Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 35990 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 35990 nr. B |
Vastgesteld 8 november 2022
Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA gezamenlijk verwelkomen het wetsvoorstel waarmee in Nederland de mogelijkheid om als ouders te kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam wordt geïntroduceerd. Zij hebben daarover nog enkele vragen die zich vooral richten op gelijke behandeling, de vangnetbepaling, de praktische gang van zaken en de mogelijkheid van achternaamswijziging.
Met dit wetsvoorstel moet het mogelijk worden dat kinderen de achternamen van beide ouders dragen. Met inachtneming van het politieke primaat van de Tweede Kamer, leggen de leden van de CDA-fractie graag de enkele vragen aan de regering voor.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel en wensen de regering hierover enkele vragen te stellen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel en hebben enkele vragen over het voorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en leggen in de schriftelijke voorbereiding graag de volgende vragen voor.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben meerdere vragen bij de noodzaak en de onderbouwing van het wetsvoorstel.
Het lid van de OSF-fractie heeft kennisgenomen van het wetsvoorstel en wenst de regering enkele vragen te stellen hierover.
De memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel zet nadrukkelijk in met een verwijzing naar mensenrechtenverdragen, Europese regelgeving en jurisprudentie. Het wetsvoorstel wordt vanuit dat perspectief gepresenteerd als een verbetering, zo begrijpen de leden van de ChristenUnie-fractie. Bestond er voor de regering ook een aanwijsbare aansporing vanuit de bedoelde verdragen, regelgeving en jurisprudentie om dit wetsvoorstel in te dienen?
Bovendien vernemen deze leden graag van de regering op welke onderdelen de voorgestelde wettekst nog niet (geheel) aan de mensenrechtelijke en Europese normen voldoet.
Mede in dat verband brengen de leden van de ChristenUnie-fractie graag nogmaals onder de aandacht dat de ambtsvoorganger van de Minister voor Rechtsbescherming nog in 2019 aan de Tweede Kamer schreef dat niet gebleken is van dermate grote en urgente maatschappelijke problemen op het gebied van het naamrecht dat een fundamentele wijziging van wet- en regelgeving op korte termijn noodzakelijk is. Kan de regering daarop nog eens reflecteren vanuit de kennelijk sindsdien gewijzigde omstandigheden?
De leden van de SGP-fractie constateren dat tussen het rapport van de Werkgroep liberalisering naamrecht en de indiening van het wetsvoorstel tien jaar is verstreken zonder dat substantiële gebeurtenissen zijn voorgevallen die tot wijziging van de wetgeving noopten, zo blijkt ook uit reacties van eerdere kabinetten. Vervolgens is een motie aangenomen die tot indiening van het wetsvoorstel heeft geleid.2 Waarom is het wenselijk om belangrijke ordeningen als het naamrecht te wijzigen wanneer niet op basis van onderzoek inzichtelijk gemaakt kan worden dat aanmerkelijke maatschappelijke onvrede bestaat of dat de problemen voor een bepaalde groep wezenlijk van aard zijn? Deze leden menen dat een publiekspeiling naar de behoefte van burgers onvoldoende grond is voor een wijziging.
De regering heeft aangegeven dat het wetsvoorstel ook een oplossing vormt voor moeilijke gesprekken tussen partners over wiens naam de kinderen zullen dragen. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan onderbouwen dat dit een dusdanig omvangrijk probleem is dat wijziging van de wetgeving de aangewezen weg is. Uit welke onderzoeken blijkt dat dit probleem frequent speelt?
Het lid van de OSF-fractie vraagt de regering om – in het kader van de subsidiariteitsbeoordeling die de Eerste Kamer moet gaan doen – aan te geven hoe is vastgesteld dat er noodzaak bestaat voor onderhavig wetsvoorstel? Kan de regering aangeven wat de (mogelijke) voor- en nadelen zijn van dit wetsvoorstel, en waarom de voordelen volgens de regering zwaarder wegen dan de nadelen?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt vermeld dat een uitgevoerde «toets effecten op gender gelijkheid» laat zien dat het effect op de gendergelijkheid van de extra keuze mogelijkheid voor de dubbele achternaam wordt voorzien als neutraal tot positief. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen de regering hier nader op in te gaan. Wat zijn precies de effecten op gendergelijkheid en waarom worden deze als neutraal tot positief beoordeeld? In de betreffende passage wordt alleen gesproken over de effecten van de extra keuzemogelijkheid. Zijn de effecten van de gekozen vangnetnorm ook onderzocht en afgezet tegen mogelijke effecten op gendergelijkheid van alternatieven voor deze norm? Kan de regering de uitgevoerde gendertoets aan de Eerste Kamer doen toekomen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering zelf geen standpunt lijkt in te nemen over de keuze van de achternaam in relatie tot het belang van het kind, maar dat dit aan de vrije keuze wordt overgelaten. Heeft de regering onderzocht wat vanuit de literatuur bekend is over de rol van de achternaam voor de ontwikkeling van het kind? Waarom heeft zij er eigenlijk niet voor gekozen om voor alle kinderen te bepalen dat zij de namen van de beide ouders dragen, zodat de gelijkheid van alle kinderen gewaarborgd is? Het komt deze leden niet fraai voor dat door het wetsvoorstel in toenemende mate ongelijkheid tussen kinderen kan ontstaan. Tijdens de behandeling heeft de regering als bezwaar praktische aspecten benoemd zoals de noodzaak dat alle ouders naar de gemeente zouden moeten. Leggen dergelijke praktische overwegingen voldoende gewicht in de schaal als het gaat om het beoordelen van het belang van het kind? En zou de uitvoering niet veel eenvoudiger blijven als juist alle kinderen een dubbele achternaam krijgen?
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben enkele vragen over de manier waarop (aanstaande) ouders worden geïnformeerd over de mogelijkheden van naamskeuze en wat er gebeurt als zij geen keuze maken. Kan de regering aangeven hoe dat op dit moment gebeurt? Worden (aanstaande) ouders actief gewezen op de mogelijkheid van achternaamskeuze (en wat er gebeurt als zij geen keuze maken) bij een erkenning van een ongeboren vrucht of een latere erkenning van een al geboren kind? Gebeurt dit ook actief als er aangifte wordt gedaan van de geboorte van een kind binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap? Wordt in het geval van geboorte binnen huwelijk of geregistreerd partnerschap, waarin de vader doorgaans degene is die aangifte doet, geverifieerd of er overeenstemming is over de achternaam? Wordt er bij digitale aangifte van de geboorte expliciet gevraagd naar de keuze van de geslachtsnaam en het bestaan van overeenstemming hierover? Zal er na invoering van het voorliggende wetsvoorstel iets veranderen in de uitvoeringspraktijk?
Ouders krijgen met het wetsvoorstel meer keuzemogelijkheden. Echter, uiteindelijk wordt het totale aantal namen beperkt tot twee. Leidt het wetsvoorstel daarmee dan juist niet tot extra keuzeproblemen bij toekomstige generaties ouders, vragen de leden van de CDA-fractie.
Kan de regering reflecteren op de volgende casus. Klopt het dat, bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, in het geval van een huwelijk tussen Jansen Pietersen en Jansen Pieters de Vries, de huidige samengestelde geslachtsnaam Jansen Pieters wordt behandeld als enkelvoudige geslachtsnaam? Zo ja, kan de Minister bevestigen of dit huwelijk dan de optie biedt voor de volgende mogelijke geslachtsnamen voor een kind: Jansen Pietersen, Jansen Pieters de Vries, Jansen Jansen Pieters, Jansen Pieters Jansen, Jansen de Vries, de Vries Jansen, Pietersen Jansen Pieters, Jansen Pieters Pietersen, Pietersen de Vries, de Vries Pietersen. Kan de geslachtsnaam van één van de ouders verdwijnen na een scheiding en kan hier nog bezwaar tegen gemaakt worden? Kan het kind, indien meerderjarig, de naam van de vader of de moeder laten doorhalen, zo vragen de D66-fractieleden.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat het volgens het wetsvoorstel ook mogelijk wordt dat in situaties waarin ouders samen vier namen hebben waaruit zij kunnen kiezen, zij bij de achternaamkeuze voor hun kind ook kunnen besluiten terug te gaan naar een enkele naam. Dat zou bijvoorbeeld betekenen dat de ouders Jansen Peters en Visser Smit kunnen besluiten hun kind de achternaam Visser te geven.
Deze leden vinden het opmerkelijk dat uit de publiekspeiling van Kantar blijkt dat mensen de beperking tot twee achternamen lastig te begrijpen vinden, ondanks dat is uitgelegd dat de achternaam maximaal uit twee namen mag bestaan. Burgers denken dat de kinderen van mensen met dubbele achternamen kunnen eindigen met vier achternamen, wanneer dubbele achternamen worden doorgegeven. Hoe gaat de regering om met deze constatering? Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat burgers teleurgesteld raken als zij erachter komen dat de wet minder mogelijkheden biedt dan gedacht?
Het initiatief stelt dat er een beperking komt tot twee achternamen. Als één (of beide) ouder(s) momenteel al een (ogenschijnlijk) dubbele achternaam heeft, welke achternamen zal of kan het kind dan krijgen, zo vraagt het lid van de OSF-fractie.
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft de regering aangegeven dat een andere vangnetnorm zal leiden tot hoge lasten, omdat dan iedereen die kiest voor alleen de naam van de vader een akte van naamskeuze moet laten opmaken. Kan de regering deze stelling nader onderbouwen, mede gezien het feit dat het opmaken van een dergelijke akte doorgaans gecombineerd zal worden met het doen van de aangifte van de geboorte? Hoe hoog zijn thans de lasten in verband met het opmaken van de akte van naamskeuze in de gevallen waarin een kind na erkenning de naam van de vader krijgt, zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA.
Ter rechtvaardiging van de gekozen vangnetbepaling (het handhaven van de bestaande vangnetbepaling) voert de regering aan dat deze bepaling de heersende opvatting van de bevolking, die in meerderheid voor de achternaam van de vader kiest, weerspiegelt. Naar het oordeel van de leden miskent de regering hiermee het wezen van de overheidsverplichtingen om te komen tot gendergelijkheid. Zo stelt artikel 5 van het VN-Vrouwenverdrag dat de staat alle passende maatregelen moet nemen om «het sociale en culturele gedragspatroon van de man en de vrouw te veranderen ten einde te komen tot de uitbanning van vooroordelen, van gewoonten en van alle andere gebruiken, die zijn gebaseerd op de gedachte van de minderwaardigheid of meerderwaardigheid van één van beide geslachten of op de stereotiepe rollen van mannen en vrouwen». Is de regering het met de leden eens dat de traditie dat vader zijn achternaam doorgeeft aan de kinderen een traditie is die is gebaseerd op stereotype rollen van mannen en vrouwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet dat dan niet betekenen dat de overheid zich niet neerlegt bij de dominantie van bestaande traditionele keuzes, maar actief het maken van andere keuzes bevordert?
In het verlengde hiervan: tijdens het debat in de Tweede Kamer heeft de Minister gezegd dat wetgeving geen onnodige drempels moet opwerpen tegen het belang van gendergelijkheid. Is de regering het met de leden eens dat dit in het licht van het bevorderen van gendergelijkheid een te beperkte taakopvatting is? Dat de regering niet alleen geen onnodige drempels moet opwerpen, maar actief gendergelijkheid moet waarborgen en bevorderen?
Een vangnetbepaling werpt zijn schaduw vooruit over de «onderhandelingen» over de te kiezen achternaam. Immers de ouder wiens achternaam door de vangnetbepaling wordt gebruikt heeft een veel sterkere positie in deze «onderhandeling» omdat het niet bereiken van overeenstemming in zijn of haar voordeel is. En zelfs als dit niet wordt geëxpliciteerd kan dit voordeel impliciet meespelen bij de keuze (ik ga er geen ruzie over maken want ik trek toch aan het kortste eind). Kan de regering reflecteren op deze stelling? En heeft de regering deze schaduwwerking betrokken bij haar stelling dat de huidige vangnetbepaling de voorkeur heeft van de meerderheid van de Nederlanders?
Met dit wetsvoorstel wordt de keuzevrijheid omtrent het naamrecht uitgebreid. De Minister heeft in zijn beantwoording aan de Tweede Kamer aangegeven dat ouders soms onbewust geen keuze maken voor de geslachtsnaam en daarmee terugvallen op de vangnetregeling. De D66-fractieleden vragen de regering hoe zij de burger voldoende gaat informeren over de bijkomende opties omtrent het naamrecht zodat hier bij de geboorte niet onbewust aan voorbij gegaan wordt?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de vangnetnorm volgens de regering in grote lijnen evenredig uitpakt, omdat in de praktijk ongeveer de helft van het aantal kinderen binnen een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren en de andere helft niet. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat de rechtmatigheid van de vangnetnorm niet alleen afhangt van de feitelijke aantallen in de praktijk en de mate van evenredigheid, maar dat deze norm ook inhoudelijk goed te verdedigen valt. Zij wijzen er bijvoorbeeld op dat burgers bij de keuze voor het al dan niet aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap op de hoogte kunnen zijn wat de gevolgen voor de naamgeving van hun kinderen zullen zijn en dat alleen al daarmee een basale keuzevrijheid voor mannen en vrouwen is gewaarborgd.
Het wetsvoorstel beoogt, onder andere, de eenheid van naam in verschillende landen voor mensen met meerdere nationaliteiten. Een aantal landen beschikt al over de mogelijkheid om een samengestelde geslachtsnaam van zowel moeder als vader door te geven aan het kind. Daardoor zijn er reeds mensen met een gecombineerde geslachtsnaam ingeschreven in Nederland. Volgens deze wet worden de bestaande samengestelde geslachtsnamen in Nederland behandeld als een enkelvoudige geslachtsnaam en moeten daarom in zijn geheel worden doorgegeven. De leden van de D66-fractie vragen de regering of dit niet alsnog problemen veroorzaakt wanneer in een ander land deze gecombineerde geslachtsnaam wel als samengesteld wordt gezien en dus alleen deels kan worden doorgegeven?
In het wetsvoorstel is opgenomen dat de achternaam uit niet meer dan twee delen kan bestaan. Nu zijn er al ouders die zelf een dubbele achternaam hebben. Daarvan blijkt uit het wetsvoorstel dat in zo’n geval die naam als een enkele geslachtsnaam wordt beschouwd. In het kader van consistente uitvoering en registratie vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering hoe op de langere termijn – denk aan enkele generaties – nog is uit te maken of een dubbele achternaam al voor de inwerkingtreding van de wet bestond of niet. Is bijvoorbeeld in de basisregistratie personen daarvoor een specifieke voorziening opgenomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie erkennen dat de gecombineerde geslachtsnaam een oplossing kan bieden voor problemen die mensen met meerdere nationaliteiten in hun privé of beroepsleven kunnen ondervinden en dat er verschillen kunnen worden weggenomen in de registratie van de geslachtsnaam in de lidstaten waar Europese burgers mee verbonden zijn, zoals de regering betoogt. Het is deze leden echter nog niet duidelijk in hoeverre de voorgestelde Nederlandse regels in overeenstemming zijn met de bepalingen omtrent het naamrecht in andere Europese landen, laat staan met die van landen elders in de wereld. En voor zover dat nu en ook na eventuele inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet het geval is, wat is dan per saldo de toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel, zo vragen deze leden.
De terugkijktermijn van dit wetsvoorstel is vastgesteld op 8 jaar. Kinderen geboren op of na 1 januari 2016 krijgen de mogelijkheid om met terugwerkende kracht een samengestelde geslachtsnaam te verkrijgen. Huidige samengestelde geslachtsnamen worden in de Nederlandse wet behandeld als enkelvoudig. De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe zij de gecombineerde geslachtsnamen beoordeelt verkregen door kinderen geboren binnen deze terugkijktermijn, bijvoorbeeld uit een huwelijk tussen een Nederlandse en een Spaanse ouder? Zullen deze namen alsnog als enkelvoudig worden behandeld of eveneens met terugwerkende kracht geregistreerd worden als samengestelde geslachtsnaam?
De Eerste Kamer heeft op 8 oktober 2022 een brief ontvangen van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann, waarbij een uitgebreid commentaar is gevoegd.3 In het commentaar wordt onder meer ingegaan op de brief van de Minister van 12 september 2022, waarin hij de jurisprudentie van het EHRM en de Concluding Observations van het CEDAW bespreekt, alsmede de regelgeving in andere landen. Graag ontvangen de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties een uitgebreide reactie van de regering op dit commentaar. Ook vernemen zij graag of deze analyse maakt dat de regering thans erkent dat er goede gronden zijn om aan te nemen dat de voorgestelde vangnetbepaling wel discriminatoir is?
Op 25 oktober 2022 ontving de Eerste Kamer een brief van het College voor de Rechten van de Mens.4 Het College concludeert onomwonden dat de voorgestelde vangnetbepaling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en adviseert om alsnog een sekseneutrale vangnetbepaling te kiezen. Is de regering het met de leden eens dat het College voor de Rechten van de Mens bij uitstek het instituut is dat de expertise heeft om deze kwestie te beoordelen? Is de regering het met de leden eens dat adviezen van het College voor de Rechten van de Mens, dat als een van haar taken heeft om regering en parlement te adviseren over mensenrechtelijke vraagstukken niet licht gepasseerd mag worden?
Is de regering bereid om gezien het duidelijke en onomwonden advies van het College voor de Rechten van de Mens een novelle te maken waarin alsnog een sekseneutrale vangnetbepaling is opgenomen?
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om te reageren op de brief van het College voor de Rechten van de Mens aangaande de invoering van een sekseneutrale vangnetbepaling. Hoe verhoudt de voorgestelde vangnetnorm van de Minister zich tot deze brief waarin wordt gesproken over een ongelijke behandeling van mannen en vrouwen in de huidige vangnetregeling?
De regering verwijst voor de onderbouwing van het wetsvoorstel dat zij naar de Kamer heeft gestuurd naar een publiekspeiling die in januari 2020 is gehouden. De respons was 43%. Uit de peiling bleek dat 32% zeer positief is, maar 34% zeer negatief. De leden van de PVV-fractie vragen de regering of zij kan aangeven hoe vaak vanaf het jaar 2020 (per jaar) gebruik is gemaakt door het Ministerie van J&V en andere departementen van uitgebreide en representatieve publiekspeilingen, alsmede wat de uitslagen waren, wie de peilingen heeft gehouden en hoe de uitslagen zijn verwerkt in wetswijzigingen? Graag ontvangen de leden een gemotiveerd antwoord met zoveel mogelijk details. Ligt het gebruik van uitgebreide en representatieve publiekspeilingen door het Ministerie van J&V en eventuele andere departementen, teneinde de kwaliteit van beleid te verbeteren ergens vast? Zo ja, waar? Zo nee, waarom niet en waar zou het eventueel wel vastgelegd kunnen worden?
Uit de door de regering gehouden consultatie blijkt onder meer dat veel respondenten een systeem willen dat leidt tot gelijkheid tussen beide ouders in relatie tot het kind, waarbij het ook mogelijk is om als gezin herkenbaar naar buiten te treden zonder dat één van de ouders afstand doet van de eigen geslachtsnaam. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of dat element van herkenbaar naar buiten treden zich zou moeten beperken tot een gezin – waarvan alle leden dezelfde geslachtsnaam dragen – of dat het ook betrekking heeft op een familielijn in breder verband. Kan de regering ingaan op het behouden van herkenbaarheid van familielijnen door de generaties heen als elke nieuwe generatie weer een nieuw scala aan keuzemogelijkheden heeft voor de samenstelling van de geslachtsnaam?
De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting op de wijze waarop de regering de resultaten van Kantar gebruikt om het wetsvoorstel te onderbouwen. Waarom neemt de regering de samenvatting over dat twee derde van de bevolking positief of neutraal staat tegenover een aanpassing van de wet, terwijl op basis van de resultaten duidelijk is dat met even veel recht gesteld kan worden dat twee derde van de bevolking negatief of neutraal is? Vragen de resultaten niet in de eerste plaats om nader onderzoek naar de aard en omvang van problemen in plaats van al te eenvoudig suggereren dat het grootste deel van de bevolking geen moeite heeft met het wetsvoorstel?
Deze leden vragen hoe de regering omgaat met de gegevens van het veel omvangrijker panel van EenVandaag dat ten aanzien van de dubbele achternaam aanmerkelijk negatievere resultaten toont dan de peiling van Kantar. Ligt het met het oog op het belang van de zorgvuldige voorbereiding van wetgeving niet voor de hand om een verdiepingsslag aan te brengen in de onderbouwing?
In het traject van dit wetsvoorstel is door Kantar onderzoek gedaan onder de bevolking naar «de mening» van «de Nederlander». Het lid van de OSF-fractie vraagt de regering te reflecteren op de timing van dit onderzoek. Is dit onderzoek te vroeg, te laat of precies op tijd gedaan (en kan de Minister onderbouwen waarom)? Kan de regering ook reflecteren op de kwaliteit van dit onderzoek? En op de conclusies die het onderzoek trekt?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering uiteen te zetten wat het voorstel betekent voor gemeenten voor wat betreft de organisatorische en financiële uitvoering?
De impactanalyse gaf aan dat met name op het gebied van ICT en opleiding van personeel stappen gezet moeten worden om een goede uitvoering van dit wetsvoorstel mogelijk te maken. Kan de regering aangeven wat op dat punt de stand van zaken is en of bij inwerkingtreding een rimpelloze uitvoering te verwachten is?
De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op de inbreng van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, waarin wordt aangegeven dat de voorgestelde regeling veel zoekwerk, verwarring en kosten kan meebrengen, vooral voor maatschappelijke organisaties die in verband met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geen toegang hebben tot gegevens die in de Basisregistratie Persoonsgegevens zijn opgenomen. Heeft de regering zich rekenschap gegeven van de gevolgen voor semipublieke sectoren, zoals het onderwijs en de zorg? Deze leden wijzen erop dat ook het Adviescollege toetsing regeldruk heeft aangegeven dat ook de regeldruk onvoldoende in beeld is gebracht.
Kan de huidige digitale ondersteuning van de Basisregistratie Personen deze wetswijziging aan? Tevens vraagt het lid van de OSF-fractie de regering of zij denkt dat er moeilijkheden zullen ontstaan? Zo ja, welke? En hoe moeten deze volgens de regering aangepakt worden? Kan de regering verder aangeven of, en zo ja, welke, kosten er voor gemeenten zijn verbonden aan dit wetsvoorstel en haar potentiële uitvoering?
Kan de regering aangeven wat de totale kosten zijn geweest van dit wetsvoorstel? Wat zijn de uren en bedragen aan ambtelijk werk die in totaal zijn gespendeerd aan dit wetsvoorstel? Tot nu toe of eventueel tot en met goedkeuring van onderhavig wetsvoorstel door de Tweede Kamer? Mocht het niet mogelijk zijn om een dergelijke berekening te geven, kan de regering dan aangeven of er überhaupt weleens wordt berekend wat de kosten van een wetsvoorstel van A tot Z zijn geweest? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering voornemens is ook rechtsvergelijkende aspecten te betrekken bij de voorziene evaluatie.
Tijdens het debat in de Tweede Kamer heeft de Minister toegezegd om in het kader van het lopende traject tot aanpassing van het besluit geslachtsnaamswijziging ook te kijken naar de procedure en de gronden voor geslachtsnaamswijziging. Kan de regering aangeven hoe ver het hier mee staat en wat de beoogde wijzigingen (in procedure en/of) gronden zijn, zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren
Samenstelling:
Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (Fractie-Frentrop) en Krijnen (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35990-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.