36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Nr. 199 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 juni 2024

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de brief van 26 april 2024 over Internetconsultatie Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling (Kamerstuk 36 067, nr. 198).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 juni 2024 aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Léon de Jong

Adjunct-griffier van de commissie, Meester-Schaap

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

2

     

II

Antwoord/Reactie van de Minister

4

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling. Deze leden lezen dat het ontwerpbesluit als doel heeft om de complexiteit rond de uitvoering van gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase van een solidaire premieregeling te verhelderen. De voorgestelde maatregelen lijken de complexiteit echter eerder te vergroten dan te reduceren. Deze maatregelen, die voortkomen uit een zeer technische lezing van de wetgeving, roepen vragen op over de noodzaak en effectiviteit hiervan. Daarom hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het besluit een theoretisch probleem probeert op te lossen met onnodig complexe maatregelen. De memorie van toelichting vermeldt expliciet dat jaarlijks minimaal 1/10e van de financiële schok moet worden verwerkt («geheugenloos spreiden»). Veel pensioenfondsen willen hiervan gebruik maken. Door een strikt juridische interpretatie van artikel 63a wordt gesuggereerd dat schokken mogelijk niet binnen tien jaar volledig worden verwerkt. Dit is echter grotendeels theoretisch en in de praktijk wisselen positieve en negatieve schokken elkaar af. Meer dan 98% van de schokken wordt binnen tien jaar verwerkt. Daarom vragen deze leden waarom de Minister voor pensioenfondsen en deelnemers deze drempel opwerpt. Kan daarbij hetgeen evident de bedoeling is/was niet simpelweg in hogere wetgeving vastgelegd worden? Dit zou de complexiteit namelijk aanzienlijk verminderen en de uitvoerbaarheid vergroten.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de eventuele herverdeling als gevolg van de collectieve uitkeringsfase voornamelijk ex-post is en in het niet valt bij de structurele (ex-ante) herverdeling tussen mannen en vrouwen of hoger en lager opgeleiden. Dit roept de vraag op waarom de huidige wet- en regelgeving zo strikt moet zijn. Deze leden vragen de Minister daarom of de regelgeving niet versoepeld kan worden om enige coulance toe te staan ten aanzien van herverdeling, waardoor pensioenuitvoerders hun taken makkelijker kunnen uitvoeren. Dit zou zowel de administratieve last als de complexiteit voor uitvoerders en deelnemers aanzienlijk verlagen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het voorgestelde artikel 1ca, lid 7 in het ontwerpbesluit restricties oplegt op de spreidingssnelheid bij afnemend aanpassen, wat eerder bekend stond als «geheugenloos spreiden». Deze beperking komt niet expliciet voor in de memorie van toelichting. De wens om resultaten niet te veel uit te spreiden is begrijpelijk, maar uit berekeningen blijkt dat bij de door uitvoerders gehanteerde spreidingssnelheden (1/3e of 1/5e per jaar) dit geen probleem is. Deelnemers zijn dus niet extra geholpen met deze restrictie, maar pensioenuitvoerders moeten wel jaarlijks extra (complexe) administratieve handelingen verrichten om aan te tonen dat ze aan artikel 1ca, lid 7b voldoen. Deze leden vragen daarom waarom deze restrictie wordt opgelegd door de Minister. Is het mogelijk om deze restrictie te heroverwegen of te verwijderen om zo de uitvoerbaarheid en flexibiliteit voor pensioenfondsen te vergroten? Als de restrictie moet blijven bestaan, kan deze dan niet worden versimpeld door een expliciete ondergrens van de spreidingssnelheid op te leggen (bijvoorbeeld minimaal 1/6e per jaar bij afnemend/geheugenloos spreiden)? Daarmee worden de extra administratieve handelingen voorkomen.

De leden van de NSC-fractie lezen en concluderen dat artikel 1cb, lid 4 het praktisch onmogelijk maakt voor pensioenuitvoerders om de spreidingsmethodiek aan te passen na de start, tenzij het spreidingsvermogen exact nul is. Het is begrijpelijk dat in deelnemersbelang wordt voorkomen dat een pensioenuitvoerder de spreidingssnelheid aanpast afhankelijk van het spreidingsvermogen. Deze restrictie beperkt echter voortschrijdend inzicht; pensioenuitvoerders zitten straks voor eeuwig vast aan de spreidingssnelheid die ze voor invaren hebben gekozen. Daarom vragen deze leden of het mogelijk is om aan te geven dat een verhoging van de spreidingssnelheid mogelijk is, maar alleen bij een negatief spreidingsvermogen, en verlaging (alleen) bij een positief spreidingsvermogen. Dit zou meer flexibiliteit bieden aan pensioenuitvoerders zonder de stabiliteit van de uitkeringen in gevaar te brengen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de algemene maatregel van bestuur zich uitsluitend richt op de solidaire premieregeling. Het lijkt logisch dat dezelfde voorwaarden ook zouden moeten gelden voor de flexibele premieregeling. Het is onduidelijk of daar dezelfde restricties/mogelijkheden van toepassing zijn. Daarom zijn deze leden benieuwd of de Minister kan bevestigen dat bij de flexibele premieregeling dezelfde voorwaarden gelden, of dat daar «regulier» geheugenloos kan worden gespreid. Dit zou consistentie en duidelijkheid bieden voor alle betrokken partijen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat artikel 5c specifieke informatieverplichtingen oplegt aan pensioenuitvoerders, waaronder de uitleg van de (nieuwe) termen uitkerings- en spreidingsvermogen aan deelnemers. Dit lijkt een ingewikkelde taak, gezien de beperkte financiële kennis van veel deelnemers. Daarom vragen deze leden of de Minister denkt dat het wenselijk is dat we deelnemers verwarren met twee extra termen. En zo nee, volstaat één collectieve dekkingsgraad, desnoods hernoemd, waar deelnemers inmiddels vertrouwd mee zijn?

De leden van de NSC-fractie benadrukken dat verschillende pensioenfondsen hebben aangegeven na invaren te willen starten met een positief of negatief spreidingsvermogen, om zo de buffer niet in één keer uit te delen. Dit lijkt een verstandige zet die in het belang van de deelnemers is. Daarom vragen deze leden of de Minister kan toestaan dat pensioenfondsen met een positief of negatief spreidingsvermogen starten, om zo een meer geleidelijke en stabiele verdeling van de buffer te realiseren. Dit zou de transitie naar het nieuwe systeem soepeler maken.

De leden van de NSC-fractie lezen dat spreiden een effect heeft op de uitkomsten van de risicoblootstelling. Spreiding zorgt er in principe voor dat de (lange-termijn) risicoblootstelling in de uitkeringsfase daalt, maar bij een (zeer) positief of negatief spreidingsvermogen kan deze subiet hoger worden. Pensioenuitvoerders kunnen daarmee in een situatie terecht komen waarbij het beleggingsbeleid aansluit bij de voorkeuren en financiële situatie van deelnemers, maar de maatstaven van de risicohouding niet meer worden gehaald door de stand van het spreidingsvermogen. Om deze situatie te voorkomen, zullen pensioenuitvoerders een asset-liability management (ALM)-analyse in een ALM-analyse moeten verrichten (risicoblootstelling berekenen in elk scenario/simulatiejaar) en/of nog ruimere grenzen hanteren voor de maatstaven van de risicohouding. Daarom vragen deze leden of de Minister kan aangeven of de maatstaven van de risicohouding mogen/moeten worden vastgesteld met inachtneming van de spreidingsmethodiek en/of de huidige stand van het spreidingsvermogen. En zij vragen of bij de berekening van de risicoblootstelling ook gerekend mag worden alsof het spreidingsvermogen nul is. Dat voorkomt onnodige aanpassingen van beleggingen die niet in het belang van deelnemers zijn.

De leden van de NSC-fractie zien dat de voorgestelde maatregelen, hoewel goedbedoeld, de complexiteit rond de uitvoering van pensioenregelingen verhogen. Door deze maatregelen te heroverwegen en te vereenvoudigen, kunnen de lasten voor pensioenfondsen en deelnemers worden verlicht en kan de uitvoerbaarheid van de wetgeving worden verbeterd. Daarbij vragen deze leden of de Minister in plaats van deze ingewikkelde maatregelen in lagere regelgeving niet beter enkele kleine aanpassingen in de aangekondigde verzamelwet mee kan nemen in het belang van eenvoud, uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid van de nieuwe pensioenregelingen.

De leden van de NSC-fractie zien dat zowel in de flexibele premieregeling als in de solidaire premieregeling pensioenfondsen straks gelijke aanpassingen van de uitkeringen (ofwel een collectieve uitkeringsfase) kunnen hanteren, die in de praktijk exact hetzelfde uitpakt voor het pensioen van deelnemers. Daarom vragen deze leden of de Minister bereid is om de wetgeving te vereenvoudigen door voor zowel de collectieve uitkeringsfase in de solidaire als in de flexibele premieregeling dezelfde regels voor het spreiden van schokken mogelijk te maken, wat niet alleen de begrijpelijkheid van de wetgeving ten goede komt, maar ook de uitvoerbaarheid van de uitkeringsfases voor beide regelingen en de pensioencommunicatie.

II Antwoord/Reactie van de Minister

De vragen van de leden van de NSC-fractie zien op het Ontwerpbesluit gelijke aanpassingen met spreiden bij de solidaire premieregeling dat op 27 april 2024 ter internetconsultatie is aangeboden. De internetconsultatie is op 25 mei 2024 gesloten. De regering heeft na sluiting alle reacties bezien en gewogen. Indien een reactie aanleiding gaf tot een aanpassing is dat verwerkt in het Ontwerpbesluit. Tevens zijn de uitkomsten van de toezichttoetsen verwerkt in het Ontwerpbesluit. Bij de beantwoording van de vragen van de leden van de NSC-fractie is uitgegaan van deze laatste versie van het Ontwerpbesluit, welke eerdaags bij de Raad van State ligt voor advies.

Het besluit is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met experts uit de pensioensector, De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten. Met dit besluit wordt tegemoetgekomen aan de wens van de pensioensector om gelijke aanpassingen met spreiden uitvoerbaar te maken in de solidaire premieregeling. Eind april jl. is het besluit in internetconsultatie gebracht. Met het besluit ligt er in de ogen van betrokken partijen een uitvoeringskader dat recht doet aan de doelen van het amendement van het lid Palland1 en dat helderheid biedt over hoe deze doelen beheerst en integer in de uitvoeringspraktijk kunnen worden gerealiseerd. De reacties op de internetconsultatie waren ook overwegend positief en partijen geven aan geholpen te zijn met dit besluit en hiermee uit de voeten kunnen. Voor de pensioenuitvoerders die per 1 januari 2025 over gaan naar de nieuwe pensioenregeling, alsmede voor andere pensioenuitvoerders die druk doende zijn om de transitie in te richten, is het van belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het uitvoeringskader dat met dit besluit geregeld wordt.

De leden van de NSC-fractie geven aan dat door de strikt juridische interpretatie van artikel 63a van de Pensioenwet wordt gesuggereerd dat schokken binnen 10 jaar moeten worden verwerkt. In artikel 63a, achtste lid, van de Pensioenwet wordt inderdaad geregeld dat bij toepassing van de toedelingsregels in de solidaire premieregeling het financiële resultaat ten minste een maal per jaar wordt vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal 10 jaar. Het is niet mogelijk om bij de uitvoering van een solidaire premieregeling financiële resultaten over meer dan 10 jaar te spreiden. Het voorbeeld dat de leden van de NSC-fractie noemen, namelijk een financieel resultaat dat maar voor 98% wordt verwerkt binnen deze maximale termijn, voldoet daarmee niet aan de Pensioenwet. Bij dit voorbeeld wordt het toedelen van een financieel resultaat naar achteren in de tijd geschoven. Bij een andere spreidingssnelheid of in andere economische scenario’s, kan het genoemde percentage ook lager uitvallen, waardoor nog meer schokken verder in de tijd geschoven worden. Dit verhoudt zich niet goed tot één van de doelen van de herziening van het pensioenstelsel: eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen.

De leden van de NSC-fractie stellen dat de eventuele herverdeling als gevolg van de collectieve uitkeringsfase voornamelijk ex-post is en in het niet valt bij de structurele (ex-ante) herverdeling tussen mannen en vrouwen of hoger en lager opgeleiden. Allereerst wil ik benoemen dat onderscheid op grond van gender in beginsel verboden is, deze herverdeling is dus gerechtvaardigd. Bij de herziening van het pensioenstelsel is aandacht geweest voor de herverdeling die optreedt binnen de doorsneesystematiek, waaronder ook de herverdeling die optreedt tussen praktisch en theoretisch opgeleiden. Het afschaffen van de doorsneesystematiek was een noodzakelijke stap om onder andere de pensioenpremie beter te laten aansluiten bij de opbouw van pensioen. Door de afschaffing van de doorsneesystematiek wordt ook de herverdeling van praktisch naar theoretisch opgeleiden opgeheven. Het verder versoepelen van gelijke aanpassingen met spreiden en meer herverdeling toestaan dan noodzakelijk (om tot gelijke aanpassingen te komen) verhoudt zich niet goed tot één van de doelen van de wet: een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel.

De leden van de NSC-fractie vragen om de restrictie opgenomen in het besluit, artikel 1ca, zevende lid, onderdeel a (voorheen onderdeel b in de versie internetconsultatie), waarin de contante waarde van het financiële resultaat in de eerste helft van de spreidingsperiode wordt begrensd, te heroverwegen of te verwijderen. Dit om de uitvoerbaarheid en flexibiliteit van pensioenfondsen te vergroten. De restrictie is tijdens de internetconsultatie van het besluit heroverwogen samen met experts uit de pensioensector, DNB en AFM. Hieruit is besloten om de grens van hoeveel van de contante waarde van de nog totaal in de uitkering te verwerken financiële resultaten in de eerste helft van de spreidingsperiode valt, aan te passen 50% naar 60%. Dit omdat bij 50% resultaten in de tijd te ver naar achteren kunnen worden geschoven. De restrictie is echter noodzakelijk, omdat zonder deze grens een groot deel van het financiële resultaat naar achteren in de tijd kan worden geschoven (dus aan het einde van de spreidingsperiode van maximaal 10 jaar). In lijn met een van de doelen van de herziening van het pensioenstelsel (eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen) was het noodzakelijk om een restrictie op te leggen aan hoeveel er van het financiële resultaat naar achteren kan worden geschoven. Daarbij was het doel om de spreidingsmethode niet volledig vast te leggen in het besluit, waar de leden van de NSC-fractie in de vraag naar lijken te refereren, omdat dan de handelingsvrijheid in de spreidingsmethodiek van bestuurders zou worden beperkt. Met de gekozen restrictie wordt de handelingsvrijheid van bestuurders zo weinig mogelijk beperkt en hebben zij de mogelijkheid om een spreidingsmethodiek te kiezen die evenwichtig, transparant en consistent is en voldoet aan het genoemde doel van de stelselherziening.

De leden van de NSC-fractie geven mee dat artikel 1cb, vierde lid, van het besluit het praktisch onmogelijk maakt voor pensioenuitvoerders om de spreidingsmethodiek aan te passen na de start, tenzij het spreidingsvermogen exact nul is. Bij het opstellen van het kader en de onderliggende bepalingen heb ik uitvoerders nauw betrokken. In lijn met het beleid rondom de solidariteitsreserve en het vastleggen van de duur van de spreidingsperiode dient ook de spreidingsmethodiek voor langere tijd te worden vastgesteld. Wijzigingen in de spreidingsmethodiek zijn mogelijk, maar mogen geen impact hebben op de reeds onvoorwaardelijk verwerkte financiële resultaten. Het is mogelijk om de spreidingsmethodiek (inclusief spreidingsperiode) voor de toekomst aan te passen. Dit zal, net als bij het aanpassen van het beleid rondom de solidariteitsreserve, niet eenvoudig zijn, maar is uitvoeringstechnisch wel mogelijk.

Daarnaast vragen de leden of het mogelijk is om een verhoging van spreidingssnelheid toe te staan bij een negatief spreidingsvermogen en een verlaging van de spreidingssnelheid toe te staan bij een positief spreidingsvermogen. Dit zou meer flexibiliteit bieden aan pensioenuitvoerders, zonder de stabiliteit van de uitkeringen in gevaar te brengen. In artikel 1cb, eerste lid, van het besluit is opgenomen dat de spreidingsmethodiek van tevoren vast moet liggen waarbij een positief en negatief resultaat op gelijke wijze wordt verwerkt. Reden daarvan is het risico dat anders positieve financiële resultaten naar voren kunnen worden geschoven terwijl negatieve financiële resultaten naar achteren worden geschoven. Hiermee zou de druk op de solidariteitsreserve die eventueel als doel heeft om verlagingen te voorkomen, kunnen toenemen. Een aanpassing van de spreidingssnelheid die impact heeft op reeds onvoorwaardelijk verwerkte financiële resultaten zou betekenen dat de resultaten niet onvoorwaardelijk verwerkt zijn en leidt tot herverdeling tussen deelnemers.

De leden van de NSC-fractie geven aan dat het besluit zich uitsluitend richt op de solidaire premieregeling. Zij geven aan dat de regels voor het spreiden van schokken zoals opgenomen in het besluit ook mogelijk moeten zijn voor de flexibele premieregeling. In de flexibele premieregeling gaat het om een gescheiden uitkeringsfase, terwijl het bij de solidaire premieregeling gaat om persoonlijke voor de pensioenuitkering gereserveerde vermogens die optellen tot één collectief en solidair geheel. Ook wordt in de flexibele premieregeling niet gewerkt met beschermingsrendementen, overrendementen of projectierendementen. De voorwaarden van het besluit, die zijn geschreven voor de solidaire premieregeling, zijn daarmee niet van toepassing op de flexibele premieregeling. Met de huidige wet- en regelgeving kunnen in de flexibele premieregeling financiële schokken al collectief gespreid worden in een van de individuele opbouwfase gescheiden uitkeringsfase (collectief toedelingsmechanisme). Dit in tegenstelling tot de solidaire premieregeling waar onduidelijkheid was over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen met spreiden moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling. Dit besluit voorziet daarmee in een uitvoeringskader waarmee ook gelijke aanpassingen met spreiden in de solidaire premieregeling kunnen worden gerealiseerd, zodat uitvoerders het amendement van het lid Palland kunnen uitvoeren.

De leden van de NSC-fractie geven aan dat artikel 5c van het besluit specifieke informatieverplichtingen oplegt aan pensioenuitvoerders, waaronder de uitleg van de (nieuwe) termijn uitkerings- en spreidingsvermogen aan deelnemers. Zij geven aan dat dit een ingewikkelde taak lijkt, gezien de beperkte financiële kennis van veel deelnemers. Zij vragen daarom of het wel wenselijk is dat deelnemers worden geconfronteerd met deze termen en zo nee, of het volstaat om één collectieve dekkingsgraad, waar deelnemers nu mee vertrouwd zijn, desnoods hernoemd, te gebruiken. Ik onderschrijf de zorgen van de leden van de NSC-fractie en daarom is hier, in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten, ook invulling aan gegeven in het besluit. In de toelichting bij het besluit is opgenomen dat het gebruik van de termen spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen bij het informeren van deelnemers zelf niet is voorgeschreven. Het is aan pensioenuitvoerders om te zorgen dat deelnemers duidelijk en op een persoonlijke en concrete wijze worden geïnformeerd over hun situatie.

Ik wil er wel op wijzen dat de dekkingsgraad in het huidige pensioenstelsel werkt met een collectief vermogen waarbij geen persoonlijk aandeel is opgenomen. De buffer is daarmee van het collectief en wordt niet op basis van toedelingsregels per cohort, maar op basis van de indexatieruimte (deels) uitgedeeld. Ook worden aanspraken gewaardeerd aan de hand van een rekenrente. Deze systematiek verschilt daarmee wezenlijk met de methodiek van een spreidingsmethodiek (en dus spreidingsvermogen). De term collectieve dekkingsgraad acht ik dan ook niet passend.

De leden van de NSC-fractie geven aan dat verschillende pensioenfondsen hebben aangegeven na invaren te willen starten met een positief of negatief spreidingsvermogen om zo de buffer niet in één keer uit te delen. De leden van de NSC-fractie geeft aan dat dit een verstandige zet lijkt die in het belang is van de deelnemers. Zij vragen of dit kan worden toegestaan om zo een meer geleidelijke en stabiele verdeling van de buffer te realiseren. Dit zou de transitie naar het nieuwe stelsel soepeler maken.

Ook in de consultatiereactie op het besluit heeft een aantal partijen aangegeven dat pensioenuitvoerders op het moment van invaren het voor pensioenuitkering bestemd vermogen van pensioengerechtigden te willen verdelen in een uitkeringsvermogen en spreidingsvermogen. In de consultatiereacties kwam naar voren dat deze wens met name aantrekkelijk is voor pensioenfondsen met een hoge dekkingsgraad. In dat geval kan in plaats van in één keer de volledige indexatie toe te kennen aan pensioengerechtigden en te verwerken in de pensioenuitkeringen op het moment van invaren, ook de indexatie deels verwerkt worden in de pensioenuitkeringen en het overige deel toegevoegd worden aan het spreidingsvermogen en daarmee gespreid toe te kennen in de volgende jaren. Met het besluit is het verdelen van het voor pensioenuitkering bestemd vermogen alleen mogelijk gemaakt bij pensioeningang (artikel 1cc) en niet voor huidige pensioengerechtigden. Bij pensioeningang wordt bij toetreding tot de uitkeringsfase het voor pensioenuitkering bestemd vermogen verdeeld in een persoonlijk aandeel in het spreidingsvermogen en een uitkeringsvermogen.

Er zijn diverse redenen dat de regering niet tegemoet kan komen aan de wens van deze partijen en de leden van de NSC-fractie om het spreidingsvermogen initieel te vullen op het moment van invaren. Dit besluit ziet op de toedeling van het financiële resultaat genoemd in artikel 63a, achtste lid, van de Pensioenwet, welke toegevoegd is naar aanleiding van het amendement Palland. Ten eerste valt de door de partijen genoemde inzet van de buffer van een pensioenfonds met een hoge dekkingsgraad tijdens de transitie volgens de regering niet onder het hierboven genoemde financiële resultaat. Daarnaast ziet de wens in feite op de vraag naar een extra instrument voor de inzet van de buffer van een pensioenfonds op het moment van invaren. De regering acht dit niet noodzakelijk, aangezien er voor de totstandkoming van de Wet toekomst pensioen uitgebreid onderzoek is gedaan naar de omrekenmethoden en het aanwenden van het vermogen op het moment van invaren. Naar aanleiding daarvan zijn er twee omrekenmethoden in de Wet toekomst pensioenen opgenomen met instrumenten die fondsspecifiek ingericht kunnen worden om tot een evenwichtige transitie te komen. De regering is van mening dat de gegeven instrumenten voldoende zijn om een evenwichtige transitie te kunnen waarborgen, ook in de situatie van een pensioenfonds met een hoge dekkingsgraad. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit besluit beoogt duidelijkheid te geven over de voorwaarden van het amendement Palland, oftewel over de voorwaarden waaraan een solidaire premieregeling met gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase moet voldoen in de uitvoering. Dit besluit is dus niet bedoeld om een extra instrument voor het invaren toe te voegen aan de Wet toekomst pensioenen.

Naar aanleiding van opmerkingen van de partijen en de leden van de NSC-fractie heeft de regering in een nieuw artikel 47b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wel verduidelijkt dat dit besluit ook van toepassing is voor personen die vóór de overstap naar het nieuwe stelsel al pensioengerechtigden waren. Dat betekent dat nieuwe financiële resultaten van deze groep pensioengerechtigden die behaald worden in het nieuwe pensioenstelsel verwerkt kunnen worden in het spreidingsvermogen en uitkeringsvermogen. Maar dat betekent nog steeds dat het spreidingsvermogen op het moment van invaren gelijk is aan nul en het persoonlijk voor pensioenuitkering bestemde vermogen op het moment van invaren volledig bestaat uit een uitkeringsvermogen.

Verder lezen de leden van de NSC-fractie dat spreiden een effect heeft op de uitkomsten van de risicoblootstelling. De leden van de NSC-fractie vragen of aangegeven kan worden of de maatstaven van de risicohouding mogen/moeten worden vastgesteld met inachtneming van de spreidingsmethodiek en/of de huidige stand van het spreidingsvermogen. En zij vragen of bij de berekening van de risicoblootstelling ook gerekend mag worden alsof het spreidingsvermogen nul is. Dat voorkomt onnodige aanpassingen van beleggingen die niet in het belang van deelnemers zijn. De risicohouding meet hoeveel risico’s deelnemers kunnen en willen lopen. Bij de vaststelling van de risicohouding onderbouwen pensioenuitvoerders hoe zij tot de risicohouding zijn gekomen op grond van het risicopreferentieonderzoek, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskarakteristieken. Het ligt hierbij niet voor de hand dat de specifieke spreidingsmethodiek of de huidige stand van het spreidingsvermogen invloed heeft op de risico’s die deelnemers kunnen en willen lopen. Pensioenuitvoerders toetsen elk jaar of de risico’s die zij nemen voor hun deelnemers passen bij de risico’s die deelnemers kunnen en willen lopen (de risicohouding). Voor deze toetsing rekenen pensioenfondsen hun huidige beleid door op basis van de actuele (markt)omstandigheden. De spreidingsmethodiek en het spreidingsvermogen (actuele stand) wordt meegenomen in de doorrekening van de risicoblootstelling. De spreidingsmethodiek en het spreidingvermogen heeft immers invloed op de risico’s die deelnemers lopen.

Tenslotte stellen de leden van de NSC-fractie dat de voorgestelde maatregelen de complexiteit rond de uitvoering van pensioenregelingen verhogen. De leden van de NSC-fractie geven aan deze maatregelen te heroverwegen en te vereenvoudigen, zodat de lasten voor pensioenfondsen en deelnemers kunnen worden verlicht en de uitvoerbaarheid van de wetgeving kan worden verbeterd. Daarnaast vragen de leden van de NSC-fractie of in plaats van deze ingewikkelde maatregelen in lagere regelgeving niet beter enkele kleine aanpassingen in de aangekondigde verzamelwet meegenomen kunnen worden in het belang van eenvoud, uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid van de nieuwe pensioenregelingen.

Ik onderschrijf de wens van de leden van de NSC-fractie om de complexiteit rondom pensioenen niet extra te verhogen en aandacht te hebben voor eenvoud, uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid. Daarom is dit besluit ook tot stand gekomen in nauwe samenwerking met experts uit de pensioensector, De Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Markten. Onderdeel van het besluit is ook hoe deelnemers en pensioengerechtigden zo goed mogelijk worden geïnformeerd over de gelijke aanpassingen met spreiden de solidaire premieregeling. Hierbij is ook rekening gehouden met de transparantie en uitlegbaarheid richting (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.

Met dit besluit wordt tegemoetgekomen aan de wens van de pensioensector om gelijke aanpassingen met spreiden uitvoerbaar te maken in de solidaire premieregeling. De reacties op de internetconsultatie waren ook overwegend positief2 en partijen geven aan geholpen te zijn met dit besluit en hiermee uit de voeten kunnen. In de ogen van de betrokken partijen ligt er met dit besluit een uitvoeringskader dat recht doet aan de doelen van het amendement van het lid Palland3 en dat helderheid biedt over hoe deze doelen beheerst en integer in de uitvoeringspraktijk kunnen worden gerealiseerd. Ik herken dan ook niet dat de voorgestelde maatregelen de complexiteit rondom de uitvoering (onnodig) verhogen. Bovendien is voor de pensioenuitvoerders die per 1 januari 2025 over gaan naar de nieuwe pensioenregeling, alsmede voor andere pensioenuitvoerders die druk doende zijn om de transitie in te richten, het van belang dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het uitvoeringskader dat met dit besluit geregeld wordt.


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 175.

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 36 067, nr. 175.

Naar boven