36 043 (R2164) Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek inzake samenwerking op defensiegebied en de status van hun strijdkrachten op de grondgebieden in de Caraïben en Zuid-Amerika van de Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden; ’s-Gravenhage, 25 juni 2021

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 23 februari 2022.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 25 maart 2022.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2022

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 25 juni 2021 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek inzake samenwerking op defensiegebied en de status van hun strijdkrachten op de grondgebieden in de Caraïben en Zuid-Amerika van de Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden (Trb. 2021, nr. 105).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 23 februari 2022 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

TOELICHTENDE NOTA

1. lnleiding

Op 25 juni 2021 is te ’s-Gravenhage tot stand gekomen het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek inzake samenwerking op defensiegebied en de status van hun strijdkrachten op de grondgebieden in de Caraïben en Zuid Amerika van het Koninkrijk der Nederlanden de Franse Republiek (Trb. 2021, nr. 105; hierna: «het Verdrag»). Het Verdrag regelt de samenwerking van verdragspartijen, de rechtspositie van personeel van de Nederlandse en Franse strijdkrachten, alsmede de rechtspositie van het civiele personeel van het Ministerie van Defensie van beide landen, dat tijdelijk aanwezig is op het grondgebied van de andere verdragspartij in het kader van samenwerkingsactiviteiten.

Het Koninkrijk en Frankrijk werken in Europa en in het Caribisch gebied samen op het gebied van defensie. Voor activiteiten die plaatsvinden in Europa bestaat reeds een juridisch kader voor de rechtspositie van het defensiepersoneel van beide landen. Deze regeling is neergelegd in het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, nr. 114; hierna: «de NAVO SOFA»). Deze NAVO SOFA is op grond van het gestelde in het eerste lid van artikel XX van de NAVO SOFA uitsluitend van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk.

Gelet op de samenwerking en de gemeenschappelijke defensiebelangen van het Koninkrijk en Frankrijk in het Caribisch gebied bestaat behoefte om ook voor die regio te voorzien in een rechtspositionele regeling van strijdkrachten aanwezig op het grondgebied van de verdragspartijen ten behoeve van activiteiten op het gebied van defensiesamenwerking. Het Verdrag vult deze leemte. Wat betreft Frankrijk is het Verdrag van toepassing op het grondgebied van de Franse Republiek in de Caraïben (de eilanden Guadeloupe, Martinique, Saint-Barthélemy en Saint-Martin) alsmede op het grondgebied van de Franse Republiek in Zuid Amerika (Frans Guyana). Wat betreft het Koninkrijk, is dit Verdrag van toepassing op het gehele Caribische deel van het Koninkrijk (zie ook de toelichting onder artikel 22 en onder paragraaf 4. Koninkrijkspositie hieronder).

Het Verdrag is in de eerste plaats een «klassieke» Status of Forces Agreement (SOFA). Het stipuleert de rechtspositie van de strijdkrachten van verdragspartijen aanwezig op elkaars grondgebied in het kader van gebruikelijke activiteiten op het gebied van defensiesamenwerking, zoals scheepsbezoeken, oefeningen, training en opleiding.

In de afgelopen jaren is in de praktijk echter gebleken dat het wenselijk is het mogelijke toepassingsbereik uit te breiden ten behoeve van andere activiteiten op het gebied van defensiesamenwerking tussen beide landen in het Caribisch gebied, in het bijzonder ten behoeve van activiteiten op het gebied van humanitaire bijstand bij natuurrampen, zoals orkanen, maar ook actueel wordt die behoefte gevoeld tijdens de huidige crises vanwege Covid-19.

Bij gebrek aan een algemeen juridisch kader in dergelijke situaties moet samenwerking en status van personeel nu nog ad hoc worden geregeld. Zo werd op 30 januari 2018 een Notawisseling gesloten houdende een éénjarig verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en de regering van de Franse Republiek inzake de rechtspositie van Franse militairen en andere onderdelen van de Franse overheid in het kader van de nasleep van orkaan Irma (Trb. 2018, nr. 20). Met het sluiten van dat éénjarige verdrag werd de aanwezigheid geformaliseerd van de Franse militairen en overige onderdelen van de Franse overheid die zich in het kader van de hulpoperaties, die op gang kwamen na orkaan Irma, op het grondgebied van Sint Maarten bevonden. Het sluiten van dat verdrag getuigt van de Nederlandse bereidheid om met Frankrijk in de regio samen te werken. Het verdrag is inmiddels buiten werking getreden. Op 6 augustus 2020 heeft het navolging gekregen in een nieuw éénjarig verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Sint Maarten, en de Franse Republiek inzake de rechtspositie en ander overheidspersoneel, aanwezig op elkaars grondgebied, in het kader van de Covid-19-crisis en humanitaire noodhulp bij orkanen (Trb. 2020, nr. 76).

In tijden van crisis, waarin snel gehandeld moet worden, vertraagt evenwel het sluiten van zo’n ad hoc verdrag, wat de uitvoering van de hulpverlening bij crises niet ten goede komt. Beide partijen hebben onderkend dat het meerwaarde heeft om de rechtspositie van defensiepersoneel voor samenwerking op het gebied van humanitaire bijstand bij natuurrampen of andere crises vooraf en structureel te regelen. Om die reden is naast bovengenoemde gebieden van defensiesamenwerking ook humanitaire bijstand bij natuurrampen of in elke andere noodsituatie expliciet benoemd als mogelijke vorm van samenwerking waarop het Verdrag van toepassing is. Hiermee wordt defensiesamenwerking vergemakkelijkt en daarmee ook de bereidwilligheid om deze samenwerking op te zoeken, waardoor deze in tijden van crisis effectief en efficiënt in gang kan worden gezet.

De in artikel 3 van het verdrag opgenomen en ook hierboven reeds genoemde vormen van samenwerking verplichten partijen echter op generlei wijze om deze samenwerking ook daadwerkelijk aan te gaan en uit te voeren. De vermelde opsomming geeft slechts mogelijke vormen van samenwerking weer, die partijen kunnen aangaan indien zij hiertoe nader besluiten. Partijen kunnen in onderling overleg overeenkomen om ook andere activiteiten, dan die genoemd, uit te voeren in het nastreven van hun gemeenschappelijke belangen.

Het tot stand komen van het Verdrag betekent dus niet dat Franse strijdkrachten en civiel personeel zondermeer en zonder enig overleg het grondgebied van het Caribische deel van het Koninkrijk kunnen betreden. Voor ieder bezoek zal toestemming moeten worden verleend door de betreffende lokale autoriteiten. De betreffende autoriteiten van het Caribische deel van het Koninkrijk blijven dus zeggenschap houden over wanneer het personeel van de andere verdragspartij hun grondgebied kan betreden en kunnen hier zo nodig voorwaarden aan stellen.

2. Artikelsgewijze toelichting

TITEL I

Artikel 2

Het eerste lid van dit artikel omschrijft in algemene zin de inhoud van het Verdrag. Deze is tweeledig en omvat:

  • de samenwerking tussen partijen op defensie- en veiligheidsgebied, alsmede;

  • de status van de strijdkrachten en leden van het civiele personeel van de zendende partij op het grondgebied van de ontvangende partij. Bepalingen inzake de status van het personeel zijn opgenomen in Titel II van het Verdrag, waarop in de artikelen 7–20 nader zal worden ingegaan.

Op grond van het tweede lid van dit artikel is de nadere tenuitvoerlegging van de samenwerking voorbehouden aan de ministeries belast met defensie en veiligheid van beide partijen. De woorden «met veiligheid» zijn op verzoek van Frankrijk toegevoegd, omdat de «Gendarmerie nationale» als tak van de Franse strijdkrachten is geplaatst onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken, met extra taken voor het Ministerie van Defensie. Laatstgenoemde taken vallen binnen de reikwijdte van het Verdrag. Op grond van het gestelde in het derde lid van dit artikel kan de nadere uitvoering van het Verdrag worden overeengekomen door middel van elk passend instrument dat tussen bevoegde autoriteiten van partijen wordt overeengekomen. In de praktijk komt dit veelal neer op niet-juridisch verbindende internationale beleidsafspraken (Memoranda of Understanding, MoU’s), waarin nadere afspraken van technische en uitvoerende aard tussen de competente defensieautoriteiten van beide partijen kunnen worden gemaakt ten behoeve van een concrete samenwerkingsactiviteit.

Artikel 3

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van mogelijke vormen van samenwerking die partijen kunnen aangaan. Hierbij valt niet alleen te denken aan gebruikelijke activiteiten zoals scheepsbezoeken, oefeningen, training en opleiding, maar meer in het bijzonder ook aan activiteiten op het gebied van humanitaire bijstand bij natuurrampen, zoals orkanen, maar het kan ook uitkomst bieden bij het bezweren van andere crises zoals Covid-19. Om een vorm van samenwerking te kunnen aangaan, dienen partijen hiertoe altijd een nader besluit te nemen. Partijen kunnen in onderling overleg overeenkomen om ook andere activiteiten, dan die genoemd, uit te voeren in het nastreven van hun gemeenschappelijke belangen (onderdeel g). Alle genoemde onderwerpen verplichten partijen op generlei wijze om deze samenwerking ook daadwerkelijk aan te gaan en uit te voeren.

Artikel 4 en 5

Op grond van het gestelde in het tweede lid van artikel 4 draagt elke partij in beginsel de kosten van zijn personeel in het kader van de uitvoering van activiteiten, genoemd in artikel 3. Bevoegde autoriteiten van partijen kunnen van deze regel afwijken in de nadere afspraken, bedoeld in het derde lid van artikel 2.

De artikelen 4 en 5 gaan verder in op de logistieke ondersteuning die personeel van de ene partij ontvangt, wanneer het zich in het kader van activiteiten, genoemd in artikel 3, op het grondgebied bevindt van de andere partij. Deze logistieke ondersteuning wordt op grond van het gestelde in het eerste lid van artikel 4 alsmede op grond van het eerste lid van artikel 5 door de ontvangende partij verleend, voor zover het de mogelijkheden daartoe heeft en omvat onder meer het beschikbaar stellen van onderdak en installaties, van voedsel en goederen, alsmede dat van vervoer en andere diensten. Het beschikbaar stellen van deze logistieke ondersteuning geschiedt op grond van het gestelde in het tweede en derde lid van artikel 5 kosteloos of tegen vergoeding en onder nadere voorwaarden, zoals overeengekomen in de nadere afspraken, bedoeld in het derde lid van artikel 2.

TITEL II

Artikel 6

De in dit artikel genoemde Overeenkomst inzake de uitwisseling van beschermde en gerubriceerde gegevens (Trb. 1992, 139) is alleen van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk. Op grond van het gestelde in artikel 14 van die Overeenkomst zal wat betreft de modaliteiten van de toepassing van de Overeenkomst ten aanzien van het Caribisch deel van het Koninkrijk nog een nadere overeenkomst worden gesloten. Partijen komen in artikel 6 van het onderhavige Verdrag overeen om deze nadere overeenkomst ten aanzien van het Caribische deel te sluiten. De overeenkomst zal door de verantwoordelijke departementen worden onderhandeld. Het ontbreken van de overeenkomst vormt geen belemmering voor de samenwerking, maar het maken van goede afspraken over uitwisseling van beschermde en gerubriceerde gegevens wordt wel wenselijk geacht. Afhankelijk van de inhoud van de gedeelde gegevens, zullen tot de inwerkingtreding van de nieuwe overeenkomst eventueel nadere MoU’s worden overeengekomen.

Artikel 7

In het eerste lid van dit artikel is een bepaling opgenomen dat het personeel van de zendende partij de op het grondgebied van de ontvangende partij geldende wetgeving dient te respecteren. Op grond van het gestelde in het tweede lid van dit artikel dient het personeel zich te onthouden van elke politieke activiteit op het grondgebied van de ontvangende partij. Dit zijn standaardbepalingen voor SOFA’s. Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in artikel II van de NAVO SOFA.

Artikel 8 en 9

Artikel 8 en 9 behandelen de binnenkomst op en het vertrek van het grondgebied van de ontvangende partij van respectievelijk personeel en materieel. Ten aanzien van het Koninkrijk geldt te allen tijde dat de (lokaal) bevoegde autoriteiten eerst dienen in te stemmen met een bepaalde activiteit alvorens een activiteit op het grondgebied van het betreffende land binnen het Koninkrijk kan plaatsvinden.

Wat betreft de binnenkomst van personeel worden de bevoegde autoriteiten van de ontvangende partij, op grond van het gestelde in het eerste lid van artikel 8, door de bevoegde autoriteiten van de zendende partij op de hoogte gesteld van de identiteit van het personeel dat het grondgebied van de ontvangende partij zal betreden. Binnenkomst geschiedt op basis van een geldig paspoort of een geldige identiteitskaarten een individuele of collectieve dienstopdracht afgegeven door de autoriteiten van de zendende partij (tweede lid). In de dienstopdracht wordt aangegeven dat de persoon of groep behoort tot de strijdkrachten (de Franse Gendarmerie behoort hier ook toe) of het Ministerie van Defensie van de zendende partij alsmede welke reis/missie aan hen is opgedragen. De bevoegde autoriteiten van de ontvangende partij worden door de bevoegde autoriteiten van de zendende partij tevens op de hoogte gesteld van het vertrek van het personeel. Het personeel verblijft tijdelijk op het grondgebied van de ontvangende partij en verwerft derhalve geen recht op permanent verblijf (derde lid).

Wat betreft de binnenkomst van goederen wordt op grond van het gestelde in het eerste lid van artikel 9 een lijst met goederen, die nodig zijn voor de uitvoering van voorziene activiteiten, vooraf doorgegeven aan de ontvangende partij. Teneinde zich van de conformiteit hiervan te vergewissen, behoudt de ontvangende partij het recht om controles uit te oefenen. Gerubriceerd materieel is van dergelijke controles uitgesloten. Ook de officiële documenten van de strijdkrachten van de zendende partij in een verzegelde omslag zijn op grond van het gestelde in het vijfde lid niet onderworpen aan controles. Op grond van het gestelde in het tweede lid wordt onder de regeling van tijdelijke invoer en onder de voorwaarden voorzien in de wetgeving van de ontvangende partij vrijstelling verleend van alle rechten en heffingen, die gewoonlijk door de ontvangende partij worden geheven op goederen die door de strijdkrachten van de zendende partij in het kader van de uitvoering van de officiële taken worden ingevoerd en wederom worden uitgevoerd. Op grond van het gestelde in het vierde lid gelden voor het wederuitvoeren van de goederen dezelfde vrijstellingen en voorwaarden. Op grond van het gestelde in het derde lid kunnen de ingevoerde goederen niet zonder toestemming van de ontvangende partij op het grondgebied van de ontvangende partij aan derden worden verkocht, uitgeleend, geschonken of worden vernietigd.

Artikel 10 en 11

Artikel 10 en 11 bevatten de gebruikelijke bepalingen in SOFA’s ten aanzien van het dragen van het uniform en militaire onderscheidingstekens en het dragen van wapens door het militaire personeel van de zendende partij. Op grond van het gestelde in artikel 11 zijn de voorwaarden voor het dragen en gebruiken van wapens op het grondgebied van de ontvangende partij ten behoeve van voorziene activiteiten, genoemd in artikel 3, in overeenstemming met de geldende wetgeving van de ontvangende partij. Uitgangspunt is dat het gebied waarbinnen de wapens mogen worden gedragen en gebruikt, beperkt is tot militaire faciliteiten. Daarnaast geldt ook hier het vereiste van artikel 7 dat de zendende partij de geldende wetgeving dient te respecteren, ook ten aanzien van het bezit en gebruik van wapens.

Artikel 12

Op grond van het gestelde in het eerste lid, komen de bevoegdheden op krijgstuchtelijk gebied toe aan de autoriteiten van de zendende partij. De autoriteiten van de ontvangende partij hebben op dit gebied geen krijgstuchtelijke bevoegdheden, maar kunnen op grond van het gestelde in het tweede lid wel eisen dat personeel van de zendende partij wordt teruggestuurd na een gedraging die indruist tegen het geldende tuchtrecht van hun strijdkrachten. De regeling inzake het uitoefenen van rechtsbevoegdheid bij strafbare feiten begaan door het personeel van de zendende partij op het grondgebied van de ontvangende partij is vastgelegd in artikel 17.

Artikel 13

Op grond van het gestelde in dit artikel mag het personeel van de zendende partij, in overeenstemming met de wetgeving van de ontvangende partij, op het grondgebied van de ontvangende partij voertuigen besturen mits:

  • zij in het bezit zijn van een (geldig) burgerlijk of militair rijbewijs afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de zendende partij; en

  • het een categorie voertuig betreft dat door dit rijbewijs wordt toegestaan.

Artikel 14

In het kader van de in artikel 3 voorziene samenwerking zijn de voertuigen, staatsschepen en staatsluchtvaartuigen van de zendende partij op grond van het gestelde in het eerste lid vrijgesteld van rechten, belastingen en tolgelden onder dezelfde voorwaarden die gelden voor overeenkomstige transportmiddelen van de ontvangende partij. Havengelden en parkeergelden dienen wel betaald te worden. Op grond van het gestelde in het tweede lid verleent de ontvangende partij langs diplomatieke weg, wanneer zij dit geschikt acht, de vereiste vergunningen voor het gebruik door de zendende partij van het land, het luchtruim of de zee in overeenstemming met haar wetgeving.

Artikel 15

Dit artikel regelt de veiligheid binnen en buiten de installaties die ter beschikking zijn gesteld van de leden van het personeel van de zendende partij. Een soortgelijke regeling inzake veiligheid is opgenomen in artikel VII lid 10 van de NAVO SOFA.

Op grond van het gestelde in het eerste en tweede lid kunnen de bevoegde autoriteiten van de zendende partij binnen de installaties de nodige maatregelen nemen om de veiligheid te waarborgen. Zij dienen dit wel in samenspraak te doen met de bevoegde lokale autoriteiten van de ontvangende partij en met inachtneming van de wetgeving van de ontvangende partij. Zo hebben de strijdkrachten van de zendende partij op grond van het gestelde in het vierde lid binnen de installaties ook het recht om, met instemming en in samenspraak met de autoriteiten van de ontvangende partij, politietoezicht uit te oefenen ter handhaving van de discipline en waarborging van de veiligheid van de uitgezonden strijdkrachten.

Wat betreft de veiligheid aan de buitenzijde van de installaties blijven, op grond van het gestelde in het derde lid, de bevoegde autoriteiten van de ontvangende partij verantwoordelijk. Indien het echter noodzakelijk is om de veiligheid van de installaties te waarborgen, kunnen de strijdkrachten van de zendende partij met instemming van en in samenspraak met de autoriteiten van de ontvangende partij worden opgeroepen om in te grijpen aan de buitenzijde van de installaties, voor zover dit in overeenstemming is met de wetgeving van de ontvangende partij.

Artikel 16

Voorafgaand aan een bezoek zal een installatie van communicatiesystemen van de zendende partij moeten worden goedgekeurd door de ontvangende partij (eerste lid). Op grond van het gestelde in het tweede lid maakt de zendende partij uitsluitend gebruik van aan haar toegewezen frequenties. Het gebruik hiervan is kosteloos. De ontvangende partij geeft zonder toestemming van de zendende partij geen inlichtingen over deze frequenties aan derden. Op grond van het gestelde in het vierde lid worden door de ontvangende partij ook post- en telegraafverrichtingen tegen nadere voorwaarden ter beschikking gesteld.

Artikel 17

De in dit artikel vastgelegde bepalingen zijn gebaseerd op de uitgangspunten van artikel VII van de NAVO SOFA. Dit artikel geeft conform het gestelde in het eerste en tweede lid een verdeling van rechtsmacht waarbij de ontvangende partij rechtsmacht uitoefent ten aanzien van strafbare feiten die op haar grondgebied zijn begaan door het personeel van de zendende partij. Tegelijkertijd verleent de ontvangende partij aan de bevoegde autoriteiten van de zendende partij het recht om bij voorrang rechtsmacht over het personeel van de zendende partij uit te oefenen bij:

  • vergrijpen die voortvloeien uit enige daad of nalatigheid, begaan in de uitoefening van de officiële taken;

  • vergrijpen die uitsluitend gericht zijn tegen de veiligheid of eigendommen van de zendende partij; of

  • vergrijpen die uitsluitend gericht zijn tegen een ander lid van het personeel van de zendende partij of de eigendommen van een ander lid van dat personeel.

Verder kunnen partijen overwegen om, op grond van het gestelde in het derde lid, op verzoek van de andere partij af te zien van hun rechtsmacht. Als de zendende partij rechtsmacht heeft en besluit om deze niet uit te oefenen, stelt deze de ontvangende partij hiervan zo spoedig mogelijk in kennis, aldus het gestelde in het vierde lid. Op grond van het gestelde in het vijfde lid zal de zendende partij personeel ten behoeve van het vooronderzoek aan de bevoegde autoriteiten van de ontvangende partij ter beschikking stellen. Op grond van het gestelde in het zesde lid nemen de autoriteiten van de ontvangende partij een verzoek van de zendende partij in welwillende overweging om de bewaking van een personeelslid op hun grondgebied te laten berusten bij de zendende partij, totdat vervolging door de ontvangende partij wordt ingesteld. In geval van arrestatie van een personeelslid van de zendende partij, wordt de zendende partij hiervan onverwijld door de autoriteiten van de ontvangende partij in kennis gesteld (zevende lid). Op grond van het gestelde in het achtste lid verlenen de partijen elkaar hulp bij de uitvoering van alle noodzakelijke nasporingen ter zake van een vergrijp en bij het bijeenbrengen van bewijsmateriaal. Partijen stellen elkaar verder in kennis van de afdoening hiervan door hun respectievelijke rechterlijke instanties.

In het negende lid zijn basisrechten voor de verdachte vastgelegd, indien deze valt onder de rechtsmacht van de ontvangende partij en door deze wordt vervolgd. Indien een personeelslid van de zendende partij door de rechter van de ontvangende partij wordt veroordeeld, kan de zendende partij op grond van het gestelde in het tiende lid een verzoek indienen bij de ontvangende partij om de straf in de zendende partij uit te zitten. Dit verzoek wordt door de ontvangende partij in welwillende overweging genomen. Wanneer een personeelslid van de zendende partij overeenkomstig de bepalingen van dit artikel is veroordeeld of is vrijgesproken, mag hij niet nogmaals voor hetzelfde vergrijp worden berecht door de gerechten van de andere partij (elfde lid). Het twaalfde lid behandelt de overdracht van personeelsleden aan de partij die rechtsmacht uitoefent. Overdracht zal in beginsel niet plaatsvinden aan de partij die rechtsmacht uitoefent wanneer die partij straffen ten uitvoer legt die in strijd zijn met verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen waarbij één van de verdragspartijen partij is. Overdracht vindt alleen plaats indien zeker wordt gesteld dat deze straffen niet worden gevorderd, uitgesproken of bij een uitspraak niet ten uitvoer worden gelegd. Ook indien de nationale wetgeving van partijen voorziet in de vermelde straffen zullen deze niet worden gevorderd, uitgesproken of bij een uitspraak ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 18

Dit artikel behandelt de vorderingen tot schadevergoeding die partijen onderling jegens elkaar of jegens elkaars personeel hebben, alsmede de toerekenbaarheid en vergoeding van schade die wordt toegebracht aan derden. Een soortgelijke regeling inzake claims is opgenomen in artikel VIII lid 1 en 5 van de NAVO SOFA.

Op grond van het gestelde in het eerste lid doen partijen over en weer afstand van aanspraken jegens elkaar of jegens een personeelslid van de andere partij, ter zake van schade aan hun eigendommen en ter zake van schade (letsel) van hun personeel, toegebracht in het kader van de uitoefening van de dienst. Wat betreft de schade aan eigendommen betreft het hier schade toegebracht aan de eigendommen van het Koninkrijk, die zich in het Caribische deel van het Koninkrijk bevinden. Voornamelijk betreft dit eigendommen van, of in gebruik bij, de strijdkrachten, maar ook eigendommen van de lokale autoriteiten in het betreffende Caribische deel van het Koninkrijk vallen hieronder. Afhandeling van eventuele lokale schade is een interne aangelegenheid van het Koninkrijk, dat wil zeggen tussen het Ministerie van Defensie en de lokale autoriteiten.

Het afstand doen van vorderingen tot schadevergoeding is niet van toepassing wanneer de schade het gevolg is van een handelen met het oogmerk om schade toe te brengen (opzet) of het gevolg is van een grove fout of een grove nalatigheid (grove schuld). De partijen bepalen in dat geval in onderling overleg de toerekenbaarheid van de schade en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding.

Op grond van het tweede lid treedt de ontvangende partij op namens de zendende partij voor de afhandeling van schade aan derden die door personeel van de zendende partij wordt veroorzaakt in de uitoefening van de dienst. De ontvangende partij is op de hoogte van de geldende regels en procedures, wat voor derden derhalve meer zekerheid biedt en noodzakelijke bescherming. Wat betreft de verdeling van schade geldt op grond van het derde lid het volgende:

  • indien schade toerekenbaar is aan een partij zal deze partij voor vergoeding zorgdragen;

  • indien schade toe te schrijven is aan beide partijen of indien schade niet kan worden toegeschreven aan de ene of de andere partij, vindt verdeling over partijen op basis van gelijkheid plaats;

  • Partijen bepalen in onderling overleg de hoogte van het schadebedrag en aan wie deze moet worden toegerekend.

Artikel 19

Op grond van het gestelde in het tweede lid kunnen leden van het personeel van de zendende partij gedurende hun verblijf op het grondgebied van de ontvangende partij in het kader van de onderhavige overeenkomst in noodgevallen geneeskundige en tandheelkundige zorg krijgen van de gezondheidsdiensten van de strijdkrachten van de ontvangende partij onder dezelfde omstandigheden als voor leden van de ontvangende partij. Spoedeisende medische en tandheelkundige hulp bij de militair geneeskundige instellingen van de ontvangende partij, alsmede evacuaties in noodsituaties met militaire middelen zijn kosteloos. Alle overige medische en tandheelkundige verzorging alsmede evacuaties blijven op grond van het gestelde in het derde lid voor rekening van de zendende partij.

Artikel 20

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen in geval een personeelslid van de zendende partij komt te overlijden. Het eerste en het tweede lid geven een regeling inzake het vaststellen van het overlijden respectievelijk inzake het op de hoogte brengen van de autoriteiten van de zendende partij. Op grond van het gestelde in het derde lid kan de zendende partij bij de gerechtelijke autoriteiten van de ontvangende partij een verzoek indienen voor een autopsie van de overledene. De autoriteiten van de ontvangende partij kunnen hierop een autopsie gelasten, uit te voeren door een door deze autoriteiten aan te wijzen arts. Een bevoegde vertegenwoordiger van de zendende partij kan hierbij aanwezig zijn, indien de wetgeving van de ontvangende partij dit toestaat. Wat betreft het Koninkrijk is dit derhalve afhankelijk van de geldende relevante wetgeving op Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de geldende wetgeving in het Caribische deel van Nederland. De wetgeving kan per gebied verschillen. Op grond van het gestelde in het derde lid is het tevens mogelijk dat de ontvangende partij op eigen initiatief een autopsie gelast.

Titel III

Artikel 21

De partijen komen overeen dat geschillen die voortvloeien uit of verband houden met het Verdrag in overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de partijen en langs diplomatieke weg worden beslecht. Dit is een gebruikelijke geschillenbeslechtingsbepaling in SOFA’s.

Artikel 22

Wat het Koninkrijk betreft, is het de bedoeling dat het Verdrag voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland zal gelden. Als gevolg van het gestelde in het eerste lid, zal in de kennisgeving zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid, te zijner tijd worden aangegeven voor welke Caribische delen het Verdrag in werking zal treden (zie ook de toelichting onder paragraaf 4. Koninkrijkspositie hieronder).

Artikel 23

Dit artikel bevat gebruikelijke bepalingen inzake de inwerkingtreding, wijziging en beëindiging van het Verdrag. Op grond van het gestelde in het tweede lid wordt het Verdrag gesloten voor een periode van 10 jaar met telkens een stilzwijgende verlenging voor eenzelfde tijdvak. Op grond van het gestelde in het vijfde lid worden partijen bij beëindiging van het Verdrag niet ontslagen van de uitvoering van verplichtingen, die tijdens de toepassing van het Verdrag zijn aangegaan. Met name kan in dit kader worden gedacht aan financiële verplichtingen.

3. Een ieder verbindende bepalingen

Naar het oordeel van de regering bevat het Verdrag enkele een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. In enkele bepalingen zijn afspraken opgenomen waaraan door de Nederlandse rechter rechtstreekse werking zou kunnen worden toegekend.

Het betreft allereerst artikel 18, tweede lid (schade aan derden), waarin is bepaald dat schade die door het personeel van de zendende partij aan derden wordt berokkend, door de ontvangende partij namens de zendende partij zal worden afgewikkeld in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de ontvangende partij. Ingeval Frans personeel aan Nederlandse derden dus schade berokkent, zal het Koninkrijk de schade namens Frankrijk afwikkelen.

Als laatste betreft het artikel 17, negende lid en elfde tot en met dertiende lid (rechtsmacht). Wanneer de ontvangende partij een lid van het personeel van de zendende partij verdenkt van het plegen van een strafbaar feit, komt dat lid de rechten toe zoals gesteld in lid 9. Op basis van lid 11 mag dat lid van het personeel niet tweemaal voor hetzelfde feit worden berecht. Op basis van lid 12 zal het lid van het personeel pas worden overgedragen aan de ontvangende partij wanneer gewaarborgd is dat straffen die in strijd zijn met verplichtingen voortvloeiende uit internationale verdragen waarbij het Koninkrijk of Frankrijk partij is niet zullen worden gevorderd of uitgevoerd. Evenzo geldt op basis van lid 13 dat de ontvangende partij dergelijke straffen niet vordert of uitvoert tegen het lid van het personeel van de zendende partij.

4. Koninkrijkspositie

Ingevolge artikel 22, eerste lid, is het de bedoeling dat het Verdrag voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland zal gelden. De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben laten weten medegelding te wensen voor hun land. Het Verdrag zal dus voor het gehele Caribische deel van het Koninkrijk gelden.

De Minister van Defensie, K.H. Ollongren

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Naar boven