenfonds. Waarom moeten oude en nieuwe aanspraken bij elkaar blijven? Waarom is «invaren» een essentieel deel van de zogenaamde dubbele transitie? Waarom is de dubbele transitie nodig?
17. Is de dubbele transitie niet uitgevonden om de afschaffing van de doorsneepremie mogelijk te maken? Er wordt toch gesteld dat de hogere indexatie in het nieuwe stelsel door lagere buffereisen, compensatie levert voor de afschaffing?
18. Waarom kunnen oude en nieuwe pensioenen niet in aparte administraties worden uitgevoerd? Pensioenfondsen voeren immers nu al vaak meerdere pensioenregelingen naast elkaar uit. Klopt het dat het ABP een groot aantal diverse regelingen kent?
19. Waarom is er bij niet-invaren en wel nieuwe opbouw «niet voldoende vermogen om schokken tussen en binnen generaties op te vangen»? Bij niet-invaren blijft het tot nu opgebouwde vermogen toch gewoon in stand en blijft het ook rendement opleveren? Waarom speelt dit «met de vergrijzing in de toekomst» een nog belangrijkere rol?
20. Waarom zijn bij twee afzonderlijke vermogens de mogelijkheden voor intergenerationele solidariteit beperkt? U stelt dat als reeds bestaande pensioenaanspraken en rechten zouden worden afgezonderd van de nieuwe pensioenopbouw, dit tot gevolg heeft dat er geen of beperkte risicodeling plaatsvindt tussen die vermogens. Kunt u dit toelichten? Shell en Unilever hebben besloten niet in te varen. Is hier dan sprake van te beperkte risicodeling?
21. Kunt u aangeven waarop de bewering is gebaseerd dat «het zogenaamde oude vermogen geen nieuwe instroom kent waardoor er steeds defensiever belegd zal moeten worden met als gevolg een lager dan verwacht pensioenresultaat». Immers op het oude vermogen wordt blijvend rendement gemaakt voor indexatie.
22. U schrijft: «mede vanwege deze redenen is er gekozen om deze variant van invaren te faciliteren».6 Bedoelt u hier «niet te faciliteren»?
23. Erkent u dat niet-leden van de vakbond geen invloed hebben? U stelt immers dat ervoor gekozen is om op decentraal niveau te bepalen of een invaarverzoek wordt gedaan door sociale partners. Die houden in dat verband veelal een achterbanraadpleging onder deelnemende en gepensioneerde leden, waarbij enkel vakbondsleden voor of tegen het invaarverzoek kunnen stemmen.
24. Erkent u dat gepensioneerden geen stem hebben in de Pensioenkamer van het ABP, dat in het geheim overlegt en besluit? Erkent u dat het eenmaal genomen besluit van de sociale partners in de Pensioenkamer, leidt tot een besluit van het bestuur van het ABP, omdat de sociale partners ook de meerderheid vormen in het bestuur en ook in het verantwoordingsorgaan (dat slechts adviesrecht heeft)?
25. Erkent u dat het alsnog ingevoerde hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers en verenigingen van gepensioneerden slechts een zwak verweermiddel is? Indien niet, waarom niet?
26. U schrijft «Vervolgens neemt het pensioenfonds een invaarbesluit».7 Daartegen bestaat geen enkel recht van bezwaar en beroep door afschaffing van het bezwaarrecht van art 83 PW en het uitsluiten van beroep tegen een besluit van DNB over een evenwichtige belangenafweging bij de bestuursrechter van de Raad van State. Vindt u dit een evenwichtige verdeling van rechten? Waaruit bestaat het gebalanceerd pakket aan collectieve waarborgen en welke zijn die waarborgen? Erkent u dat deelnemers geen goed inzicht krijgen en niet kunnen bepalen of zij benadeeld worden, vergeleken met bestaande uitkering?
27. Erkent u dat het moeilijk uit te leggen is, dat de rekenrente op de dag voor invaren beslissend is voor de omrekening? Erkent u dat dit achteraf nadelig kan uitpakken, bijvoorbeeld als de rentestand (kort) daarvoor of daarna scherp wijzigt?
28. Bent u bereid het bestaande FTK te versoepelen voor de fondsen die niet willen invaren door terug te gaan naar het oude FTK in combinatie met een vloer in de rekenrente van 2% en het vervallen van de zeer strenge eis van toekomstbestendig indexeren. Zo nee waarom niet?
29. Erkent u dat het huidige nFTK met de strenge indexatieeisen fungeert als een strafklasse voor de fondsen die niet willen invaren, waarbij invaren extra aantrekkelijk wordt gemaakt door de invaarbonus die betaald kan worden uit de hoge buffer uit het verleden als een soort lokaas?
Aan het slot van uw brief van 21 december 2023 bent u ingegaan op het verzoek tot inzage juridische adviezen. Daarover de volgende vragen:
30. Herinnert u zich de antwoorden die u op 17 november 20238 en 21 december 20239 heeft gegeven op de vragen van het lid van de 50PLUS-fractie van 6 oktober 2023 en de nadere vragen van 21 november 2023 over het advies van de Landsadvocaat inzake over de Wet toekomst pensioenen?
31. Realiseert u zich dat u bij een groot aantal van deze vragen doorlopend in (algemene) herhalingen valt?
32. Realiseert u zich dat de inhoud van deze herhalingen steeds op een wat gemakzuchtige wijze niet de kern raken van inhoud, doel en strekking van deze vragen? Ik doel hierbij met name op het herhaaldelijke beroep op de Rijksbreed afgesproken Beleidslijn van 1 juli 2021, op het melden dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen meermaals is toegelicht wat er met het advies is gedaan, op de miskenning van doel, inhoud, strekking en belang van artikel 68 van de Grondwet, en op de verhouding tussen artikel 68 van de Grondwet en de hiervoor genoemde interne Rijksbrede afspraak.
33. Herinnert u zich uw toegeeflijkheid, niet gebaseerd op overwegingen ontleend aan artikel 68 van de Grondwet, maar enkel gebaseerd op uw oog voor het gegeven dat aard en duur van dit beleidsdossier uitzonderlijk is, en bij wijze van uitzondering, om de leden van de Staten-Generaal gelegenheid te geven om kennis te nemen van de adviezen zelf door middel van een vertrouwelijke inzage in de adviezen over het invaren van pensioenen?
34. Is het u bekend dat deze toegeeflijkheid ertoe heeft geleid dat een aantal leden van de Staten-Generaal slechts inzage in de adviezen heeft gehad, doch niet kunnen en mogen beschikken over de schriftelijke weergave daarvan?
35. Beseft u dat deze gang van zaken de betrokken leden van de Staten-Generaal enorm hindert in de uitoefening van hun medewetgevende taak omdat zij (nog steeds) niet beschikken over de tekst van het advies, en over het advies niet mogen spreken met derden, waaronder hun eigen adviseurs?
36. Realiseert u zich dat u daarmee een dubbele voorsprong heeft op beide Kamers der Staten-Generaal, doordat u wel beschikt over het schriftelijke advies en u daarover vrijelijk kan spreken met uw adviseurs?
37. Meent u ernstig dat deze ongelijkheid de bedoeling is geweest van artikel 68 van de Grondwet?
38. Realiseert u zich dat de Wet toekomst pensioenen een groot aantal risico’s bevat waarvoor de Staat der Nederlanden verantwoordelijk en aansprakelijk kan worden gehouden wanneer deze risico’s zich daadwerkelijk voordoen? Met name kan hierbij gedacht worden aan de wijze waarop, in strijd met Grondwet, wetten en verdragen, deze wet omgaat met het eigendomsrecht van de pensioenen en de pensioenaanspraken en de wijze waarop deze wet de invloed van alle betrokkenen op besluiten over al dan niet invaren om zeep heeft geholpen.
39. Bent u het met het lid van de 50PLUS-fractie eens dat het voorkomen van enige schade en/of problemen veel beter is dan het na verloop van tijd moeten procederen over deze kwesties?
40. Is het u derhalve duidelijk dat de inbreng van de leden van de Staten-Generaal in dit wetgevingsproces, dat nog steeds loopt, essentieel is voor de kwaliteit van de wet- en regelgeving en als controlemiddel met betrekking tot de door de regering gedane en nog te maken wetsvoorstellen?
41. Bent u, tegen deze achtergrond, alsmede tegen de achtergrond dat er geen procedures ingevolge de Wet toezicht pensioenen lopende zijn, alsnog bereid de adviezen van de Landsadvocaat openbaar te maken op zodanige wijze dat het de leden der Staten-Generaal mogelijk is daarover vrijelijk te spreken en daarover advies te vragen?
Vragen van het lid van de OPNL-fractie:
1. Tijdens de plenaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen heeft u aangegeven dat pensioenfondsen in de transitieperiode beter in staat zouden zijn om jaarlijkse indexering van de pensioenen te realiseren. Het lid van de OPNL-fractie constateert evenwel, aan de hand van het aangereikte overzicht, dat de fondsen in de jaren 2022 en 2023 geen volledige compensatie van indexering hebben toegepast. Wat was daarvan de reden en was dit conform uw verwachtingen? Zo niet, gaat u de pensioenfondsen hierop nader bevragen en aanmoedigen? Zou u in dat verband een schematische weergave kunnen geven van het effect van zowel de rentestanden in 2023 op het totale vermogen van alle pensioenfondsen als de stand van de gezamenlijke pensioenfondsen per 1-1-2024 in relatie tot 1-5-2023?
2. Tijdens de plenaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen heeft u aangegeven dat fondsen reeds gedurende de transitiefase meer ruimte zouden krijgen om de solidariteitsreserve te vullen. Deze buffer mag tot 15% van het fondsvermogen vormgeven en kan worden ingezet als compensatie van de doorsneesystematiek of voor het corrigeren van de inflatie. Deze fractie vraagt zich evenwel af of er fondsen zijn die (te) terughoudend zijn met indexeren, bijvoorbeeld met het oog op de buffers die worden aangelegd in verband met het invaren. Deelt u de zorg van het lid van de OPNL-fractie dat fondsen misschien wel (te) terughoudend met hun indexering? En zou dat gelet op de huidige hoge rentestanden het vertrouwen in het nieuwe stelsel kunnen schaden, te meer omdat het nieuwe stelsel werd aangekondigd als «Nieuw stelsel geeft meer kans op hogere pensioenen»?
3. In uw brief roept u de pensioenfondsen op om de verenigingen van gewezen deelnemers en de verenigingen van gepensioneerden in een zo vroeg mogelijk stadium van de transitie te betrekken. Het aan het woord zijnde lid onderkent hiervan het belang, omdat de sociale partners dan nog de ruimte hebben naar aanleiding van het advies een andere richting in te slaan. Bent u bereid om erop toe te zien dat de fondsen zich aan deze oproep houden, bijvoorbeeld door het wettelijk hoorrecht te monitoren?
4. U geeft aan dat de fondsen verwachten in 2025 of 2026 de effecten van de transitie op individueel niveau te kunnen communiceren. Daarbij wordt in de brief vermeld dat op 1 oktober 2027 het transitieplan gereed moet zijn. Zowel de pensioenfederatie als enkele individuele uitvoeringsinstanties waarschuwen voor een gebrek aan volledige gegevensuitwisseling tussen pensioenfonds en zijn deelnemers. Datasets die niet kloppen of onvolledig zijn kunnen er namelijk voor zorgen dat deelnemers niet het bedrag toebedeeld krijgen waar ze in feite recht op hebben. Wanneer deze situatie zich voordoet, is het belangrijk dat de deelnemer de tijd heeft om dit recht te zetten door een interne klachtenprocedure te starten. Bent u het met het lid van de OPNL-fractie eens dat de deelnemers toch wel kort tijd krijgen om zo’n procedure te starten wanneer de effecten op individueel niveau pas eind 2026 worden gecommuniceerd? Bent u bereid fondsen erop aan te spreken dat deelnemers minimaal anderhalf jaar de tijd moeten krijgen om naar aanleiding van de individuele effecten een interne klachtprocedure te starten?
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L. Vos
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2024
Hierbij zend ik u de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden van de fracties BBB, PVV, 50PLUS, OPNL en SP over de brief betreffende de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en over invaren.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Antwoorden op schriftelijke vragen van de leden van de fracties van BBB, PVV, 50PLUS en OPNL aan de minsister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen inzake de brief over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en invaren van 21 december 2023 (Kenmerk: 170746.146U).10 De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de vragen van 50PLUS en OPNL. Het lid van de 50PLUS-fractie sluit zich tevens aan bij de vragen van de andere fracties.
Vragen van de leden van de BBB-fractie:
1.
Volgens het nieuwsbericht op de website van DNB van 25 januari 202411 blijkt dat ongeveer één op de vier pensioenfondsen en APF-kringen op dit moment verwacht niet in te varen. Dit zijn vaak kleinere of middelgrote pensioenfondsen of APF-kringen. Op het totaal van alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden gaat het met zo’n 500.000 personen om minder dan 3%. Desalniettemin vindt DNB deze groep groot genoeg voor extra aandacht vanuit het toezicht. Kunt u aangeven welke andere redenen voor de keuze om niet in te varen bestaan behalve de reeds genoemde reden van boekhoudregels van de Amerikaanse moedermaatschappij?
Antwoord vraag 1:
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) bepaalt dat de werkgever of de sociale partners een invaarverzoek doen tenzij invaren onevenredig ongunstig zal uitpakken voor zijn (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de werkgever zelf. De verschillende belangen dienen goed gewogen te worden alvorens besloten kan worden een invaarverzoek te doen. Indien de werkgever van oordeel is of de sociale partners van oordeel zijn dat invaren onevenredig ongunstig is, dan zal besloten worden geen invaarverzoek te doen. Andere voorbeelden waarbij hiervan sprake is, is bijvoorbeeld het bestaan van een bijstortingsverplichting of een onvoorwaardelijke toeslagverlening. Let wel, de werkgever maakt hier een afweging. Het bestaan van een bijstortingsverplichting is op zichzelf geen reden om geen invaarverzoek te doen. De reden om niet in te varen dient vanuit de werkgever of sociale partners gedeeld te worden met het pensioenfonds. Daarnaast zijn er pensioenfondsen die momenteel in liquidatie zijn of verwachten op korte termijn te liquideren, ook zij zullen niet invaren. Uit de monitoringsvragenlijst die DNB en AFM begin oktober aan de pensioenfondsen en individuele APF-kringen hebben verstuurd, blijkt dat bijna 20% van de pensioenfondsen en APF-kringen aan heeft gegeven te willen liquideren.12 Tot slot, kan het zijn dat het een gesloten fonds betreft zonder werkgever en waarbij er geen rechtsopvolger is om de pensioenovereenkomst te wijzigen. In dat geval kan er geen invaarverzoek worden gedaan en zal er dus niet worden ingevaren.
2.
Welke rekenrente is gehanteerd door de pensioenfondsen vermeld in de tabel op pagina 3 van uw brief voor de berekening van de verhoging van de pensioenen in 2022 en 2023? Hoeveel zou deze verhoging zijn geweest uitgaande van een rekenrente op basis van het daadwerkelijk gerealiseerd historisch gerealiseerd rendement, zonder en met de versoepelde regels?
Antwoord vraag 2:
In de tabel op pagina 3 van mijn brief wordt een overzicht gegeven van de toeslagverlening van de vijf grootste pensioenfondsen met en zonder versoepelde regels voor indexatie.13 Voor de onderliggende berekeningen is de rentetermijnstructuur gebruikt zoals door DNB gepubliceerd op zijn website. Het gebruik van een rekenrente op basis van het daadwerkelijk gerealiseerd historisch rendement betekent dat ervan wordt uitgegaan dat rendementen die in het verleden zijn behaald ook in de toekomst zullen worden behaald. Feitelijk wordt bij het hanteren van een gerealiseerd historisch rendement als rekenrente het rendement alvast ingerekend in de pensioenuitkering, terwijl het risico nog moet worden gelopen door de deelnemers. De huidige rekenregels zijn bedoeld om het inrekenen van risico dat nog moet worden gelopen te voorkomen. Daarom is het gebruik van de risicovrije rente voorgeschreven.
Het hanteren van een dergelijke (niet risicovrije) rekenrente zou leiden tot een verandering in de dekkingsgraad van deze vijf fondsen. Met een verandering van de dekkingsgraad, verandert vervolgens ook de ruimte om de pensioenen eventueel te verhogen. Ik ben niet bekend hoeveel de verhogingen zouden zijn geweest op basis van deze rekenrente, omdat de impact van een verandering van de rekenrente per fonds verschillend is. Daarnaast nemen de fondsbesturen een besluit over verhogingen op basis van een evenwichtige belangenafweging.
3.
Uw argumenten tegen een deelnemersreferendum bij invaren overtuigen ons niet. Kunnen deze bezwaren niet voorkomen worden door eisen te stellen aan het vereiste opkomstpercentage in totaliteit én per doelgroep van het pensioenfonds?
Antwoord vraag 3:
Het stelsel zoals dat is ingericht in de Pensioenwet, met sociale partners die afspraken maken in de arbeidsvoorwaardelijke fase en pensioenfondsbesturen die de verschillende belangen waarborgen en afwegen, is gericht op het behartigen van de belangen van alle deelnemers en het borgen van de evenwichtigheid van de besluitvorming hierbij.
Tijdens het arbeidsvoorwaardelijk overleg maken de sociale partners afspraken over de nieuwe pensioenregeling, eventuele compensatie en bepalen ze of aan het pensioenfonds een verzoek tot invaren wordt gedaan. Het pensioenfonds beoordeelt vervolgens of dit pakket aan afspraken kan worden uitgevoerd, rekening houdend met alle belanghebbenden. Bij deze besluitvorming worden ook nog het verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan en het interne toezicht betrokken.
Kortom, door de besluitvorming collectief en decentraal in te richten worden de voor- en nadelen van het invaren zorgvuldig afgewogen. Aan een referendum kleeft, naast de extra kosten voor het organiseren en de voorlichting, onder andere het nadeel dat een afwijkende uitkomst van het referendum gevolgen heeft voor die reeds door sociale partners gemaakte inhoudelijke afspraken over de transitie alsmede de beoordeling door sociale partners en het pensioenfonds over de evenwichtigheid. Een andere vormgeving van het referendum, zoals een opkomstpercentage in totaliteit én per doelgroep van het fonds, neemt deze nadelen niet weg. Sociale partners zullen opnieuw afspraken over de transitie moeten maken en mogelijk andere keuzes moeten maken voor bijvoorbeeld de premiestelling of de hoogte van de compensatie.
Als het referendum ertoe leidt dat niet wordt ingevaren betekent dit voor gepensioneerden dat op de korte termijn minder zekerheid over indexaties bestaat en voor jongere generaties dat zij langer moeten wachten op een beter pensioencontract. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het om een momentopname gaat en de financiële situatie na het referendum weer een andere kan zijn dan voor het referendum.
Opgemerkt wordt dat een referendum de transitieperiode aanzienlijk zal verlengen, zowel vanwege het daartoe benodigde wetstraject als voor de daadwerkelijke uitvoering van het referendum. Dit brengt ook potentieel substantiële budgettaire risico’s met zich mee. Zo zijn er voor de overheid financiële gevolgen te verwachten voor het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Fundamentele wetswijzigingen, zoals een referendum, leiden tot een vertraging en daarmee het niet behalen van afgesproken mijlpalen binnen het HVP. Het niet behalen van mijlpalen of doelstellingen kan tot een korting leiden van miljoenen euro’s, oplopend tot € 600 miljoen per niet (volledig en tijdig) behaalde mijlpaal of doelstelling, afhankelijk van het belang dat de Europese Commissie aan de tekortkoming hecht.
Daarnaast is het mogelijk dat het Nederlandse HVP bij uitblijven van hervormingen in zijn geheel niet meer voldoet aan de strikte eisen die wettelijk zijn vastgelegd in de HVP-verordening. Het gaat dan met name om de eis dat een significant deel van de relevante landspecifieke aanbevelingen (LSA) adequaat dient te zijn geadresseerd. Dit is het geval voor de pensioenhervorming. Als een maatregel niet wordt doorgevoerd, is het vrijwel zeker dat de desbetreffende LSA niet adequaat gedekt wordt en het Nederlandse HVP niet meer aan de Europese vereisten voldoet. In een dergelijk situatie staat of de gehele voor Nederland gereserveerde € 5,4 miljard onder druk of zal er een toereikend alternatief moeten worden ingediend in de vorm van een aanpassing van het HVP waardoor de LSA opnieuw adequaat wordt afgedekt.
Tot slot kan nog worden opgemerkt dat er een budgettair risico ontstaat indien als gevolg van een referendum een groot aantal deelnemers niet invaart. Er is immers nog altijd sprake van afschaffing van de doorsneesystematiek, maar dan zal een groter deel van het compensatievraagstuk via een hogere premie moeten worden gevonden. Niet invaren leidt namelijk tot minder ruimte voor compensatie vanuit de pensioenbuffers en tot meer druk op compensatie vanuit de premie.
Hiervoor is nog geen raming beschikbaar maar het kan hier gaan om orde grootte van enkele honderden miljoenen euro additionele inkomstenderving voor de overheid per jaar. Bovendien is er tussen 2027–2037 jaarlijks € 200 miljoen gereserveerd voor overheidswerkgevers ten behoeve van compensatie. Voorstellen die de transitie en het nieuwe pensioencontract anders vormgeven kunnen leiden tot een hogere gevraagde compensatielast, waardoor de werkgeversbijdrage voor compensatie opnieuw tegen het licht moet worden gehouden. Ook voor andere werkgevers zal dit tot een hoger beslag op financiële middelen kunnen leiden, dan wel binnen de loonruimteverdeling tot bijstellingen.
4.
In hoeverre is het voor de grote pensioenfondsen zoals vermeld op pagina 3 van uw brief überhaupt mogelijk af te zien van invaren, gezien de communicatie tot dusver en de (voorbereidende) transitiewerkzaamheden? Is er de facto voor hen een «point of no return» bereikt?
Antwoord vraag 4:
De sociale partners die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij één van de grote fondsen, zoals genoemd op pagina 3 van mijn brief, hebben de arbeidsvoorwaardelijke fase afgerond of bevinden zich in de afrondende fase. In de praktijk zal in deze fase ook al de (beoogde) pensioenuitvoerder betrokken worden, bijvoorbeeld om berekeningen uit te voeren en inzicht te verschaffen in de consequenties en haalbaarheid van voorgenomen besluiten. Dit iteratieve proces leidt er tevens toe dat de pensioenfondsen voorbereidende transitiewerkzaamheden kunnen treffen. Dat neemt niet weg dat het pensioenfondsbestuur zelfstandig besluit of de omzetting naar de gewijzigde pensioenregeling toegestaan is binnen het wettelijk kader. Indien dat het geval is, zal een pensioenfonds het voornemen tot invaren melden bij DNB. Als deze melding is gedaan, wordt deze door DNB beoordeeld.
5.
Kunt u de overwegingen nader toelichten die hebben geleid tot het vasthouden aan de mijlpalen terwijl de transitieperiode is verlengd?
Antwoord vraag 5:
Zoals tijdens de behandeling van de Wtp in uw Kamer is besproken vind ik het wenselijk om meer tijd te geven aan de uitvoering, daarmee is het mogelijk om in die fase spreiding van werkzaamheden te realiseren waardoor een zorgvuldige transitie mogelijk is voor iedereen. Dat kan het beste als de tussentijdse mijlpalen ongewijzigd blijven. Alleen dan komt er ook echt meer tijd voor de implementatie door de pensioenuitvoerders. Daarmee wordt voorkomen dat de geboden extra tijd gebruikt wordt voor het arbeidsvoorwaardelijk proces of het proces van opdrachtaanvaarding. Voor pensioenregelingen ondergebracht bij pensioenfondsen betekent dit dat de arbeidsvoorwaardelijke fase uiterlijk op 1 januari 2025 afgerond dient te zijn en het transitieplan gereed is. De mijlpaal voor pensioenfondsen om het implementatieplan, het invaarbesluit en het communicatieplan in te dienen bij de toezichthouders blijft staan op 1 juli 2025. Daarna start de implementatiefase en deze wordt dus conform de toezegging aan uw kamer met één jaar verlengd. Hierdoor hebben pensioenuitvoeringsorganisaties meer tijd om voorbereidingen te treffen voor de daadwerkelijke overstap. Daarbij zal ik de voortgang van de transitie de komende jaren zorgvuldig monitoren. Op basis van deze monitoringsinformatie en de periodieke adviezen van de onafhankelijke regeringscommissaris, zal ik beoordelen of de transitie op koers blijft en welke accomoderende maatregelen zo nodig moeten worden getroffen.
Vragen van de leden van de PVV-fractie:
De leden van de PVV-fractie lezen in uw brief: «Sociale partners die hun regeling laten uitvoeren door een pensioenfonds kunnen voor een bindend advies tot 1 juli 2024 een verzoek hiervoor indienen bij de transitiecommissie. Indien de pensioenregeling is ondergebracht bij een verzekeraar kan dat tot 1 januari 2026».14 Vanwaar dit verschil van bijna anderhalf jaar? De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een gemotiveerd antwoord.
Antwoord:
Het is van belang dat er na het bindend advies voldoende tijd is om de arbeidsvoorwaardelijke fase af te ronden en de gewijzigde pensioenregeling vóór 1 januari 2028 geïmplementeerd kan worden.15 Bij verzekeraars en premiepensioeninstellingen enerzijds en pensioenfondsen anderzijds verloopt dit proces verschillend. Ik licht dat toe.
Verzekeraars en premiepensioeninstellingen doorlopen als eerste stap het productontwikkelingsproces. Dat product moet voldoen aan de nieuwe wettelijke kaders voordat zij dit kunnen aanbieden aan werkgevers. Daarna kunnen de arbeidsvoorwaardelijke onderhandelingen tussen de sociale partners of werkgevers en werknemers beginnen. In het geval een pensioenregeling wordt ondergebracht bij een verzekeraar kan men tot 1 januari 2026 terecht bij de transitiecommissie voor een bindend advies omdat de arbeidsvoorwaardelijke fase daar langer (of anders) loopt.
Bij pensioenfonds treden daarentegen de sociale partners direct met elkaar in onderhandeling over de nieuwe pensioenregeling. Nadat dit is afgerond verzoeken sociale partners het pensioenfonds de gemaakte afspraken uit te voeren. Om het pensioenfonds voldoende tijd te geven om de afspraken te implementeren, moet de arbeidsvoorwaardelijke fase bij pensioenfondsen voor 1 januari 2025 zijn afgerond. Om die reden kunnen de sociale partners of werkgevers en werknemers tot 1 juli 2024 een verzoek tot bindend advies indienen.
Op pagina 6 van de brief lezen deze leden: «Om het brede publiek te informeren over de nieuwe pensioenwet is in augustus 2023 door het Ministerie van SZW een meerjarige publiekscampagne gestart. De publiekscampagne heeft als belangrijkste boodschap dat de regels voor pensioen gaan veranderen en waarom dit nodig is. Gezien de schaalgrootte en het belang van deze transitie wordt het Nederlandse publiek stapsgewijs geïnformeerd en voorbereid op de nieuwe regels voor pensioen.» Zijn er inzake de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren uitgebreide, onafhankelijke draagvlakonderzoeken uitgevoerd onder de Nederlandse bevolking? Zo ja, dan ontvangen de aan het woord zijnde leden graag zoveel mogelijk details. Zo nee, waarom zijn dergelijke onderzoeken niet uitgevoerd?
Antwoord:
Er zijn geen draagvlakonderzoeken onder de Nederlandse bevolking gedaan inzake het nieuwe pensioenstelsel en het invaren. De Wet toekomst pensioenen (Wtp) is een uitwerking van het pensioenakkoord uit 2019. Dit is een gezamenlijke inzet van de vertegenwoordigers van de sociale partners; zij hebben hiervoor ook achterbanraadpleging gevoerd. Daarnaast heeft de Wtp een uitgebreid parlementair traject doorlopen. Onderdeel daarvan is een openbare internetconsultatie, waarbij Nederlanders hun inbreng hebben kunnen leveren. Uiteindelijk hebben de volksvertegenwoordigers uit de Tweede en Eerste Kamer in ruime meerderheid ingestemd met het nieuwe pensioenstelsel. Verder wordt met de Publieksmonitor doorlopend het vertrouwen van Nederlanders in het pensioenstelsel gemeten.16 De resultaten laten over meerdere jaren een doorlopend stabiel, neutraal beeld zien, waarbij met name gepensioneerden en financieel hoog geletterden een groter vertrouwen hebben in het stelsel.
Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie:
1.
Kunt u zeggen wanneer de afgelopen zomer aangekondigde voortgangsbrief over de monitoring van de WTP wordt gepubliceerd?
Antwoord vraag 1:
Om de transitie op de voet te kunnen volgen, heb ik een uitgebreid monitoringsprogramma opgezet. Daarnaast adviseert de regeringscommissaris mij over het verloop van de transitie, over het wegnemen van eventuele knelpunten en over de haalbaarheid van de uiterste transitiedatum. In de verzamelbrief heb ik aangekondigd dat de eerste voortgangsrapportage Wtp, die ik in de zomer van 2024 verwacht aan te bieden, meer informatie volgt over de voortgang van de transitie en mijn reactie op het eerste advies van de regeringscommissaris.17 Voor de volledigheid merk ik op dat uw Kamer tevens de onderliggende transitiemonitor en het advies van de regeringscommissaris ontvangt.
2.
Waarom wordt gesteld dat het bestaande FTK geldt voor pensioenfondsen die niet voornemens zijn om in te varen, met het argument dat de risico’s anders meer naar jongere generaties worden geschoven, als we tegelijkertijd waarnemen dat er bij de geldende rekenrente kan worden geïndexeerd onder het bestaande FTK?
Antwoord vraag 2:
Het bestaande FTK blijft van toepassing op de pensioenaanspraken en -rechten die niet worden omgezet naar pensioenaanspraken en -rechten onder een (flexibele of solidaire) premieregeling. Deze bestaande pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een andere pensioentoezegging, namelijk een uitkeringsovereenkomst.
Het bestaande financiële toetsingskader geeft de regels voor indexatie van pensioenen op grond van een uitkeringsovereenkomst, waaronder de eis dat het pensioenfonds beschikt over voldoende eigen vermogen om ook in de toekomst de uitkeringsovereenkomst te kunnen nakomen. Daar past een indexatiegrens van 110% bij.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wtp hebben pensioenfondsen de mogelijkheid gekregen om op grond van een tijdelijke regeling onder voorwaarden af te wijken van de bestaande regels van toekomstbestendige toeslagverlening.18 Door deze tijdelijke regeling mochten pensioenfondsen eerder (vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105% in plaats van 110%) indexeren en werd de eis voor toekomstbestendig indexeren losgelaten. Pensioenfondsen waren en zijn niet verplicht om gebruik te maken van deze tijdelijke regeling alsmede de versoepelde regels van het transitie-ftk. Het was, en is aan pensioenfondsen om te bezien of toeslagverlening past in een evenwichtige besluitvorming vooruitlopend op de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.
3.
Hoeveel pensioenfondsen hebben niet het voornemen tot invaren en welke indexatie hebben die fondsen toegepast onder het bestaande FTK? Hoeveel fondsen hebben in dit verband nu indexatie verleend in 2022 en 2023 op basis van besluiten in 2022 met hoeveel gepensioneerden en met welke indexatie?
Antwoord vraag 3:
Er zijn tezamen in totaal 176 pensioenfondsen en kringen bij een algemeen pensioenfonds (APF). Van deze pensioenfondsen of kringen bij een APF hebben er 46 niet het voornemen tot invaren.
Op basis van de indexatiebesluiten die zijn genomen in 2022, hebben 33 van deze fondsen indexatie verleend. Het ging daarbij om ongeveer 85.000 gepensioneerden waarbij de gemiddelde verhoging circa 8% was.
4.
Hoeveel deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en slapers ontvangen indexatie in 2024? Hoeveel fondsen hebben indexatie toegepast zonder gebruik te maken van het transitie FTK en de indexatie AMVB en om hoeveel deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden en slapers gaat het daarbij?
Antwoord vraag 4:
De cijfers over toeslagverlening in 2024 zijn nog niet bekend. Pensioenfondsen dienen uiterlijk in juni bij DNB de jaarstaten in te dienen. Onderdeel van de jaarstaten is de verantwoording over de in 2023 genomen beleidsbeslissing voor toegekende indexaties in 2024.
5.
Hoeveel pensioenfondsen hebben op dit moment een transitieplan opgesteld en om hoeveel deelnemers gaat dat? Welke pensioenfondsen hebben een transitieplan afgesproken (1) of een onderhandelingsresultaat bereikt (2) en om hoeveel deelnemers gaat dat? Bij hoeveel fondsen loopt de achterbanraadpleging en hoeveel deelnemers behoren tot deze populatie? Worden niet-leden van de vakbonden ook geraadpleegd? Zo nee, waarom niet, zij zijn toch ook deelnemer?
Antwoord vraag 5:
Uit de brief van 21 december 2023 is op te maken dat sociale partners bij zeker 18 pensioenfondsen voor ruim 11,5 miljoen deelnemers een onderhandelaarsresultaat is bereikt of arbeidsvoorwaardelijke afspraken zijn gemaakt.19 Vakbonden houden daarbij niet alleen rekening met de belangen van hun leden, maar letten ook op de belangen van alle werknemers. Uit onderzoek onder werknemers blijkt dat zij (zeer) tevreden zijn over de pensioenregeling en de vertegenwoordiging van hun belangen door de vakbonden. Daarnaast zijn verenigingen van gepensioneerden en verenigingen van gewezen deelnemers in de gelegenheid gesteld om het hoorrecht uit te oefenen. In de eerste voortgangsrapportage monitoring Wtp die uw Kamer deze zomer ontvangt, zal een update worden gegeven van het aantal transitieplannen dat is afgerond en op hoeveel deelnemers deze afspraken betrekking hebben.
6.
Kunnen de (inmiddels openbare) transitieplannen van ABP en Zorg worden gepubliceerd, evenals die van de twee Metaalpensioenfondsen en Bouw. Kan het overzicht op pagina 4 van uw brief worden geactualiseerd?
Antwoord vraag 6:
Sociale partners dan wel de werkgever en werknemers gaan over de inhoud van de pensioenregeling. Zij zijn dan ook primair verantwoordelijk voor het (laten) opstellen van het transitieplan. Vervolgens dient het transitieplan binnen twee weken na afronding aan de pensioenuitvoerder te worden verzonden. Wettelijk is het niet verplicht om de transitieplannen openbaar te maken. Het is aan de werkgever, sociale partners en de pensioenuitvoerder om te besluiten of zij openbaarmaking wel of niet wenselijk achten. Op de website werkenaanonspensioen.nl zijn ter inspiratie voor sectorpartijen een aantal transitieplannen te vinden.20
7.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de gewijzigde pensioenregeling die plaatsvindt na de arbeidsvoorwaardelijke fase: welke fondsen hebben die fase afgerond en hoeveel deelnemers betreft het? Kan worden aangegeven op welke wijze de gepensioneerden daarbij betrokken zijn geweest, zij zijn immers niet betrokken geweest bij de geheime onderhandelingen tussen de sociale partners?
Antwoord vraag 7:
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangeven, zal de eerste voortgangsrapportage monitoring Wtp een update bevatten ten aanzien van het aantal afgeronde transitieplannen en het aantal deelnemers waarop deze afspraken betrekking hebben. In deze brief zal tevens worden ingegaan op de vraag in hoeverre verenigingen van pensioengerechtigden en verenigingen van gewezen deelnemers zich hebben gemeld om het hoorrecht uit te oefenen. Ook wordt in de voortgangsrapportage gekeken naar de stand van zaken rondom de implementatiefase.
8.
Wat is de meest recente publicatie over de voortgang van de transitie? 73% verwachtte in te varen. Wat is de laatst bekende prognose hieromtrent? Hoeveel pensioenfondsen die niet invaren zullen naar verwachting gaan liquideren en om hoeveel deelnemers gaat dat volgens de actuele gegevens?
Antwoord vraag 8:
De laatste cijfers van de DNB tonen aan dat de verwachting om in te varen stabiel is gebleven.21 Het merendeel van de fondsen dat niet invaart, verwacht dat de werkgever geen invaarverzoek zal doen. Volgens de laatste cijfers van DNB gaat het met 35 fondsen en 11 APF-kringen om ongeveer 500.000 personen.
9.
Hoeveel pensioenfondsen verwachten in 2025 over te stappen met hoeveel deelnemers? Welke fondsen hebben gekozen voor het solidaire contract en met hoeveel deelnemers? Welke fondsen hebben gekozen voor het individuele contract en met hoeveel deelnemers.
Antwoord vraag 9:
Uit de monitoringsvragenlijst die DNB en AFM begin oktober aan de pensioenfondsen en individuele APF-kringen hebben verstuurd, blijkt dat 25 fondsen of APF-kringen verwachten in 2025 in te varen.22 Tevens blijkt uit deze gegevens dat de pensioenfondsen en APF-kringen die een Wtp-regeling gaan uitvoeren, dat dat sociale partners of de beroepsvereniging in ongeveer twee-derde van de situaties kiezen voor een solidaire premieregeling. Bijna een kwart verwacht de flexibele premieregeling. De rest weet het nog niet of verwacht beide contracten aan te bieden. Ik heb uit de berichtgeving in de media vernomen dat een aantal fondsen inmiddels heeft aangegeven niet meer te zullen gaan invaren per 1 januari 2025. Er is door de toezichthouder op dit moment een nieuwe uitvraag gedaan. De resultaten van deze uitvraag verwacht ik voor de zomer. Ik zal uw Kamer dan informeren over de laatste stand van zaken.
10.
Kunt u aantonen dat – zoals u zegt – er veel draagvlak en vertrouwen is in de sector voor de transitie?
Antwoord vraag 10:
De Wtp is met brede steun van de vertegenwoordigende partijen uit de sector tot stand gekomen. Ook daarna hebben deze partijen zich consequent positief uitgesproken over de transitie, zoals in de brief van de sociale partners aan de Tweede Kamer uit december 2023 en de brief van de Pensioenfederatie uit januari 2024.23, 24 Op basis hiervan concludeer ik dat in de sector als geheel vertrouwen is voor de transitie. We betrekken de sector uiteraard ook nauw in de gesprekken over de implementatie.
11.
Kan een overzicht worden gegeven van heldere en consistente uitleg van de wet via publicaties en/of toezicht leidraden van DNB respectievelijk de AFM?
Antwoord vraag 11:
Een overzicht van publicaties van DNB is te vinden via de website van DNB25. De publicaties van AFM zijn te vinden via de website van AFM26.
12.
Wat is uw oordeel over de publiekscampagne van het ministerie, en dan specifiek over de video die aangeeft dat iedereen erop vooruitgaat?
Antwoord vraag 12:
Onder de vlag van Pensioenduidelijkheid.nl en samen met werknemers, werkgevers, pensioenuitvoerders en SZW is een publiekscampagne ontwikkeld om Nederlanders te informeren over het nieuwe pensioenstelsel. In 2023 richtte deze zich op het feit dat de regels voor pensioen gaan wijzigen en de reden daarvoor. In deze publiekscampagne is niet gesteld dat iedereen erop vooruitgaat, van deze suggesties neem ik dan ook afstand. In de campagne-uitingen van 2023 is gecommuniceerd dat «de regels voor pensioenen veranderen omdat we willen dat iedereen ook in de toekomst pensioen kan krijgen». Het hoofddoel van de hervorming van het pensioenstelsel is een toekomstbestendige oudedagvoorziening voor zoveel mogelijk Nederlanders. De afgelopen jaren gingen de pensioenen niet of nauwelijks omhoog, ondanks dat de economie stevig groeide. Dit terwijl de prijzen wel stegen. Veel ouderen waren daar terecht ongerust over. En veel jongeren vroegen zich af of er straks nog wel wat over was als ze zelf met pensioen gaan. Dat raakt het vertrouwen in en het draagvlak voor het pensioenstelsel. Beide punten pakken we aan met de Wtp. De toekomstbestendigheid staat dus centraal in de campagne-uitingen.
13.
Wat heeft de kleine groep pensioenfondsen van 11% medegedeeld over de afspraken in het transitieplan, zoals de nieuwe regeling, het invaren en de doorsneepremie compensatie. Om hoeveel deelnemers gaat het daarbij?
Antwoord vraag 13:
De voortgangsrapportages monitoring Wtp zullen ook inzicht bieden in de gemaakte keuzes ten aanzien van compensatie van de doorsneepremie, invaren en de nieuwe regeling. Voor compensatie wordt bijvoorbeeld gekeken naar de vragen of er compensatie is afgesproken en hoe de compensatie wordt gefinancierd.
14.
Wanneer dient de regering het wetsvoorstel in om de transitieperiode met 1 jaar te verlengen – conform toezegging aan de Senaat27 – en waarover de Raad van State advies uitgebracht heeft op 17 december 2023? Waarom is het voorstel nog niet ingediend, het gaat slechts over wijziging van het jaartal? Is de reden wellicht dat de Raad van State adviseerde om een eventuele extra verlenging bij wet te doen, in plaats van door middel van een AMVB? Zo nee, wat is dan de reden?
Antwoord vraag 14:
Zoals ik in de verzamelbrief heb aangekondigd ben ik voornemens om het wetsvoorstel in te dienen nadat de eerste transitiemonitor en het eerste advies van de regeringscommissaris is ontvangen en gedeeld is met uw Kamer.28 Ik verwacht deze brief in de zomer van 2024 aan te bieden. Ik wil die informatie en het advies van de Raad van State benutten om het wetsvoorstel nader vorm te geven.
15.
Waarom blijven de overige mijlpalen onveranderd?
Antwoord vraag 15:
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 5 van de BBB-fractie heb aangeven, vind ik het wenselijk om meer tijd te geven aan de uitvoering, zodat het mogelijk is om in die fase spreiding van werkzaamheden te realiseren waardoor een zorgvuldige transitie mogelijk is voor iedereen. Dat kan het beste als de tussentijdse mijlpalen ongewijzigd blijven.
16.
Invaren betekent dat nieuwe pensioenopbouw en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en rechten zo veel mogelijk bij elkaar kunnen blijven in één pensioenregeling en bij één pensioenfonds. Waarom moeten oude en nieuwe aanspraken bij elkaar blijven? Waarom is «invaren» een essentieel deel van de zogenaamde dubbele transitie? Waarom is de dubbele transitie nodig?
17.
Is de dubbele transitie niet uitgevonden om de afschaffing van de doorsneepremie mogelijk te maken? Er wordt toch gesteld dat de hogere indexatie in het nieuwe stelsel door lagere buffereisen, compensatie levert voor de afschaffing?
Antwoord vraag 16 en vraag 17:
Invaren heeft tot doel om de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten bijeen te houden in één pensioenfonds. De oude en nieuwe aanspraken en -rechten bijeenhouden geeft, conform de doelen van de Wet toekomst pensioenen, voor het volledige pensioenkapitaal 1) eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, 2) een transparanter en persoonlijker pensioen, 3) een pensioen dat beter aansluit bij de ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Tevens zijn de uitvoeringskosten en communicatielasten voor een pensioenfonds lager als zij alle aanspraken in één administratie kunnen bijhouden.
De afschaffing van de doorsneesystematiek pakt een aantal knelpunten aan: de herverdeling tussen generaties wordt beperkt wat het maatschappelijk draagvlak ten goede komt, het bevordert aansluiting van pensioen bij de veranderende arbeidsmarkt, biedt meer transparantie, en neemt belemmeringen weg voor het eventueel introduceren van keuzemogelijkheden voor deelnemers. De dubbele transitie betreft de combinatie van het collectief delen van de financiële effecten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op collectieve premieregelingen met lagere buffereisen. Zoals blijkt uit het CPB rapport uit 2020 is er zonder invaren naar een nieuwe premieregeling geen dubbele transitie waarbij de effecten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op naar een premieregeling op het te verwachten pensioen elkaar compenseren.29
18.
Waarom kunnen oude en nieuwe pensioenen niet in aparte administraties worden uitgevoerd? Pensioenfondsen voeren immers nu al vaak meerdere pensioenregelingen naast elkaar uit. Klopt het dat het ABP een groot aantal diverse regelingen kent?
Antwoord vraag 18:
Het ABP voert geen groot aantal diverse regelingen uit. Wel kent de regeling voor verschillende situaties overgangsrecht. Zoals ook uit de praktijk blijkt, is het mogelijk om twee aparte administraties te voeren. Aparte administraties brengen echter verschillende nadelen met zich mee. Zo nemen de kosten toe, het voeren van twee administraties is immers duurder dan het voeren van één administratie. Daarnaast is het ingewikkelder om hierover met de deelnemer te communiceren. Bovenal zijn de mogelijkheden om schokken tussen en binnen generaties op te vangen minder robuust, oftewel de mogelijkheden voor intergenerationele solidariteit zijn beperkter wanneer er twee afgezonderde collectieven zijn en dien ten gevolge twee aparte administraties worden gevoerd. Kortom, hoewel het in de praktijk mogelijk is, brengt het voeren van afgescheiden collectieven en daarmee aparte administraties veel nadelen met zich mee.
19.
Waarom is er bij niet-invaren en wel nieuwe opbouw «niet voldoende vermogen om schokken tussen en binnen generaties op te vangen»? Bij niet-invaren blijft het tot nu opgebouwde vermogen toch gewoon in stand en blijft het ook rendement opleveren? Waarom speelt dit «met de vergrijzing in de toekomst» een nog belangrijkere rol?
Antwoord vraag 19:
Pensioenaanspraken en -rechten die niet worden ingevaren worden aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Er vindt dan geen of beperkte risicodeling plaats tussen de bestaande pensioenopbouw en de nieuwe opbouw. Het tot nu toe opgebouwde vermogen in het oude stelsel blijft in stand, maar kent geen nieuwe premie-inleg en geen nieuwe toetreders, waardoor er steeds defensiever belegd zal moeten worden. Dit heeft een lager verwacht pensioenresultaat tot gevolg. Voor de generaties in het nieuwe stelsel is bij de aanvang van de nieuwe opbouw de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve nog niet gevuld, waardoor solidariteit binnen generaties beperkt is.
Tussen de bestaande pensioenopbouw en de nieuwe opbouw worden geen risico’s, waaronder het langlevenrisico et cetera, gedeeld. Er is dus geen sprake van het intergenerationeel opvangen van schokken. Gezien de toenemende vergrijzing van de bevolking is het intergenerationeel spreiden van schokken een belangrijk gegeven om de houdbaarheid van het pensioenstelsel te waarborgen.
20.
Waarom zijn bij twee afzonderlijke vermogens de mogelijkheden voor intergenerationele solidariteit beperkt? U stelt dat als reeds bestaande pensioenaanspraken en rechten zouden worden afgezonderd van de nieuwe pensioenopbouw, dit tot gevolg heeft dat er geen of beperkte risicodeling plaatsvindt tussen die vermogens. Kunt u dit toelichten? Shell en Unilever hebben besloten niet in te varen. Is hier dan sprake van te beperkte risicodeling?
Antwoord vraag 20:
Op het moment dat er twee afzonderlijke vermogens ontstaan, een oude en een nieuwe, die administratief gescheiden van elkaar zijn, zijn de mogelijkheden tot intergenerationele risicodeling beperkt tot dat deel van het vermogen. Risicodeling tussen deze te onderscheiden vermogens is immers niet mogelijk. Dat neemt niet weg dat er andere redenen kunnen zijn om te kiezen voor afgescheiden vermogens, zoals bijvoorbeeld Unilever en Shell in het verleden al hebben gedaan. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een bijstortverplichting, een recht op terugstorten en de kenmerken van de bestaande regeling (bijvoorbeeld een kring met een progressieve opbouw die men wil eerbiedigen).
21.
Kunt u aangeven waarop de bewering is gebaseerd dat «het zogenaamde oude vermogen geen nieuwe instroom kent waardoor er steeds defensiever belegd zal moeten worden met als gevolg een lager dan verwacht pensioenresultaat». Immers op het oude vermogen wordt blijvend rendement gemaakt voor indexatie.
Antwoord vraag 21:
Op het oude vermogen wordt inderdaad nog steeds rendement gemaakt. Maar, zoals in het antwoord op vraag 19 is aangegeven, zal er steeds defensiever belegd moeten worden omdat er geen nieuwe instroom van deelnemers en premie afdracht meer plaatsvindt en de bestaande populatie steeds ouder wordt. Hierdoor zal minder rendement worden gemaakt en zal ook het verwachte pensioenresultaat afnemen.
22.
U schrijft: «mede vanwege deze redenen is er gekozen om deze variant van invaren te faciliteren».30 Bedoelt u hier «niet te faciliteren»?
Antwoord vraag 22:
In de brief staat «Het zogenaamde oude vermogen kent namelijk geen nieuwe instroom, waardoor er steeds defensiever belegd zal moeten worden met als gevolg een lager verwacht pensioenresultaat. Mede vanwege deze redenen is er gekozen om deze variant van invaren te faciliteren». Hier wordt gedoeld op de variant van invaren waarbij de pensioenvermogens in één administratie bijeen gehouden worden. Deze variant wordt gefaciliteerd, omdat een variant waarbij het oude vermogen wordt gescheiden van de nieuwe opbouw een lager verwacht pensioenresultaat tot gevolg heeft.
23.
Erkent u dat niet-leden van de vakbond geen invloed hebben? U stelt immers dat ervoor gekozen is om op decentraal niveau te bepalen of een invaarverzoek wordt gedaan door sociale partners. Die houden in dat verband veelal een achterbanraadpleging onder deelnemende en gepensioneerde leden, waarbij enkel vakbondsleden voor of tegen het invaarverzoek kunnen stemmen.
Antwoord vraag 23:
Sociale partners onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden, waaronder over de arbeidsvoorwaarde pensioen. Vakbonden ontlenen hun legitimiteit niet uitsluitend aan de omvang en de samenstelling van hun ledenbestand.
Zij richten zich op het belang van alle werknemers en niet alleen op de belangen van hun leden. Zoals uit onderzoek blijkt zijn werknemers, waaronder begrepen jongeren, (zeer) tevreden over de cao, de pensioenregeling en de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden.31
24.
Erkent u dat gepensioneerden geen stem hebben in de Pensioenkamer van het ABP, dat in het geheim overlegt en besluit? Erkent u dat het eenmaal genomen besluit van de sociale partners in de Pensioenkamer, leidt tot een besluit van het bestuur van het ABP, omdat de sociale partners ook de meerderheid vormen in het bestuur en ook in het verantwoordingsorgaan (dat slechts adviesrecht heeft)?
Antwoord vraag 24:
In de Pensioenkamer onderhandelen werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers over de gewijzigde pensioenregeling. Vervolgens is er een hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers en verenigingen van gepensioneerden. Ter afsluiting van deze fase vindt er een achterbanraadpleging plaats. Vervolgens is het aan het pensioenfonds om te beoordelen of zij de opdracht kunnen aanvaarden. Het pensioenfondsbestuur en het verantwoordingsorgaan hebben ieder een eigen verantwoordelijkheid voor een evenwichtige besluitvormingsproces.
25.
Erkent u dat het alsnog ingevoerde hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers en verenigingen van gepensioneerden slechts een zwak verweermiddel is? Indien niet, waarom niet?
Antwoord vraag 25:
Sociale partners behartigen de belangen van alle deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden. Tegelijkertijd kunnen gewezen deelnemers en pensioengerechtigden sociale partners van waardevolle additionele input voorzien. Om die reden is er in de arbeidsvoorwaardelijke fase een hoorrecht gecreëerd voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van pensioengerechtigden. Met dit hoorrecht worden de vereniging in de gelegenheid gesteld te worden gehoord over het transitieplan. Dit hoorrecht dient plaats te vinden op het moment dat de inbreng nog van invloed kan zijn op het transitieplan. Vervolgens is het aan het pensioenfonds om de belangen van alle (gewezen) deelnemers en gepensioneerden te weten zodat tot een evenwichtig besluit kan worden gekomen.
26.
U schrijft «Vervolgens neemt het pensioenfonds een invaarbesluit».32 Daartegen bestaat geen enkel recht van bezwaar en beroep door afschaffing van het bezwaarrecht van art 83 PW en het uitsluiten van beroep tegen een besluit van DNB over een evenwichtige belangenafweging bij de bestuursrechter van de Raad van State. Vindt u dit een evenwichtige verdeling van rechten? Waaruit bestaat het gebalanceerd pakket aan collectieve waarborgen en welke zijn die waarborgen? Erkent u dat deelnemers geen goed inzicht krijgen en niet kunnen bepalen of zij benadeeld worden, vergeleken met bestaande uitkering?
Antwoord vraag 26:
In de memorie van toelichting bij de Wtp is uitgebreid beschreven waarom de regering van mening is dat individueel bezwaarrecht bij invaren niet in het belang van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is.33 Zoals ook in het antwoord op vraag 3 van de BBB-fractie blijkt, vereist individueel bezwaarrecht dat een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in staat is om een afweging te maken over dit onderwerp, wat veel tijd, energie en kennis vergt om zich te verdiepen. Er bestaat een risico dat hij zich niet goed realiseert wat de nadelige gevolgen zijn van het achterblijven in een pensioenfonds als hij de verkeerde keuzes maakt. De bezwaarmaker stelt zich bloot aan onbekende risico’s. Dit in acht nemend is er geen individueel bezwaarrecht, maar zijn er andere collectieve waarborgen ingebouwd om belangen van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden te beschermen. Deze waarborgen zitten in het arbeidsvoorwaardelijk proces, de governance binnen het pensioenfonds, het toezicht door de toezichthouder en de geschillenbeslechting. Zo zijn bijvoorbeeld voor verenigingen van gepensioneerden hoorrecht in de arbeidsvoorwaardelijke fase, een goedkeuringsrecht voor de Raad van toezicht, een adviesrecht voor het verantwoordingsorgaan geïntroduceerd. Deze collectieve waarborgen zorgen er gezamenlijk voor dat de belangen van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden gewogen worden in alle fases van de transitie. Als (gewezen) deelnemers of gepensioneerden zich benadeeld voelen, kunnen zij zich via een verstevigde interne klachtenprocedure wenden tot het pensioenfonds. Daarnaast kunnen zij zich wenden tot de externe geschilleninstantie voor pensioenfondsen (GIP).
27.
Erkent u dat het moeilijk uit te leggen is, dat de rekenrente op de dag voor invaren beslissend is voor de omrekening? Erkent u dat dit achteraf nadelig kan uitpakken, bijvoorbeeld als de rentestand (kort) daarvoor of daarna scherp wijzigt?
Antwoord vraag 27:
Het probleem van de rentegevoeligheid op één moment van invaren, is minder groot dan het wellicht op het eerste gezicht lijkt. Ook het nieuwe stelsel is rentegevoelig, dus bij een stijging van de rente na invaren zullen ook in het nieuwe stelsel verwachte en ingegane pensioenuitkeringen stijgen. Dezelfde beweging als in het oude stelsel zou zijn opgetreden, als niet ingevaren zou zijn. Een fonds kan hiermee rekening houden in de mate van renteafdekking die voor verschillende leeftijden wordt toegepast in het nieuwe stelsel. Hiermee kunnen pensioenuitvoerders de rentegevoeligheid van verwachte en ingegane uitkeringen zelf beïnvloeden. Ook dit is in wezen niet anders dan in het oude stelsel.
28.
Bent u bereid het bestaande FTK te versoepelen voor de fondsen die niet willen invaren door terug te gaan naar het oude FTK in combinatie met een vloer in de rekenrente van 2% en het vervallen van de zeer strenge eis van toekomstbestendig indexeren. Zo nee waarom niet?
Antwoord vraag 28:
Ik ben niet bereid om voor fondsen die niet willen invaren een vloer in de rekenrente in te voeren. Het is niet verstandig om een dergelijke vloer te hanteren. Na de financiële crisis hebben we gezien dat de rente voor langere periodes bijvoorbeeld ook lager dan 2% kan zijn. In zo’n situatie zou dat, met de genoemde vloer, betekenen dat met een hogere rekenrente gerekend wordt dan de rente die feitelijk op de markt wordt vergoed. Dat zou als gevolg hebben dat de hogere pensioenen als gevolg van de hogere rekenrente worden betaald door de jongere deelnemers in een pensioenfonds. De regels van toekomstbestendig indexeren hebben er in die periode juist voor gezorgd dat de pensioenen toen, maar ook in de toekomst, uitbetaald konden blijven worden.
29.
Erkent u dat het huidige nFTK met de strenge indexatie-eisen fungeert als een strafklasse voor de fondsen die niet willen invaren, waarbij invaren extra aantrekkelijk wordt gemaakt door de invaarbonus die betaald kan worden uit de hoge buffer uit het verleden als een soort lokaas?
Antwoord vraag 29:
Het nFTK is tot stand gekomen na zorgvuldige besluitvorming van de Staten Generaal. De afgelopen periode heeft echter duidelijk gemaakt dat het oude stelsel in zijn aard enkele belangrijke nadelen kent. Het versoepelen van de indexatie-eisen in het oude stelsel zal de disbalans tussen generaties -en daarmee de nadelen van het oude stelsel- louter vergroten. Met de komst van de Wtp wordt het Nederlandse pensioenstelsel toekomstbestendig gemaakt. De Wtp sluit beter aan bij maatschappelijke ontwikkelingen en er ontstaat eerder perspectief op een koopkrachtiger pensioen. Door invaren kunnen de doelen van het nieuwe pensioenstelsel eerder en voor het volledige pensioenkapitaal worden behaald. De besluitvorming om in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel is belegd bij de sociale partners en het pensioenfonds, dit is geen verplichting. Ik vertrouw er op dat dit besluit zorgvuldig tot stand komt waarbij evenwichtigheid in acht wordt genomen.
Aan het slot van uw brief van 21 december 2023 bent u ingegaan op het verzoek tot inzage juridische adviezen. Daarover de volgende vragen:
30.
Herinnert u zich de antwoorden die u op 17 november 202334 en 21 december 202335 heeft gegeven op de vragen van het lid van de 50PLUS-fractie van 6 oktober 2023 en de nadere vragen van 21 november 2023 over het advies van de Landsadvocaat inzake over de Wet toekomst pensioenen?
Antwoord vraag 30:
Ja, dat herinner ik mij.
31.
Realiseert u zich dat u bij een groot aantal van deze vragen doorlopend in (algemene) herhalingen valt?
Antwoord vraag 31:
Alle vragen zijn beantwoord. Door de vele vragen over dit thema valt niet uit te sluiten dat de antwoorden gelijkenissen vertoonden. Het kader waarbinnen deze beantwoording is gedaan blijft immers hetzelfde, namelijk artikel 68 van de Grondwet.
32.
Realiseert u zich dat de inhoud van deze herhalingen steeds op een wat gemakzuchtige wijze niet de kern raken van inhoud, doel en strekking van deze vragen? Ik doel hierbij met name op het herhaaldelijke beroep op de Rijksbreed afgesproken Beleidslijn van 1 juli 2021, op het melden dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen meermaals is toegelicht wat er met het advies is gedaan, op de miskenning van doel, inhoud, strekking en belang van artikel 68 van de Grondwet, en op de verhouding tussen artikel 68 van de Grondwet en de hiervoor genoemde interne Rijksbrede afspraak.
Antwoord vraag 32:
In de eerdere beantwoording heb ik toegelicht hoe Ministers en Staatssecretarissen omgaan met verzoeken tot verstrekking van adviezen van de landsadvocaat. Uitgangspunt hierbij is dat de staat het recht heeft om zich voor bijstand en advies vertrouwelijk tot een advocaat te wenden. Ten aanzien van procesadviezen geldt dat het om die reden vaste praktijk is en was dat deze, met het oog op het belang van de staat niet worden verstrekt. Dit rijksbrede beleid is een invulling van het recht op inlichtingen conform artikel 68 van de Grondwet. Artikel 68 van de Grondwet geeft immers duidelijk de grenzen van dit recht aan, namelijk als het belang van de Staat zich hiertegen verzet. Er is dus geen sprake van strijdigheid met doel, strekking of anderszins van artikel 68 van de Grondwet.
33.
Herinnert u zich uw toegeeflijkheid, niet gebaseerd op overwegingen ontleend aan artikel 68 van de Grondwet, maar enkel gebaseerd op uw oog voor het gegeven dat aard en duur van dit beleidsdossier uitzonderlijk is, en bij wijze van uitzondering, om de leden van de Staten-Generaal gelegenheid te geven om kennis te nemen van de adviezen zelf door middel van een vertrouwelijke inzage in de adviezen over het invaren van pensioenen?
Antwoord vraag 33:
In de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Rooijen heb ik aangegeven dat ik de juridische adviezen over invaren niet openbaar maak en doorgaans zou vertrouwelijke inzage ook niet aan de orde zijn maar dat ik oog heb voor de bijzondere omstandigheden in dit geval waaronder dat de aard en duur van dit beleidsdossier uitzonderlijk is. Het onderhandelingsproces over de herziening van het pensioenstelsel kent een zeer lange looptijd. Vanaf de gesprekken over het Pensioenakkoord 2010 is onderzocht hoe het invaren vorm kon krijgen binnen de grenzen van het Europese eigendomsrecht. Ieder advies heeft daarmee in enige mate bijgedragen aan de kennis en vormgeving van het invaren en zodoende het mogelijk maken van de onderhandelingen over het Pensioenakkoord 2019 en de vastlegging ervan in de Wtp. Het belang van de staat bij de vertrouwelijkheid van deze adviezen staat onverkort, maar in het licht van het bijzondere traject heb ik, bij uitzondering, besloten om de leden van de Staten-Generaal gelegenheid te bieden om kennis te nemen van de adviezen zelf door middel van een vertrouwelijke inzage in de adviezen over het invaren van pensioenen.36
34.
Is het u bekend dat deze toegeeflijkheid ertoe heeft geleid dat een aantal leden van de Staten-Generaal slechts inzage in de adviezen heeft gehad, doch niet kunnen en mogen beschikken over de schriftelijke weergave daarvan?
Antwoord vraag 34:
In het vorige antwoord en in de beantwoording van de genoemde Kamervragen heb ik mijn afweging om vertrouwelijke inzage toe te staan, toegelicht. Een vertrouwelijke inzage houdt inderdaad in dat er geen afschrift wordt verstrekt.
35.
Beseft u dat deze gang van zaken de betrokken leden van de Staten-Generaal enorm hindert in de uitoefening van hun medewetgevende taak omdat zij (nog steeds) niet beschikken over de tekst van het advies, en over het advies niet mogen spreken met derden, waaronder hun eigen adviseurs?
Antwoord vraag 35:
De Wtp is na een zeer uitgebreide behandeling in de Tweede en Eerste Kamer op 1 juli 2023 van kracht geworden. Gedurende de uitgebreide behandelingen is door mij meermaals de juridische analyse van het invaren toegelicht en heb ik aangegeven hoe dit is verwerkt in de wetgeving en de memorie van toelichting.
36.
Realiseert u zich dat u daarmee een dubbele voorsprong heeft op beide Kamers der Staten-Generaal, doordat u wel beschikt over het schriftelijke advies en u daarover vrijelijk kan spreken met uw adviseurs?
Antwoord vraag 36:
Zoals ik in het antwoord op vraag 33 heb aangegeven, mag het verstrekken van juridische adviezen vanwege het procesbelang van de Staat op grond van artikel 68 van de Grondwet worden geweigerd.
37.
Meent u ernstig dat deze ongelijkheid de bedoeling is geweest van artikel 68 van de Grondwet?
Antwoord vraag 37:
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Adviezen die betrekking hebben op het procesbelang van de Staat hoeven conform artikel 68 van de Grondwet niet te worden verstrekt.
38.
Realiseert u zich dat de Wet toekomst pensioenen een groot aantal risico’s bevat waarvoor de Staat der Nederlanden verantwoordelijk en aansprakelijk kan worden gehouden wanneer deze risico’s zich daadwerkelijk voordoen? Met name kan hierbij gedacht worden aan de wijze waarop, in strijd met Grondwet, wetten en verdragen, deze wet omgaat met het de invloed van alle betrokkenen op besluiten over al dan niet invaren om zeep heeft geholpen.
Antwoord vraag 38:
Dat ben ik niet met u eens. In de memorie van toelichting bij de Wtp is een uitgebreide juridische onderbouwing opgenomen, inclusief hoe de Wtp zich verhoudt tot de Grondwet, wetten en verdragen. De Raad van State heeft aangegeven deze onderbouwing te onderschrijven. Ook hebben de Tweede en Eerste Kamer de wet na een intensieve behandeling met ruime meerderheid aangenomen.
39.
Bent u het met het lid van de 50PLUS-fractie eens dat het voorkomen van enige schade en/of problemen veel beter is dan het na verloop van tijd moeten procederen over deze kwesties?
Antwoord vraag 39:
Het invaren is met vele waarborgen omkleed. Hierdoor worden eventuele nadelige effecten zo veel mogelijk ondervangen. Tegelijkertijd kan en wil ik niet uitsluiten dat een individu zijn individuele casus ter toetsing voor kan leggen aan de geschilleninstantie of de civiele rechter.
40.
Is het u derhalve duidelijk dat de inbreng van de leden van de Staten-Generaal in dit wetgevingsproces, dat nog steeds loopt, essentieel is voor de kwaliteit van de wet- en regelgeving en als controlemiddel met betrekking tot de door de regering gedane en nog te maken wetvoorstellen?
Antwoord vraag 40:
Ik waardeer de inbreng van leden van de Tweede en Eerste Kamer, ook nu de Wtp per 1 juli 2023 in werking is getreden.
41.
Bent u, tegen deze achtergrond, alsmede tegen de achtergrond dat er geen procedures ingevolge de Wet toezicht pensioenen lopende zijn, alsnog bereid de adviezen van de Landsadvocaat openbaar te maken op zodanige wijze dat het de leden der Staten-Generaal mogelijk is daarover vrijelijk te spreken en daarover advies te vragen?
Antwoord vraag 41:
Daartoe ben ik niet bereid. Zoals ik ook in de beantwoording van deze vragen heb aangegeven
heeft de staat het recht heeft om zich voor bijstand en advies vertrouwelijk tot een advocaat te wenden. Ten aanzien van procesadviezen geldt dat het om die reden vaste praktijk is en was dat deze, met het oog op het belang van de staat niet worden verstrekt.
Vragen van het lid van de OPNL-fractie:
1.
Tijdens de plenaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen heeft u aangegeven dat pensioenfondsen in de transitieperiode beter in staat zouden zijn om jaarlijkse indexering van de pensioenen te realiseren. Het lid van de OPNL-fractie constateert evenwel, aan de hand van het aangereikte overzicht, dat de fondsen in de jaren 2022 en 2023 geen volledige compensatie van indexering hebben toegepast. Wat was daarvan de reden en was dit conform uw verwachtingen? Zo niet, gaat u de pensioenfondsen hierop nader bevragen en aanmoedigen? Zou u in dat verband een schematische weergave kunnen geven van het effect van zowel de rentestanden in 2023 op het totale vermogen van alle pensioenfondsen als de stand van de gezamenlijke pensioenfondsen per 1-1-2024 in relatie tot 1-5-2023?
Antwoord vraag 1:
Vooruitlopend op versoepelde regels van het transitie-ftk, hebben pensioenfondsen tot de inwerkingtreding van de Wtp de mogelijkheid gekregen om op grond van een tijdelijke regeling onder voorwaarden af te wijken van de bestaande regels van toekomstbestendige toeslagverlening.37 Door deze tijdelijke regeling mochten pensioenfondsen eerder (vanaf een beleidsdekkingsgraad van 105% in plaats van 110%) indexeren en werd de eis voor toekomstig bestendig indexeren losgelaten. Pensioenfondsen waren en zijn niet verplicht om gebruik te maken van deze tijdelijke regeling alsmede de versoepelde regels van het transitie-ftk. Het was, en is aan pensioenfondsen om te bezien of toeslagverlening past in een evenwichtige besluitvorming vooruitlopend op de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Het is niet mijn rol om in die besluitvorming te treden.
2.
Tijdens de plenaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen heeft u aangegeven dat fondsen reeds gedurende de transitiefase meer ruimte zouden krijgen om de solidariteitsreserve te vullen. Deze buffer mag tot 15% van het fondsvermogen vormgeven en kan worden ingezet als compensatie van de doorsneesystematiek of voor het corrigeren van de inflatie. Deze fractie vraagt zich evenwel af of er fondsen zijn die (te) terughoudend zijn met indexeren, bijvoorbeeld met het oog op de buffers die worden aangelegd in verband met het invaren. Deelt u de zorg van het lid van de OPNL-fractie dat fondsen misschien wel (te) terughoudend met hun indexering? En zou dat gelet op de huidige hoge rentestanden het vertrouwen in het nieuwe stelsel kunnen schaden, te meer omdat het nieuwe stelsel werd aangekondigd als «Nieuw stelsel geeft meer kans op hogere pensioenen»?
Antwoord vraag 2:
Zoals in het antwoord op uw eerste vraag aangeven, is het aan pensioenfondsen om te bezien of toeslagverlening past in een evenwichtige besluitvorming vooruitlopend op de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Daarbij dient, zoals ik in mijn brief van 21 december jl. heb aangegeven opgemerkt te worden dat met de komst van de Wtp verschillende pensioenfondsen die voornemens zijn om in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel, in 2022 en 2023 gebruik hebben gemaakt van versoepelde indexatieregels om zo de pensioenen eerder te kunnen verhogen. De cijfers over toeslagverlening in 2024 zijn nog niet bekend.
3.
In uw brief roept u de pensioenfondsen op om de verenigingen van gewezen deelnemers en de verenigingen van gepensioneerden in een zo vroeg mogelijk stadium van de transitie te betrekken. Het aan het woord zijnde lid onderkent hiervan het belang, omdat de sociale partners dan nog de ruimte hebben naar aanleiding van het advies een andere richting in te slaan. Bent u bereid om erop toe te zien dat de fondsen zich aan deze oproep houden, bijvoorbeeld door het wettelijk hoorrecht te monitoren?
Antwoord vraag 3:
Het is aan sociale partners om invulling te geven aan het hoorrecht. In formele zin kan uitoefening van het hoorrecht pas plaatsvinden als het concept-transitieplan gereed is. Aangezien verenigingen van gewezen deelnemers en verenigingen van gepensioneerden die zich gemeld hebben in het kader van het hoorrecht mogelijk waardevolle inzichten hebben waar sociale partners tijdens de onderhandelingen rekening mee kunnen houden, is het voorstelbaar dat sociale partners al vroegtijdig contact opnemen met deze verenigingen. Ik heb de onderhandelende partijen dan ook opgeroepen hier zoveel mogelijk gehoor aan te geven. Via de transitiemonitor zal worden gevolgd in hoeverre verenigingen zich gemeld hebben om het hoorrecht uit te oefenen.
4.
U geeft aan dat de fondsen verwachten in 2025 of 2026 de effecten van de transitie op individueel niveau te kunnen communiceren. Daarbij wordt in de brief vermeld dat op 1 oktober 2027 het transitieplan gereed moet zijn. Zowel de Pensioenfederatie als enkele individuele uitvoeringsinstanties waarschuwen voor een gebrek aan volledige gegevensuitwisseling tussen pensioenfonds en zijn deelnemers. Datasets die niet kloppen of onvolledig zijn kunnen er namelijk voor zorgen dat deelnemers niet het bedrag toebedeeld krijgen waar ze in feite recht op hebben. Wanneer deze situatie zich voordoet, is het belangrijk dat de deelnemer de tijd heeft om dit recht te zetten door een interne klachtenprocedure te starten. Bent u het met het lid van de OPNL-fractie eens dat de deelnemers toch wel kort tijd krijgen om zo’n procedure te starten wanneer de effecten op individueel niveau pas eind 2026 worden gecommuniceerd? Bent u bereid fondsen erop aan te spreken dat deelnemers minimaal anderhalf jaar de tijd moeten krijgen om naar aanleiding van de individuele effecten een interne klachtprocedure te starten?
Antwoord vraag 4:
Het transitieplan moet gereed zijn voor het overstapmoment, maar uiterlijk op 1 oktober 2027 in geval de pensioenregeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar of premiepensioeninstelling. Bij pensioenfondsen moet het transitieplan voor 1 januari 2025 gereed zijn. Dit zijn de uiterlijke termijnen. Dat gezegd hebbende krijgen deelnemers voor en na het overstapmoment (transitie) informatie over de situatie van hun pensioen. Doordat de deelnemer deze informatie twee keer ontvangt, is hij primair op de hoogte van de nauwkeurige prognose en kan hij daarna verifiëren hoe de transitie feitelijk uitpakt. Daarnaast staat het uitvoerders vrij om ook op andere manieren deelnemers te informeren tijdens de transitiefase. Los daarvan ontvangt een deelnemer de reguliere informatie van zijn uitvoerder (onder andere de wettelijk voorgeschreven uniforme pensioenoverzichten, de UPO’s). Indien een deelnemer een klacht heeft over de ontvangen informatie, kan hij daarmee terecht bij zijn pensioenuitvoerder, middels de wettelijke verplichte interne geschilprocedure. Mocht die klacht niet kunnen worden opgelost, kan hij zich richten tot een externe geschilleninstantie. Een en ander hangt daarmee dus niet af van de gestelde termijn.
Samenstelling:
Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Hierbij is rekening gehouden met de toezegging om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028
https://www.dnb.nl/nieuws-voor-de-sector/toezicht-2024/transitienieuws-risicobeelden-vierde-wtp-monitoringsvragenlijst, cijfers 23 februari 2024
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36067-BP.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.