36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2022

In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 juli 2022 heeft de commissie verzocht om een stand van zaken brief over het wetsvoorstel voor de Wet toekomst pensioenen (Kamerstuk 36 067) te sturen inzake eventuele wijzigingen naar aanleiding van de rondetafelgesprekken en de schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel.

Rondetafelgesprekken

Uw Kamer heeft drie rondetafelgesprekken gehouden over het wetsvoorstel toekomst pensioenen. De eerste vond plaats op 22 april, de tweede op 10 mei en de derde op 31 mei.

Zowel in het verslag als in het nader verslag bij het wetsvoorstel toekomst pensioenen heeft een aantal fracties van uw Kamer gevraagd om te reflecteren op de bijdragen van verschillende gasten bij de rondetafelgesprekken. In de beantwoording is dit dan ook gedaan. Voor de volledigheid verwijs ik hier naar pagina’s 10, 11, 35, 79, 88, 89, 102, 131, 153 en 154 van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 36 067, nr. 7), waarbij op verschillende bijdragen van de rondetafelgesprekken is ingegaan. Bij de nota naar aanleiding van het nader verslag betreft dit pagina’s 7, 48, 49, 53, 54 en 94.*

Schriftelijke inbreng van de Tweede Kamer

Uw Kamer heeft bij het verslag en het nader verslag uitgebreid vragen gesteld over het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Op een aantal punten is aangegeven dat de schriftelijke inbreng aanleiding is geweest voor de regering om zaken nader uit te zoeken dan wel aan te passen.

In de nota naar aanleiding van het verslag is het volgende aangegeven:

  • In de beantwoording is aangegeven dat de regering zal bezien of, naar aanleiding van een vraag van het lid Omtzigt, de voorgenomen regelgeving aangepast zal worden om bij de inkoop van de vaste uitkering (bij de flexibele premieregeling) dekkingsgraadneutraal te kunnen inkopen. Dit is aangepast in het concept besluit toekomst pensioenen dat momenteel voor toetsen voorligt bij AFM, DNB en de Belastingdienst.

  • In de beantwoording is aangegeven dat de regering heeft kennisgenomen van de wens om tot een wettelijke grondslag te komen voor een geautomatiseerde vorm van gegevensuitwisseling via een zogeheten application programming interface (API) tussen het Pensioenregister en de betreffende pensioenuitvoerder. De regering heeft toegezegd te onderzoeken of deze wens kan worden uitgewerkt in wetgeving. Dit vergt zorgvuldige vormgeving van de privacy- en gegevensdelingswaarborgen, waarbij ook de adviezen van onder andere de Raad van State en de Autoriteit Persoonsgegevens van belang zijn. Deze wens van de pensioensector zou een verbetering zijn voor de uitvoeringspraktijk, maar heeft inhoudelijk geen beleidsmatig verband met de herziening van het pensioenstelsel. Eventuele wetgeving staat dan ook los van het wetsvoorstel toekomst pensioenen.

  • In de beantwoording op vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie is aangegeven dat de regering per nota van wijziging de term «zorg dragen voor elkaar» in het kader van het geüniformeerd partnerbegrip doorvoert. Dit hoort bij de wijzigingen rondom het nabestaandenpensioen en is reeds aangepast via de nota van wijziging die uw Kamer op 17 mei heeft ontvangen.*

  • Naar aanleiding van vragen van SGP, VVD, CDA, PvdA/GL, PVV en CU is aangegeven dat het uniformeren van het wezenbegrip op steun kan rekenen maar vanwege de benodigde zorgvuldigheid en praktische redenen het niet zal lukken dit in dit wetsvoorstel mee te nemen. Het vraagt een zorgvuldige afweging welke definitie dan het meest passend en dekkend is. Zodra dit verder is uitgewerkt zal ik dit zo spoedig mogelijk aan uw Kamer voorleggen, dit zal echter niet meelopen met het wetsvoorstel toekomst pensioenen.

  • De leden van de SGP-fractie hebben gevraagd naar de uitvoerbaarheid van de uitloopperiode bij het nabestaandenpensioen en hoe een dubbele dekking voorkomen wordt. In de uitloopperiode krijgt zowel de oude als de nieuwe pensioenuitvoerder een melding van overlijden vanuit de Basisregistratie Personen. Bij een nieuw dienstverband komt de verplichting voor de oude pensioenuitvoerder om bij overlijden in de uitloopperiode een nabestaandenpensioen uit te keren echter te vervallen. Op dit moment ontbreekt bij pensioenuitvoerders de informatie over een eventueel nieuw deelnemerschap van een gewezen deelnemer bij een nieuwe pensioenuitvoerder. Ik heb toegezegd dat ik samen met de pensioenuitvoering de mogelijkheden zal verkennen om deze uitvoeringspraktijk te verbeteren.

  • Ik heb toegezegd om de Kamer periodiek, tenminste jaarlijks, te informeren over de voortgang van de transitie. Onderdeel van de monitoring is een algemene publieksmonitor over vertrouwen in het pensioenstelsel. Deze zal vier keer per jaar worden uitgevoerd. De eerste editie van deze monitor (nul-meting) is met de nota naar aanleiding van het verslag meegestuurd naar de Kamer en gepubliceerd op rijksoverheid.nl.

In de nota naar aanleiding van het nader verslag is het volgende aangegeven:

  • De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd of de regels rond de vaststelling van de risicohouding voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen (ppi’s) pas later van kracht kunnen worden. In de reactie is aangegeven dat wordt onderkend dat bij verzekeraars en ppi’s sprake kan zijn van een knelpunt, omdat na afloop van een contractperiode direct de nieuwe regels rond de vaststelling van de risicohouding van kracht worden. Dat kan in sommige situaties dus ook al kort na 1 januari 2023 het geval zijn. Ik heb aangegeven dat ik in overleg zal treden met de toezichthouders AFM en DNB om te bezien of dit in de periode kort na inwerkingtreding van de wet gevolgen zou moeten hebben voor het toezicht hierop. Ik beoog hierover tijdig voor de inwerkingtreding duidelijkheid te bieden. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer informeren.

  • De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd hoe moet worden omgegaan met premievrijgestelde voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. In het nieuwe pensioenstelsel zullen nieuwe pensioenregelingen het karakter van een premieregeling hebben, waarbij voor alle regelingen voor ouderdomspensioen een leeftijdsonafhankelijke premie wordt voorgeschreven. Dit geldt ook voor premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid, ook als deze reeds eerder is ingegaan op basis van een uitkeringsregeling. Er geldt een uitzondering/overgangsrecht indien sprake is van een gesloten pensioenfonds en de werkgever heeft opgehouden te bestaan, in dat geval is er geen sprake van een nieuwe premieregeling is. Een dergelijk pensioenfonds zou – zonder overgangsmaatregel – uitsluitend voor de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw door deze deelnemers de pensioenadministratie moeten ombouwen naar een premieovereenkomst. In de nota naar aanleiding van het nader verslag wordt aangekondigd tevens een uitzondering te treffen bij nota van wijziging voor reeds lopende gevallen in een rechtstreeks verzekerde regeling (zoals uitgevoerd door een verzekeraar). In de verzekeringsovereenkomst is namelijk bepaald dat de arbeidsongeschikte (ex-)werknemer een rechtstreeks op de verzekeraar vorderbaar recht heeft op voortzetting van de betaling van overeengekomen premiebedragen voor pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat in de gevallen waarin de premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid al is ingegaan, de verplichtingen van de verzekeraar en de premierechten van de arbeidsongeschikte (ex-)werknemer vaststaan. Daarom is overgangsrecht hier noodzakelijk.

  • De leden van de ChristenUnie-fractie, de SGP-fractie en het lid Omtzigt hebben gevraagd of het nabestaandenpensioen voor de pensioendatum niet gebaseerd moet worden op een gemiddeld loon over een langere periode. Vanwege de eenvoud en duidelijkheid is aangegeven dat wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat de dekking van het risico op overlijden voor pensioendatum een percentage van het laatst verdiende pensioengevend loon bedraagt. Echter, in bepaalde sectoren kan dit tot onwenselijke situaties leiden vanwege fluctuerende inkomens als gevolg van seizoenswerk of bijvoorbeeld uitzendwerk. Ik heb toegezegd om samen met de Staatssecretaris van Financiën, via het Besluit toekomst pensioenen, het Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 zodanig aan te passen dat sociale partners ervoor kunnen kiezen om, indien de sector of bedrijfstak zich daarvoor leent, voor de dekking van nabestaandenpensioen het pensioengevend loon te middelen over vijf jaren.

  • De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd of de regering erkent dat de controleerbaarheid en de uitvoerbaarheid van de partnerdefinitie aanzienlijk toeneemt bij gebruik van de Basisregistratie Personen (BRP). Toegezegd is om samen met de pensioenuitvoerders te onderzoeken of zij een signaal kunnen krijgen vanuit de BRP wanneer partners, die eerder hebben aangegeven dat zij samenwonen, niet langer samenwonen op hetzelfde adres. Dit signaal kan dan voor uitvoerders gebruikt worden om te onderzoeken of er nog sprake is van een samenleefsituatie en partnerschap.

  • In het verslag en nader verslag vroegen diverse fracties naar een gegevensuitwisseling met UWV in het kader van voortzetting van de dekking van het risicopartnerpensioen gedurende de WW-uitkering. Inmiddels is met het UWV gesproken en deels kan tegemoetgekomen worden aan de wens tot gegevensuitwisseling. Dit wordt geregeld in het Besluit SUWI. Op het onderdeel waar geen gegevensuitwisseling mogelijk is, is toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is dat pensioenuitvoerders na een melding van overlijden vanuit de Basisregistratie Personen bij het UWV kunnen nagaan of deze deelnemer op het moment van overlijden een WW-uitkering ontving en op welke wijze dit binnen de Algemene verordening persoonsgegevens vormgegeven zou kunnen worden.

  • De leden van de fracties van ChristenUnie en SGP hebben de regering gevraagd hoe zij de uitvoering van de uitloopdekkingen voor zich ziet waarbij het risico op dubbele dekking wordt verkleind. Dit risico doet zich voor wanneer een deelnemer in de uitloopperiode een nieuwe baan krijgt, waar ook nabestaandenpensioen is verzekerd. Deze informatie is feitelijk ook alleen relevant indien een gewezen deelnemer binnen drie maanden na uitdiensttreding komt te overlijden. Op dit moment ontbreekt bij pensioenuitvoerders de informatie over een eventueel nieuw deelnemerschap van een gewezen deelnemer bij een nieuwe pensioenuitvoerder. In de beantwoording is toegezegd om samen met de pensioenuitvoerders de mogelijkheden te verkennen om deze uitvoeringspraktijk te verbeteren.

  • Tot slot is toegezegd om het volgende onderzoek van het CBS naar de omvang van de witte vlek, dat in 2023 uitgevoerd zal worden, te vragen of het mogelijk is om ook te onderzoeken hoe lang werknemers deel uitmaken van de witte vlek (inzage in hoeveel jaar achtereen werknemers deel uitmaken van de witte vlek).

Uiterlijk begin september ontvangt uw Kamer de tweede nota van wijziging. Deze nota van wijziging zal naar huidig inzicht, naast enkele redactionele aanpassingen, de volgende aanpassingen kennen:

  • Het overgangsrecht voor premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid in verzekerde regelingen, zoals ook toegezegd bij de nota naar aanleiding van het nader verslag.

  • Aan de wettekst zal worden toegevoegd dat het delen van het macro-langlevenrisico via de risicodelingsreserve kan plaatsvinden. Dit staat reeds aangegeven in de memorie van toelichting, maar komt niet duidelijk genoeg naar voren bij de wettekst.

  • Het artikel over het communicatieplan (150j) wordt technisch verduidelijkt, zodat dit op dezelfde wijze is opgebouwd als het artikel over het implementatieplan (150i).

  • Voortzetting van de dekking van wezenpensioen tijdens de standaard uitloopperiode, tijdens de WW-periode en bij vrijwillige voortzetting van de risicodekking wordt mogelijk gemaakt.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


XNoot
*

Kamerstuk 36 067, nr. 11.

XNoot
*

Kamerstuk 36 067, nr. 8.

Naar boven