36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Nr. 15 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 september 2022

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel I, onderdeel D, wordt aan artikel 10 een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, wordt in de pensioenovereenkomst opgenomen of aan de nabestaanden of de arbeidsongeschikte een vastgestelde of een variabele uitkering wordt verstrekt. Indien een variabele uitkering wordt verstrekt wordt in de pensioenovereenkomst opgenomen bij welk karakter als bedoeld in het tweede lid voor het nabestaandenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt aangesloten. De regels die bij of krachtens deze wet gelden voor een variabele pensioenuitkering bij een pensioenovereenkomst met dat karakter zijn van overeenkomstige toepassing bij de uitvoering van het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

2

In artikel I, onderdeel F, komt artikel 10b, derde lid, als volgt te luiden:

3. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico verwerkt door middel van individuele toedeling of een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel van individuele toedeling, een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.

3

In artikel I, onderdeel Y, wordt artikel 48b als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Klachtenprocedure» vervangen door «Klachten- en geschillenprocedure.

2. In het eerste lid wordt «gewezen partners» vervangen door «andere aanspraakgerechtigden».

4

In artikel I, onderdeel GG, wordt artikel 55, als volgt gewijzigd:

1. In het vierde onderdeel wordt in het nieuwe vierde lid, aanhef, «partnerpensioen» telkens vervangen door «nabestaandenpensioen».

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

5

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt in artikel 150b, tweede lid, «zijn overeengekomen» vervangen door «overeenkomen of zijn overeengekomen».

6

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt in artikel 150c, tweede lid, onderdeel b, «het implementatieplan» vervangen door «het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan».

7

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt in artikel 150j, eerste lid, «deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden geïnformeerd over de voor hen relevante gevolgen» vervangen door «de informatieverstrekking aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt ingevuld, en gaat daarbij ten minste in op de voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden relevante gevolgen».

8

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt in artikel 150p, vierde lid, onderdeel a, onder 5° «door het indienen van een overbruggingsplan» vervangen door «door het indienen van een overbruggingsplan, waarbij deze onderbouwing alleen wordt opgenomen in het eerste overbruggingsplan dat wordt ingediend voor het implementatieplan is ingediend en vervolgens in het eerste overbruggingsplan nadat het implementatieplan is ingediend».

9

In artikel I, onderdeel UUU, wordt na artikel 220h een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 220ha. Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar

1. Indien het verwerven van pensioenaanspraken in een uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, wordt uitgevoerd door een verzekeraar, dan kan de verwerving vanaf 1 januari 2023 worden voortgezet indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Bij toepassing van de eerste zin kan van artikel 10 worden afgeweken.

2. Het verwerven van pensioenaanspraken, bedoeld in het eerste lid, kan worden voortgezet indien:

a. de pensioenaanspraken worden verworven als gevolg van premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de werknemer of gewezen werknemer een uitkering uit hoofde van de Ziektewet ontvangt, na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet; en

b. het recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid is ingegaan:

1°. voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i; of

2°. nadat de deelneming vanwege een individuele beëindiging van de dienstbetrekking voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, is beëindigd waarbij op het moment van einde deelneming de verzekeraar nog niet is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i en het recht op premievrije voortzetting uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opbouw van pensioenaanspraken in een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, uitgevoerd door een premiepensioeninstelling waarbij premievrije voortzetting van deze opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer is verzekerd bij een verzekeraar.

Bij deze verzekerde premievrije voortzetting voldoet de verzekeraar de verschuldigde premie aan de premiepensioeninstelling indien voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

10

Na artikel II, onderdeel I, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ia

Artikel 5.16c wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Artikel 3.133, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op nettolijfrenten.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid».

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door «derde en vierde lid».

11

In artikel II, onderdeel R, wordt in het voorgestelde artikel 10.11, eerste lid, na «7.2» ingevoegd «, 10.8».

12

Na artikel II, onderdeel V, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

W

Indien bij koninklijk besluit artikel IV, onderdeel C, van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in werking is getreden alsmede het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2022 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag ineens) (Kamerstuknummer 36 154) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, onder 4 van die wet:

a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel II, onderdeel Ia van deze wet, wordt in artikel II, onderdeel Ia, van deze wet «onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot derde tot en met tiende lid» vervangen door «onder vernummering van het tweede tot en met tiende lid tot derde tot en met elfde lid»;

b. later in werking treedt dan artikel II, onderdeel Ia, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel D, onder 4, van die wet «onder vernummering van het zesde tot en met negende lid tot zevende tot en met tiende lid» vervangen door «onder vernummering van het zevende tot en met tiende lid tot achtste tot en met elfde lid» en wordt de aanduiding «6» voor de tekst vervangen door «7».

13

In artikel III, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 18a, vierde lid, onderdeel a, na «tien jaar lager is dan de» ingevoegd «voor het betreffende kalenderjaar geldende».

14

In artikel III, onderdeel J, wordt het voorgestelde artikel 19b, zesde lid, als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin wordt «onderscheidenlijk» vervangen door «dan wel» en wordt na «het eerste lid» ingevoegd «de aanspraak op». Voorts wordt «geacht te zijn afgekocht» vervangen door «ingevolge een pensioenregeling niet langer als zodanig aangemerkt».

2. In de tweede zin wordt na «De datum waarop» ingevoegd «de aanspraak op» en wordt na «het ouderdomspensioen ingevolge» ingevoegd «een pensioenregeling ingevolge». Voorts wordt na «de eerste zin» ingevoegd «niet langer als zodanig» en wordt «geacht te zijn afgekocht» vervangen door «aangemerkt».

3. In de derde zin wordt na «De datum waarop» ingevoegd «de aanspraak op» en wordt na «het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum» ingevoegd «ingevolge een pensioenregeling. Voorts wordt na «de eerste zin» ingevoegd «niet langer als zodanig» en wordt «geacht te zijn afgekocht» vervangen door «aangemerkt».

15

Na artikel III, onderdeel J, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ja

Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door «Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen».

2. Aan artikel 19d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. waarvoor door De Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten maatregelen zijn opgelegd, of waarvoor een rechterlijke uitspraak heeft plaatsgevonden, op grond waarvan de regeling in overeenstemming moet worden gebracht met de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling of op die wetten gebaseerde bepalingen.

16

Artikel III, onderdeel O, wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de aanhef van het eerste lid (nieuw) vervalt «onvrijwillig».

3. In het eerste lid, onderdeel a (nieuw) wordt na «dan wel» ingevoegd «vóór 1 januari 2029» en wordt «,na 31 december 2022» vervangen door «en voor de werknemer niet reeds een pensioenregeling van toepassing is als bedoeld in hoofdstuk IIB zoals dat geldt vanaf 1 januari 2023».

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien gedurende perioden na ontslag bedoeld in het eerste lid, opbouw van een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum of een wezenpensioen plaatsvindt met toepassing van artikel 220h, tweede lid, of artikel 220ha, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 214f, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn de artikelen 18b, tweede lid, en 18c, derde lid, niet van toepassing.

17

Artikel III, onderdeel R, wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 38q, eerste lid, wordt «, zoals deze luidden op 31 december 2022» vervangen door «zoals die luidden op 31 december 2022».

2. Artikel 38s wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

b. Aan het eerste lid (nieuw), tweede zin, wordt toegevoegd «of het percentage bedoeld in artikel 18a, derde lid, laatste zin, indien is gekozen voor een verlaagde franchise.»

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor het deel van de premie voor ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum ten behoeve van compensatie, bedoeld in het eerste lid, dient de pensioengrondslag te worden gehanteerd, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, waarbij artikel 18a, derde lid, laatste zin, niet van toepassing is.

3. In artikel 38t, tweede lid, wordt «de artikelen 18 tot en met 18ga» vervangen door «de artikelen 18 tot en met 18ga en 19f».

18

In artikel III, onderdeel V, wordt in artikel 39f het voorgestelde derde lid vernummerd tot vierde lid.

19

In artikel VII, onderdeel H, wordt aan artikel 28 een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen op risicobasis of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, wordt in de beroepspensioenregeling opgenomen of aan de nabestaanden of de arbeidsongeschikte een vastgestelde of een variabele uitkering wordt verstrekt. Indien een variabele uitkering wordt verstrekt wordt in de beroepspensioenregeling opgenomen bij welk karakter als bedoeld in het tweede lid voor het nabestaandenpensioen of het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt aangesloten. De regels die bij of krachtens deze wet gelden voor een variabele pensioenuitkering bij een beroepspensioenregeling met dat karakter zijn van overeenkomstige toepassing bij de uitvoering van het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

20

In artikel VII, onderdeel J, komt artikel 28b, derde lid, als volgt te luiden:

3. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico verwerkt door middel van individuele toedeling of een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de levensverwachting gebeurt door middel van individuele toedeling, een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme of een risicodelingsreserve.

21

In artikel VII, onderdeel Y, wordt artikel 59b als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Klachten» vervangen door «Klachten- en geschillenprocedure».

2. In het eerste lid wordt «gewezen partners» vervangen door «andere aanspraakgerechtigden».

22

In artikel VII, onderdeel Y, wordt in artikel 59c, vierde lid, «Het derde en het vierde lid» vervangen door «Het derde lid en dit lid».

23

In artikel VII, onderdeel GG, wordt artikel 66 als volgt gewijzigd:

1. In het vierde onderdeel wordt in het nieuwe vierde lid, aanhef, «partnerpensioen» telkens vervangen door «nabestaandenpensioen».

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

24

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt artikel 145b als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid en in het eerste lid, onderdeel a, wordt «pensioenfonds» vervangen door «beroepspensioenfonds».

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «pensioenfonds» vervangen door «beroepspensioenfonds», wordt «zendt» vervangen door «dient» en wordt «aan de» vervangen door «in bij de».

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «het implementatieplan» vervangen door «het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan».

25

In artikel VII, onderdeel MMM, vervalt in artikel 145d, derde lid, onderdeel b, «een flexibele premieregeling zonder risicodelingsreserve of».

26

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt in artikel 145i, eerste lid, «deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden geïnformeerd over de voor hen relevante gevolgen» vervangen door «de informatieverstrekking aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt ingevuld, en gaat daarbij ten minste in op de voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden relevante gevolgen».

27

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt in artikel 145o, vierde lid, onderdeel a, onder 5° «door het indienen van een overbruggingsplan» vervangen door «door het indienen van een overbruggingsplan, waarbij deze onderbouwing alleen wordt opgenomen in het eerste overbruggingsplan dat wordt ingediend voor het implementatieplan is ingediend en vervolgens in het eerste overbruggingsplan nadat het implementatieplan is ingediend».

28

In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt na artikel 214f een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 214fa. Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar

1. Indien het verwerven van pensioenaanspraken in een uitkeringsregeling, kapitaalregeling of premieregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, wordt uitgevoerd door een verzekeraar, dan kan de verwerving vanaf 1 januari 2023 worden voortgezet indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Bij toepassing van de eerste zin kan van artikel 28 worden afgeweken.

2. Het verwerven van pensioenaanspraken, bedoeld in het eerste lid, kan worden voortgezet indien:

a. de pensioenaanspraken worden verworven als gevolg van premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot, waarop recht bestaat nadat de arbeidsongeschiktheid 104 weken heeft geduurd of, indien er sprake is van een beroepsgenoot in loondienst, waarop recht bestaat na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot een uitkering uit hoofde van de Ziektewet ontvangt, na afloop van de periode, bedoeld in artikel 29, vijfde en tiende lid, van de Ziektewet; en

b. het recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid is ingegaan:

1°. voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g; of

2°. nadat de deelneming vanwege een individuele beëindiging van de deelneming voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, is beëindigd waarbij op het moment van einde deelneming de verzekeraar nog niet is overgegaan op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g en het recht op premievrije voortzetting uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de opbouw van pensioenaanspraken in een premieregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, uitgevoerd door een premiepensioeninstelling waarbij premievrije voortzetting van deze opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot is verzekerd bij een verzekeraar. Bij deze verzekerde premievrije voortzetting voldoet de verzekeraar de verschuldigde premie aan de premiepensioeninstelling indien voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

29

Na artikel XIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIIIA Samenloop van wetten die wijzingen aanbrengen in een of meer belastingwetten

Ingeval de samenloop van wetten die in 2022 of 2023 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

Toelichting

Algemeen

Per brief van 15 juli 20221 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen een tweede nota van wijziging behorende bij het wetsvoorstel toekomst pensioenen in te dienen. In deze nota van wijziging zijn, naast een aantal inhoudelijke wijzigingen, voornamelijk technische en redactionele aanpassingen van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) opgenomen. Een aantal opgenomen wijzigingen ziet op fiscale wijzigingen in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964). In deze nota van wijziging wordt de verplichte voortzetting van de dekking van wezenpensioen tijdens de standaard uitloopperiode en tijdens de WW-periode toegevoegd. Voortzetting van de dekking van wezenpensioen bij vrijwillige voortzetting is nog niet in deze nota van wijziging opgenomen vanwege uitvoeringstechnische aspecten die eerst nader onderzocht moeten worden.

Artikelsgewijze toelichting

Onderdelen 1 en 19 (artikel I, onderdeel D en artikel VII, onderdeel H)

In artikel 16 van de Pensioenwet en artikel 32 Wvb is een regeling opgenomen voor nabestaandenpensioen. Op grond van het eerste lid, onderdeel a, is een nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum steeds op risicobasis. Ook arbeidsongeschiktheidspensioen is veelal pensioen op risicobasis. De uitkering die wordt verstrekt als het risico zich voordoet kan echter vastgesteld of variabel zijn. Omdat sprake is van pensioen op risicobasis is er, als de deelnemer overlijdt of recht krijgt op arbeidsongeschiktheidspensioen, geen persoonlijk opgebouwd kapitaal waaruit de pensioenuitkering kan worden gefinancierd. Als de uitvoerder wel een variabele uitkering wil verstrekken, wordt uit een voorziening die de uitvoerder daarvoor heeft een apart kapitaal gemaakt voor financiering van de uitkering.

Bij ouderdomspensioen op opbouwbasis zijn de regels die van toepassing zijn op dit kapitaal en de uitkering op basis van dit wetsvoorstel verschillend naar gelang het karakter van de onderliggende pensioenovereenkomst. Zo wordt bij de variabele uitkering gebaseerd op een solidaire premieovereenkomst gewerkt met toedelingsregels en kan bij de andere premieovereenkomsten sprake zijn van individuele toedeling. Omdat het karakter van de pensioenovereenkomst op grond van artikel 10, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 28, tweede lid, Wvb is gekoppeld aan pensioen op opbouwbasis, is voor de variabele uitkering bij nabestaandenpensioen op risicobasis of arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis niet zonder meer duidelijk welke regels gelden. In een nieuw derde lid bij artikel 10 van de Pensioenwet en artikel 28 Wvb wordt daarom geregeld dat in de situatie dat er een nabestaandenpensioen op risicobasis is bij overlijden voor de pensioendatum of een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, in de pensioenovereenkomst wordt opgenomen of er een vastgestelde of variabele uitkering wordt verstrekt en, voor de situatie dat er een variabele uitkering wordt verstrekt, bij welk karakter pensioenovereenkomst aansluiting wordt gezocht. Waarschijnlijk zal hierbij het karakter van het ouderdomspensioen worden gevolgd. Voor zover relevant zijn de regels die voor dat type pensioenovereenkomst gelden vervolgens van overeenkomstige toepassing op de variabele uitkering bij het nabestaandenpensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen.

Onderdelen 2 en 20 (artikel I, onderdeel F en artikel VII, onderdeel J)

In artikel 10b van de Pensioenwet en artikel 28b Wvb is een regeling opgenomen voor de flexibele premieovereenkomst. In het derde lid van deze artikelen is bepaald hoe financiële mee- of tegenvallers worden verwerkt in de variabele uitkering van een flexibele premieovereenkomst. Daarbij is niet geregeld dat mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting of het sterfteresultaat (het macro- of micro-langlevenrisico) verwerkt kunnen worden door middel van een risicodelingsreserve die onderdeel kan of moet zijn (bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen of beroepspensioenregelingen) van een flexibele premieovereenkomst. Voor de solidariteitsreserve bij de solidaire premieovereenkomst bestaat die mogelijkheid wel. Voor de flexibele premieovereenkomst wordt verwerking van deze mee- of tegenvallers door de risicodelingsreserve als optie toegevoegd.

Onderdelen 3 en 21 (artikel I, onderdeel Y en artikel VII, onderdeel Y)

Het opschrift wordt redactioneel aangepast naar «Klachten- en geschillenprocedure». Hierdoor is het opschrift in lijn met de inhoud van het artikel. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat in dit artikel «de interne klachten- en geschillenprocedure» wordt gezien als één procedure als geheel zodat de klacht op adequate wijze kan worden behandeld. Uitvoerders zijn vrij om concrete invulling te geven aan deze procedure, zoals de vormgeving van een klachtprocedure in bijvoorbeeld een of twee fasen, mits voldaan wordt aan de nadere regels bij algemene maatregel van bestuur.

Daarnaast wordt in de omschrijving van de doelgroep voor de klachtenprocedure «gewezen partners» vervangen door het ruimere «andere aanspraakgerechtigden». Dit komt overeen met de in de Pensioenwet en Wvb gebruikelijke omschrijving van de belanghebbenden bij het fonds.

Onderdelen 4 en 23 (artikel I, onderdelen GG en artikel VII, onderdelen GG)

In de artikelen 55 van de Pensioenwet en 66 Wvb, die betrekking hebben op de voortzetting van dekking voor partnerpensioen na einde van de deelname aan de pensioenregeling, wordt partnerpensioen vervangen door nabestaandenpensioen. Daarmee wordt geregeld dat ook de dekking van het wezenpensioen op risicobasis na beëindiging van de deelname wordt voortgezet.

Verder wordt in deze artikelen een grondslag opgenomen waardoor bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld.

Onderdeel 5 (artikel I, onderdeel QQQ)

In artikel 150b, tweede lid, van de Pensioenwet is geregeld dat onder werkgever mede wordt verstaan de partijen die de wijziging van de pensioenregeling zijn overeengekomen. «zijn overeengekomen» wordt vervangen door «overeenkomen of zijn overeengekomen» om te verduidelijken dat de gelijkstelling ook geldt in de periode dat de wijziging nog niet is gerealiseerd.

Onderdelen 6 en 24 (artikel I, onderdeel QQQ en artikel VII, onderdeel MMM)

Artikel 150c van de Pensioenwet en artikel 145b Wvb worden redactioneel aangepast. Toegevoegd wordt dat ook verzekeraars en premiepensioeninstellingen het implementatieplan bij de toezichthouder indienen met inbegrip van het communicatieplan. Voor pensioenfondsen staat dit al expliciet in het eerste lid, nu wordt het ook toegevoegd aan het tweede lid dat betrekking heeft op verzekeraars en premiepensioeninstellingen. In de Wvb wordt verder pensioenfonds gewijzigd in beroepspensioenfonds.

Onderdelen 7 en 26 (artikel I, onderdeel QQQ en artikel VII, onderdeel MMM)

In artikel 150j van de Pensioenwet en artikel 145i Wvb is een regeling opgenomen voor het communicatieplan. Het communicatieplan is een onderdeel van het implementatieplan dat de pensioenuitvoerder moet opstellen ten behoeve van de transitie en moet indienen bij de toezichthouder, voor zover het betreft het communicatieplan is dat AFM. In het communicatieplan moet worden opgenomen dat en op welke wijze de informatieverstrekking aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden wordt ingevuld. Verduidelijkt wordt dat zowel het communicatieplan als de te verstrekken informatie in moet gaan op de gevolgen van de gewijzigde pensioenovereenkomst en de manier waarop wordt omgegaan met bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten.

Onderdelen 8 en 27 (artikel I, onderdeel QQQ en artikel VII, onderdeel MMM)

In artikel 150p, vierde lid, van de Pensioenwet en artikel 145o, vierde lid, Wvb is een regeling opgenomen voor de onderbouwing van overbruggingsplannen. Onder andere wordt geregeld dat een pensioenfonds in een overbruggingsplan onderbouwt hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan. Aan dit onderdeel wordt toegevoegd dat deze onderbouwing alleen in het eerste overbruggingsplan vóór het indienen van het implementatieplan wordt opgenomen en in het eerste overbruggingsplan na het indienen van het implementatieplan. De eerste onderbouwing is dan op basis van (waarschijnlijk) een generieke invaardekkingsgraad, de tweede op basis van de fondsspecifieke invaardekkingsgraad.

Onderdelen 9 en 28 (artikel I, onderdeel UUU en artikel VII, onderdeel QQQ)

In het nieuwe stelsel zullen alle nieuwe pensioenregelingen het karakter van een premieregeling hebben, waarbij voor regelingen voor ouderdomspensioen een leeftijdsonafhankelijke premie wordt voorgeschreven of een progressieve premie als gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e van de Pensioenwet. Dit geldt ook voor premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid op basis van een uitkeringsovereenkomst of kapitaalovereenkomst als deze premievrije voortzetting reeds is ingegaan. Er is in het wetsvoorstel al overgangsrecht voorgesteld voor de situatie dat sprake is van een uitkeringsovereenkomst bij een gesloten pensioenfonds en de werkgever heeft opgehouden te bestaan zodat er geen nieuwe premieregeling is en het recht op premievrije voortzetting is ontstaan voor inwerkingtreding van de wet. In die situatie wordt het niet wenselijk geacht om een klein aantal fondsen te verplichten voor zo’n kleine groep deelnemers een andere voorziening te treffen of de aanspraken af te laten kopen, voor zover dat door het fonds gerealiseerd zou kunnen worden.

Met deze nota van wijziging wordt tevens overgangsrecht getroffen voor premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid wanneer deze wordt uitgevoerd door een verzekeraar. Bij een verzekeraar wordt premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid veelal vrijstelling van premiebetaling vanwege invaliditeit genoemd. Deze nota van wijziging regelt dat in bepaalde situaties deze premievrije voortzetting onder het karakter van de oude regeling voortgezet mag worden.

In de verzekeringsovereenkomst (inclusief de polisvoorwaarden) is veelal bepaald dat de arbeidsongeschikte (ex)werknemer een rechtstreeks op de verzekeraar vorderbaar recht heeft op voortzetting van de betaling van overeengekomen premiebedragen voor pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat in de gevallen waarin de premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid al is ingegaan, de verplichtingen van de verzekeraar en de premierechten van de arbeidsongeschikte (ex)werknemer vaststaan en niet zonder instemming van de (voormalige) werkgever, (ex)werknemer en verzekeraar aangepast kunnen worden.

Het wordt niet wenselijk geacht om in deze situatie te verplichten dat voormalig werkgevers en ex-werknemers de pensioenovereenkomst aanpassen zodat de verzekeringsovereenkomst en het pensioenreglement met de verzekeraar aangepast wordt.

Zonder overgangsrecht kunnen de afspraken in de verzekeringsovereenkomst niet geëerbiedigd worden.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat deze situatie niet speelt onder het nieuwe pensioenstelsel. Voor een deelnemer die arbeidsongeschikt wordt in het nieuwe pensioenstelsel en een premievrijstelling vanwege invaliditeit ontvangt, zal ook het fiscale maximum gelden. De premie inleg op grond van deze premievrijstelling zal in de toekomst meebewegen met de maximale premie via een aanpassingsmechanisme. Het wettelijke aanpassingsmechanisme werkt overigens twee kanten op waarbij de maximale premie naar beneden kan worden gesteld maar ook naar boven. Partijen zullen dit in ogenschouw moeten nemen in de pensioenovereenkomst, het pensioenreglement en de verzekeringsovereenkomst en bezien wat zij afspreken, voor zowel bijstellingen naar beneden als naar boven.

In het eerste lid wordt geregeld dat het verwerven van pensioenaanspraken vanaf 1 januari 2023 mag worden voortgezet in een uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst zoals dat onder het oude stelsel mogelijk was, mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit het tweede lid. Er mag dus worden afgeweken van het karakter in artikel 10. Onder het verwerven van pensioenaanspraken valt ook het nabestaandenpensioen op opbouw- en risicobasis.

Het voorzetten van de verwerving van pensioenaanspraken brengt niet met zich dat andere nieuwe bepalingen zoals de nieuwe informatievoorschriften niet van toepassing zouden zijn. De nieuwe informatievoorschriften, zoals de keuzebegeleiding in artikel 48a van de Pensioenwet, zijn van toepassing.

In het tweede lid staan de nadere voorwaarden. Het verwerven van pensioenaanspraken bij een verzekeraar mag ten eerste vanaf 1 januari 2023 worden voorgezet als dit het gevolg is van premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid waarbij zowel de eerste ziektedag als ook het doorlopen van de wachttijd (veelal 104 weken) onder het oude pensioenstelsel heeft plaatsgevonden. Dat volgt uit het tweede lid, onderdeel a, in samenhang met onderdeel b onder ten eerste. De premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid moet zijn ingegaan voor het tijdstip dat de verzekeraar overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst onder het nieuwe pensioenstelsel als bedoeld in artikel 220i van de Pensioenwet.

Daarnaast mag het verwerven van pensioenaanspraken bij een verzekeraar vanaf 1 januari 2023 worden voorgezet als dit het gevolg is van premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid waarbij de deelnemer ziek uit dienst treedt onder het oude pensioenstelsel en de wachttijd plaatsvindt na de uitdiensttreding. Ook in die situatie geldt het overgangsrecht mits het recht op premievrije voortzetting uiterlijk op 31 december 2028 is ontstaan. Dat volgt uit het tweede lid, onderdeel a, in samenhang met onderdeel b onder ten tweede.

Tenslotte is in het derde lid overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat de opbouw van pensioenaanspraken wordt uitgevoerd door een premiepensioeninstelling. Doordat premiepensioeninstellingen geen biometrische risico’s mogen verzekeren, kan er sprake zijn van een product waarbij de premievrije voortzetting van de opbouw van pensioenaanspraken vanwege arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer is verzekerd bij een verzekeraar. In die situatie voldoet de verzekeraar de verschuldigde premie aan de premiepensioeninstelling, zodra het recht op de premievrije voortzetting ingaat. Met dergelijke producten wordt de voortzetting van de pensioenopbouw geborgd indien een werknemer of gewezen werknemer arbeidsongeschikt wordt.

In de Wvb is een vergelijkbaar artikel opgenomen voor beroepsgenoten en gewezen beroepsgenoten. Het zou kunnen voorkomen dat een beroepspensioenregeling is ondergebracht bij een verzekeraar of premiepensioeninstelling.

Onderdeel 10 (artikel II, onderdeel Ia)

Ingevolge dit onderdeel wordt voorgesteld artikel 3.133, derde lid, Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing te verklaren op nettolijfrenten. De termijnen die gelden voor de aankoop van brutolijfrenten op de expiratiedatum gelden dan ook voor nettolijfrenten. Voor brutopensioenen en nettopensioenen is hierin ook voorzien in de Wet toekomst pensioenen. Vanuit de praktijk is gevraagd dit ook door te voeren voor nettolijfrenten. Dit past ook bij het streven naar een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Vandaar dat wordt voorgesteld deze termijnen ook te laten gelden voor nettolijfrenten.

Onderdeel 11 (artikel II, onderdeel R)

In het voorgestelde artikel 10.11, eerste lid, Wet IB 2001 wordt voor de volledigheid ook artikel 10.8 Wet IB 2001 opgenomen. Artikel 10.8 Wet IB 2001 regelt de delegatiegrondslag voor artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001). In artikel 22, tweede lid, onderdeel n, UBIB 2001 is een renseigneringsverplichting opgenomen met betrekking tot premies als bedoeld in artikel 3.18 Wet IB 2001. In het voorgestelde artikel 10.11, eerste lid, Wet IB 2001 is reeds voorzien in de overeenkomstige toepassing van artikel 3.18 Wet IB 2001. Voor de experimenteerpensioenregeling voor zelfstandigen is artikel 3.18 Wet IB 2001 van toepassing met inachtneming van wat is opgenomen in het voorgestelde artikel 10.11, tweede lid, Wet IB 2001. De renseigneringsverplichting geldt derhalve ook voor de experimenteerpensioenregeling voor zelfstandigen. Met de voorgestelde aanpassing van artikel 10.11, eerste lid, Wet IB 2001 volgt dit nadrukkelijker uit de wettekst.

Onderdeel 12 (artikel II, onderdeel W)

Deze voorgestelde bepaling regelt de samenloop met artikel IV, onderdeel c, van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen, alsmede het bij koninklijke boodschap van 29 juni 2022 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag ineens) (Kamerstuknummer 36154).

Onderdeel 13 (artikel III, onderdeel B)

De in dit onderdeel opgenomen wijzigingen betreffen verduidelijkingen in de wettekst. In het voorgestelde artikel 18a, vierde lid, Wet LB 1964 is een vroegste en uiterste ingangsdatum van het pensioen opgenomen. Deze vroegste en uiterste ingangsdatum van het pensioen zijn gekoppeld aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor wat betreft de vroegste ingangsdatum van het pensioen is ter verduidelijking toegevoegd, dat uitgegaan dient te worden van de AOW-gerechtigde leeftijd, zoals deze geldt voor het kalenderjaar waarin het vervroegde pensioen ingaat. Dus stel dat voor het kalenderjaar 2027 de AOW-leeftijd 67 jaar bedraagt, dan kan het pensioen in 2027 niet eerder vervroegd ingaan dan op een leeftijd van 57 jaar.

Een latere verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd heeft daarna geen invloed meer op de vroegste pensioeningangsdatum van de betreffende werknemer. Dat geldt overigens ook zo voor de uiterste ingangsdatum van het pensioen.

Onderdeel 14 (artikel III, onderdeel J)

De in dit onderdeel opgenomen wijzigingen betreffen enkele redactionele verbeteringen.

Onderdeel 15 (artikel III, onderdeel Ja)

Met de in dit onderdeel opgenomen aanpassing van artikel 19d Wet LB 1964 wordt voorgesteld de bestaande aanwijzingsbevoegdheid uit te breiden. De Wet LB 1964 kent verschillende verwijzingen naar de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Dit wordt verder en wezenlijker uitgebreid in de voorgestelde aanpassingen van de Wet LB 1964. Als De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten of de rechter oordeelt dat een pensioenregeling niet in lijn is met bepalingen in de Pensioenwet of de Wet verplichte beroepspensioenregeling waarnaar wordt verwezen in de Wet LB 1964 dan kan dat leiden tot een onzuivere fiscale pensioenregeling. Dat geldt ook als maatregelen worden opgelegd door De Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten, of een rechterlijk uitspraak heeft plaatsgevonden, op grond waarvan de pensioenregeling moet worden aangepast om deze in overeenstemming te brengen met de Pensioenwet of de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het kabinet vindt dit ongewenst.

Om dit te voorkomen wordt de aanwijzingsbevoegdheid uitgebreid zodat maatregelen of een rechterlijke uitspraak op grond waarvan de pensioenregeling in overeenstemming moet worden gebracht met de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling of op die wetten gebaseerde bepalingen ook fiscaal gerespecteerd kunnen worden. Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit niet geldt voor fiscale bepalingen in een pensioenregeling. De fiscale bepalingen kunnen vooraf worden getoetst door de Belastingdienst. Voor deze bepalingen kan een beschikking worden verkregen op grond van artikel 19c Wet LB 1964.

Onderdeel 16 (artikel III, onderdeel O)

Indien een deelnemer pensioen opbouwt gedurende een periode van arbeidsongeschiktheid, dan moet deze pensioenopbouw uiterlijk 1 januari 2027 voldoen aan het nieuwe fiscale kader. Dit geldt ook wanneer deze pensioenopbouw is aangevangen vóór 1 januari 2023. Voor zover er sprake is van een premie-inleg wordt in het voorgestelde artikel 38c, eerste lid, Wet LB 1964 overgangsrecht opgenomen. De premie-inleg mag in gevallen als bedoeld in artikel 220h en 220ha van de Pensioenwet en artikel 214f, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling uitstijgen boven de fiscaal maximale grens van artikel 18a Wet LB 1964. Als er geen sprake is van een premie-inleg, dan blijft de opbouw in ieder geval binnen de fiscaal maximale premiegrens. Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging van het voorgestelde artikel 38c Wet LB 1964 wordt, naast een redactionele aanpassing, geregeld dat het overgangsrecht van dat artikel geldt voor voortgezette premie-inleg bij arbeidsongeschiktheid, wanneer deze voortgezette premie-inleg uiterlijk 31 december 2028 is aangevangen en er niet reeds een pensioenregeling als bedoeld in hoofdstuk IIB, zoals dat geldt vanaf 1 januari 2023, op de werknemer van toepassing is. Daarnaast wordt geregeld dat de opbouw van een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum of een wezenpensioen op kapitaalbasis eveneens gerespecteerd wordt. Deze wijzigingen zijn in lijn met de voorgestelde artikelen 220h en 220ha van de Pensioenwet.

Onderdeel 17 (artikel III, onderdeel R)

De in dit onderdeel opgenomen wijziging van het voorgestelde artikel 38q Wet LB 1964 betreft een redactionele verbetering van de tekst. Met de wijzigingen van het voorgestelde artikel 38s Wet LB 1964 wordt voorgesteld dat de premie voor compensatie bij het gebruik van een verlaagde franchise als bedoeld in artikel 18a, derde lid, laatste zin, Wet LB 1964 maximaal betreft het bij die verlaagde franchise behorende maximum plus 3%-punt. Daarnaast wordt voorgesteld dat voor het bepalen van de pensioengrondslag voor het deel van de premie voor ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum ten behoeve van compensatie geen verlaagde franchise gehanteerd kan worden. De opslag op de reguliere premie voor ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum ten behoeve van compensatie is een vaste opslag van 3%-punt waarbij rekening is gehouden met de reguliere minimale franchise. Er is voor de compensatiepremie niet voorzien in een verlaagde compensatiepremie bij een verlaagde franchise. Voor compensatiepremie geldt namelijk dat dit collectief kan worden herverdeeld en de te ontvangen compensatie is niet afhankelijk van het individuele inkomen. Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging van het voorgestelde artikel 38t Wet LB 1964 wordt in lijn met het voorgestelde artikel 38q Wet LB 1964 geregeld dat het overgangsrecht van artikel 38t Wet LB 1964 zich ook uitstrekt tot artikel 19f Wet LB 1964 en de daarop gebaseerde bepalingen.

Onderdeel 18 (artikel III, onderdeel V)

Ingevolge dit onderdeel wordt het voorgestelde artikel 39f, derde lid, Wet LB 1964 vernummerd tot artikel 39f, vierde lid, Wet LB 1964. In de Fiscale verzamelwet 2023 wordt namelijk al reeds een derde lid opgenomen in artikel 39f Wet LB 1964. Met deze aanpassing wordt voorkomen dat artikel 39f Wet LB 1964 twee keer een derde lid krijgt.

Onderdeel 22 (artikel VII, onderdeel Y)

Artikel 59c, vierde lid, Wvb wordt redactioneel aangepast aan het vergelijkbare Pensioenwet artikel.

Onderdeel 25 (artikel VII, onderdeel MMM)

In artikel 145d, derde lid, Wvb vervalt een zinsnede.

Onderdeel 29 (artikel XIIIA)

Deze voorgestelde bepaling regelt de samenloop van wetten die in 2022 of 2023 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 36 067, nr. 12.

Naar boven