Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2022
Zolang de oorlog in Oekraïne voortduurt en het COA de instroom van Oekraïense ontheemden
niet aankan is het, om de crisissituatie het hoofd te bieden, noodzakelijk de opvangtaak
voor ontheemden uit Oekraïne elders te beleggen. Daarvoor is een wettelijke basis
nodig. Op 1 april jl. zijn daarom de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking
(hierna: Wvb) geactiveerd. De inwerkingstelling van deze artikelen strekt ertoe om
bij de burgemeesters de wettelijke taak te beleggen zorg te dragen voor de opvang
en verzorging van ontheemden uit Oekraïne.
Met uw Kamer zijn wij van mening dat het staatsnoodrecht niet langer in werking moet
zijn dan noodzakelijk. De buitengewone omstandigheden die tot de inwerkingstelling
van het noodrecht noopten, duren weliswaar voort, maar het staatsnoodrecht is naar
zijn aard bedoeld als tijdelijke oplossing. Zoals het er nu uitziet, lijkt het nodig
om de opvangtaak tijdelijk, maar voor langere tijd bij gemeenten te beleggen. Daarom
willen wij, zoals ook eerder aan uw kamer gemeld, overgaan op een andere, tijdelijke,
juridische basis. Er zal via de reguliere wetgevingsprocedure een voorstel voor een
tijdelijke wet in procedure worden gebracht. Zodra de tijdelijke wet in werking is
zal de werking van het staatsnoodrecht direct worden beëindigd. Het is van groot belang
dat de tijdelijke wet naadloos aansluit op het staatsnoodrecht.
Het opstellen van een tijdelijk wet moet zorgvuldig gebeuren en alle stappen van het
reguliere wetgevingsproces doorlopen, waaronder de consultatiefase en advisering door
de Raad van State. Waar dit proces versneld kan worden, zullen wij dat doen. Op dit
moment wordt er hard gewerkt aan het afstemmen van de inhoud van deze wet en het opstellen
van deze wet. Van belang is dat gewaarborgd wordt dat gemeenten deze taak daadwerkelijk
voor een langere periode kunnen uitvoeren en dat aan de juiste randvoorwaarden wordt
voldaan. Mede daartoe wordt met medeoverheden gesproken om te komen tot bestuurlijke
afspraken om zo ook voor de langere termijn hun huidige inzet en taken te borgen.
Onze inzet is erop gericht om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na het zomerreces
bij uw Kamer in te dienen.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg