35 984 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2022 (Incidentele suppletoire begroting inzake verwerving kunstwerk)

E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 januari 2022

Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik dank de leden voor hun inbreng en wil mijn waardering uitspreken voor de snelheid waarmee het verslag tot stand is gebracht. In deze nota naar aanleiding van het verslag ga ik in op de vragen en opmerkingen, waarbij de indeling van het verslag zo veel mogelijk is aangehouden.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat het aankoopbedrag van € 175 miljoen, waarvan € 150 miljoen voor rekening van het Rijk komt, de werkelijke marktwaarde benadert. Zij vragen op welke wijze met een dergelijke aankoop rekening is gehouden.

Ten behoeve van de aankoop zal een bedrag van € 150 miljoen worden toegevoegd aan de OCW-begroting. Daarvan komt € 131 miljoen uit de algemene middelen, ofwel ten laste van het saldo, en € 19 miljoen uit het Museaal Aankoopfonds. Bij dat laatste bedrag is sprake van een desaldering: de uitgaven en ontvangsten worden gelijktijdig met hetzelfde bedrag verhoogd. Dit maakt het mogelijk om ontvangsten in te zetten voor daarmee samenhangende uitgaven. De desaldering bedraagt in totaal € 44 miljoen. Naast de € 19 miljoen van het Museaal Aankoopfonds komen namelijk ook de bijdragen afkomstig van de Vereniging Rembrandt (€ 15 miljoen) en het Rijksmuseum (€ 10 miljoen) als ontvangst binnen op de OCW-begroting. Door de uitgaven met hetzelfde totaalbedrag (€ 44 miljoen) te verhogen kunnen de bedragen worden besteed aan de aankoop van het schilderij. De desaldering heeft geen gevolgen voor het begrotingssaldo. De aankoop gaat ook niet ten koste van de OCW-steun voor de cultuursector.

De voorgenomen aankoop brengt de leden van de CDA-fractie verder tot de vraag of er nog meer vergelijkbare aankopen te verwachten zijn, aangezien het schilderij als een ontbrekende schakel in het aanwezige werk van Rembrandt van Rijn is omschreven. Deze leden vragen of er meer ontbrekende schakels zijn, en zo ja, welke werken dit betreft en wat dit betekent voor mogelijke financiële reserveringen in de toekomst. In meer algemene zin informeren leden van de CDA-fractie hier ook naar met het oog op de in Nederland aanwezige collectie van andere Nederlandse meesters.

De Vaandeldrager vormt een ontbrekende schakel in het overzicht van het leven van Rembrandt en zijn ontwikkeling als kunstenaar, omdat het zelfportret in trotse pose in de eerste plaats een kantelpunt markeert in zijn oeuvre in opmaat naar De Nachtwacht. Bovendien is het onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van Nederland. Het werk stamt uit Rembrandts zogenaamde «barokke» fase, een kortdurende periode in de tweede helft van de jaren dertig van de zeventiende eeuw die tot nu toe niet in Nederlandse musea is vertegenwoordigd. Ook in het Rijksmuseum, waar de grootste en meest representatieve verzameling van Rembrandt-schilderijen ter wereld is gehuisvest, ontbreekt tot dusverre een dergelijk ambitieus werk.

Het kabinet beschouwt de collectie Nederland als een dynamische collectie, die nooit af is. Maar het heeft geen lijst van kunstwerken van nationaal belang in particulier bezit, van Rembrandt noch van enig andere kunstenaar, waarvan het nu reeds meent dat die verworven zouden moeten worden. Het zijn in de regel de musea in Nederland zelf, op basis van hun eigen collectiebeleid, die het initiatief nemen als zich de kans voordoet om de publieke collectie te versterken. Regelmatig worden zij daarbij ondersteund met zowel publieke als private middelen.

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie hoe het voornemen om het schilderij na de aankoop een «feestelijke tournee» langs een aantal musea in Nederland te laten maken, zich verhoudt tot de motie-Van Strien c.s.1, waarin wordt uitgesproken dat er een maximale inspanning moet worden geleverd om De Vaandeldrager in alle Nederlandse provincies te tonen. De CDA-fractieleden vragen naar de haalbaarheid hiervan, zowel wat betreft de locaties als de aan de «rondgang» verbonden kosten, en stellen de vraag voor wiens rekening de betreffende expositie-, verzekerings- en andere kosten komen.

Het is van meet af aan de bedoeling geweest om het schilderij na verwerving op tournee te laten gaan door Nederland, langs musea in alle delen van het land, mits voldaan kan worden aan de veiligheids- en andere condities die van een dergelijke bruikleen verwacht mogen worden, en dat het werk in goede conditie is om te reizen. Na de verwerving van het schilderij en voor het zomerreces zal ik uw Kamer laten weten hoe deze tournee vorm zal krijgen, inclusief de te verwachten kosten. Over de verzekeringskosten kan ik hierbij alvast melden, dat voor musea, wanneer het bruiklenen van objecten uit de Rijkscollectie tússen Nederlandse musea betreft, de aansprakelijkheid beperkt is tot herstelbare schade, tenzij sprake is van nalatigheid. In de praktijk worden verzekeringskosten van objecten uit de Rijkscollectie doorgaans zo laag mogelijk gehouden door alleen de werkelijke risico’s te berekenen, zoals schade tijdens transport. Voor het specifieke geval van De Vaandeldrager is het denkbaar dat hierover met het Rijksmuseum nadere afspraken worden gemaakt. Indien dat nodig is zal ik uw Kamer daarover informeren.

2. Vragen en opmerkingen van de fractieleden van GroenLinks en de PvdA gezamenlijk

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA zijn van mening dat de timing van de aankoop buitengewoon ongunstig is. Zij wijzen erop dat de cultuursector door alle coronamaatregelen zwaar is geraakt, en dat de gevolgen voor deze sector en de mensen die daarin werken, ondanks alle steunmaatregelen groot zijn. Onder verwijzing naar een recent door de Boekmanstichting uitgebrachte Cultuurmonitor geven deze leden aan, dat de situatie voor veel zzp’ers, gezien hun omzetverlies, onhoudbaar is. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA zijn van mening, dat het wrang is voor hedendaagse makers om op dit moment zoveel geld uitgeven voor een schilderij van een «maker» uit het verleden.

Ik heb er begrip voor dat de aankoop van De Vaandeldrager vragen oproept in deze tijd van corona. De culturele sector is zwaar getroffen door de COVID-19-maatregelen. In totaal is daarom ruim € 1,7 miljard specifieke steun gegeven aan de sector. Dit komt boven op het gebruik van de generieke maatregelen door de culturele sector, in totaal meer dan € 1,5 miljard sinds het begin van de coronacrisis. Daarmee is in totaal meer dan € 3,2 miljard beschikbaar gesteld aan de culturele sector. Op dit moment wordt daarnaast gewerkt aan de uitwerking van het steunpakket voor de periode 28 november tot en met 31 januari 2022. Hierover wordt uw Kamer in de loop van januari 2022 geïnformeerd.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA merken verder op, dat De Vaandeldrager incidenteel wordt gefinancierd vanuit diverse publieke en private geldbronnen. Zij vragen welke afspraken er gemaakt zijn tussen de financiers over het eigenaarschap en de (toekomstige) zeggenschap, bijvoorbeeld over de borging van publieke toegankelijkheid, (langdurige) uitleen aan buitenlandse musea.

Er zijn toezeggingen tot een bijdrage ontvangen van De Vereniging Rembrandt en het Rijksmuseum. Zolang de aankoop nog niet is gedaan, is er geen sprake van overdracht van middelen door hen aan de Staat. Zodra de aankoop is uitgevoerd, zal in kort tijdsbestek het financiële deel tussen de genoemde partijen worden geregeld. Ondanks dat een deel van de financiering van het werk afkomstig zal zijn van De Vereniging Rembrandt en Het Rijksmuseum, zal het eigendom volledig bij de Staat komen te liggen. Het werk wordt verworven voor de rijkscollectie en zal in beheer worden gegeven aan het Rijksmuseum, dat op grond van de Erfgoedwet belast is met de zorg voor beheer van museale cultuurgoederen van de Staat. Met de beide medefinanciers zijn geen afspraken vastgelegd over bijvoorbeeld de borging van publieke toegankelijkheid of uitleen aan derden. Overweging daarbij is dat reeds bij het besluit tot het belasten van een museum met een wettelijke beheertaak onder meer de mate van toegankelijkheid voor het publiek een rol speelt, en binnen de kring van Nederlandse musea sprake is van een staande en zorgvuldige bruikleenpraktijk met musea in binnen- en buitenland.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA geven aan, dat er veel is gesproken over de incidentele kosten van de aankoop. Zij menen dat daardoor de structurele kosten van de aankoop zijn onderbelicht. In dat verband vragen deze leden wat de omvang is van de geraamde structurele kosten die gepaard gaan met de aankoop en of de regering deze nader kan specificeren. Voorts vragen zij of er voor deze structurele lasten extra middelen beschikbaar zijn gesteld of dat deze worden gedekt uit de reguliere budgetten van het Rijksmuseum. Ook vragen deze leden, indien dat laatste het geval is, welke gevolgen dit dan heeft.

Musea die op grond van de Erfgoedwet zijn belast met de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen van de Staat ontvangen daarvoor jaarlijks een in de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen vastgelegd subsidiebedrag. Onder het beheer vallen onder meer kosten voor huisvesting en klimaatbeheer, beveiliging, restauratie en registratie. De verwerving van De Vaandeldrager geeft geen aanleiding tot aanpassing van de subsidie van het Rijksmuseum. Dat was evenmin het geval na de verwerving van Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen (in 2016, samen met Frankrijk).

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA merken op, dat de Nederlandse Staat € 150 miljoen bijdraagt aan de financiering voor De Vaandeldrager, waarvan € 19 miljoen uit het Museaal Aankoopfonds. Zij vragen op basis van welke criteria voor deze verdeling is gekozen en waarom er, gezien de beperkte omvang van het Museaal Aankoopfonds, niet is gekozen voor een andere verdeling. Tevens vragen deze leden op basis van welke criteria uit de regeling de regering is gekomen tot het besluit tot toekenning van € 19 miljoen uit het Museaal Aankoopfonds, en bij wie heeft de regering advies heeft ingewonnen teneinde tot dit besluit te komen. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen in dat verband ook wat was de inhoud van die adviezen was.

Op dit moment zit er € 39 miljoen in het Museaal Aankoopfonds. Met een uitname van € 19 miljoen blijft een substantieel bedrag – meer dan de helft – over in het fonds, en blijft het instrument beschikbaar om andere aankopen te ondersteunen en ten behoeve van de Indemniteitsregeling voor de museale sector. Het kabinet is hierover eigenstandig tot besluitvorming gekomen.

Met betrekking tot de taxatie van De Vaandeldrager in 2018 vragen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA aan welke voorwaarden een taxatie moet voldoen die ten grondslag ligt aan aankopen met een financiële bijdrage van het Museaal Aankoopfonds. Deze leden vragen waar dit is vastgelegd en of de taxatie uit 2018 voldoet aan alle voorwaarden. Tevens vragen zij wie de opdrachtgever van deze taxatie was, waarom is er geen actualisatie van is uitgevoerd, en of het de enige taxatie is die is uitgevoerd of dat er meerdere, en ook recentere, taxaties zijn gedaan.

Er zijn geen wettelijke eisen gesteld aan taxaties die ten grondslag ligt aan aankopen met een financiële bijdrage van het Museaal Aankoopfonds. In dit geval is afgegaan op de expertise van een internationaal vermaard specialist op het terrein van oude meesters. Deze heeft in opdracht van het Rijksmuseum een taxatierapport opgesteld in het kader van de onderhandelingen tussen de verkoper en het Rijksmuseum over een call option agreement, die voorafgingen aan de onderhandelingen tussen de verkoper en de Staat. Uit dit taxatierapport bleek dat € 165 miljoen een redelijke prijs was. Na 2018 heeft het Rijksmuseum geen nieuwe taxaties laten uitvoeren. In het kader van de onderhandelingen met de Staat, in 2021, heeft de verkoper een vraagprijs kenbaar gemaakt van € 175 miljoen. De verkoper heeft bovendien aangegeven niet lager te willen gaan dan deze prijs.

De Vaandeldrager is een topwerk in het oeuvre van een van de belangrijkste kunstenaars aller tijden. Dergelijke topwerken zijn internationaal zeer geliefd en gezocht door verzamelaars over de hele wereld. Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen zijn in 2016 voor € 160 miljoen verworven. De kwaliteit van De Vaandeldrager werk van Rembrandt is exceptioneel, zowel artistiek als de algehele staat waarin het doek verkeert. Bovendien markeert het Rembrandts artistieke doorbraak.

Rembrandt is net als Vermeer, Van Gogh, Da Vinci en Picasso hors catégorie. Kunstwerken uit deze «buitencategorie» zijn buitengewoon kostbaar. Het schilderij De kaartspelers van de Franse impressionist Paul Cézanne, is in 2011 verkocht voor $ 259 miljoen. Leonardo’s Salvator Mundi is in 2017 verkocht voor $ 450,3 miljoen.

De internationale kunsthandel is grillig en de prijzen voor de belangrijkste unieke kunstwerken laten zich moeilijk een op een met elkaar vergelijken, maar de genoemde voorbeelden maken duidelijk dat kunstmarkt – net als andere markten overigens – opwaartse prijseffecten kent. Het is mede tegen die achtergrond dat de tussentijdse stijging van de vraagprijs naar het bedrag van € 175 miljoen door het kabinet niet onredelijk wordt geacht en bijgevolg geen aanleiding heeft gegeven voor een actualisatie van de taxatie. Of er ook andere taxaties zijn uitgevoerd dan die in opdracht van het Rijksmuseum, bijvoorbeeld door de verkoper zelf of door andere geïnteresseerde partijen op welk moment dan ook, is mij niet bekend.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA constateren dat de Collectie Nederland nooit af is, zodat er ook in de toekomst aankopen zullen worden gedaan. Onder verwijzing naar het overzicht van aankopen die de afgelopen tien jaar met behulp van het Museaal Aankoopfonds zijn gedaan, vragen deze leden hoe het komt dat het Rijksmuseum het grootste aandeel heeft, zowel als het gaat om het aantal toekenningen als om omvang van het toegekende bedrag, en hoe dit moet worden gezien in het licht van de regionale spreiding van cultureel erfgoed. Ook vragen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA of er de afgelopen tien jaar aanvragen zijn afgewezen, en zo ja, hoeveel en wat voor (type) aankopen betrof dit? Voornoemde leden geven daarbij aan ook geïnteresseerd in de regionale spreiding. Tot slot vragen zij wat de analyse van de regering is bij het overzicht van de afwijzingen, en bij die analyse een vergelijking te betrekken met de bovengenoemde toekenningen.

Naast het Museaal Aankoopfonds is er de subsidieregeling «incidentele bijdrage aankopen» bij het Mondriaan Fonds. Het Mondriaan Fonds ontvangt ter uitvoering van deze regeling middelen uit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Musea en erfgoedwetinstellingen in het hele land kunnen bij het Mondriaan Fonds een aanvraag indienen voor het aankopen van een object of een collectie. Aanvragen die voldoen aan de voorwaarden worden door het fonds voorgelegd aan een commissie die adviseert over de toekenning.

Het Mondriaan Fonds vergoedt maximaal 40% van de aankoopprijs. In de periode 2017–2021 heeft het Mondriaan Fonds 73 aanvragen toegekend aan instellingen verspreid over heel het land (zie bijlage). Opgemerkt moet worden dat vanuit steden met een hoge museale dichtheid – zoals Amsterdam – relatief meer aanvragen worden gedaan, ook vanwege het feit dat er zich daar meer instellingen bevinden. De afgelopen jaren zijn verschillende aanvragen gedaan die niet voldeden aan de voorwaarden en/of geen positief oordeel van de commissie hebben ontvangen, en dus ook geen bijdrage hebben gekregen.

Bij aanvragen voor een bijdrage hoger dan € 500.000 en die een positief oordeel van de beoordelingscommissie hebben, doet het Mondriaan Fonds bij het ministerie een verzoek tot een aanvullende bijdrage uit het Museaal Aankoopfonds.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie merken op dat, in de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2021 staat dat er een intentieverklaring is overeengekomen tussen de eigenaren van het schilderij De Vaandeldrager van Rembrandt van Rijn, en dat er tot en met 31 januari 2022 een exclusiviteitsclausule geldt, die eventueel kan worden verlengd als de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel betreffende de incidentele suppletoire begroting niet uiterlijk op 31 januari 2022 is afgerond. Voornoemde leden vragen waarom bij overschrijding van de deadline nieuwe onderhandelingen nadelig zouden zijn voor de Nederlandse Staat.

Met de verkopende partij is een tijdelijke exclusiviteit voor de Nederlandse staat overeengekomen. Die exclusiviteit houdt in, dat de verkoper tot 31 januari 2022 niet zal onderhandelingen met andere partijen dan de Nederlandse staat. Een eventuele verlenging van de exclusiviteitsperiode is afhankelijk van de bereidheid van de verkoper. Als het de Nederlandse Staat niet lukt De Vaandeldrager binnen de exclusiviteitsperiode te verwerven, zullen andere geïnteresseerden zich waarschijnlijk snel melden bij de verkoper. Het staat hem dan vrij ook met hen te onderhandelen. Een prijsopdrijvend effect is in dat geval niet uit te sluiten.

Verder constateren de leden van de PVV-fractie dat de Franse regering heeft laten weten geen interesse te hebben in aankoop van De Vaandeldrager. Zij vragen of er überhaupt meerdere gegadigden voor het schilderij zijn, gelet op de hoogte van de vraagprijs.

Het is mij niet direct bekend of en zo ja, hoeveel andere partijen geïnteresseerd zijn om dit specifieke schilderij aan te kopen. De directeur van het Rijksmuseum heeft gecommuniceerd dat hij verwacht dat minimaal tien andere partijen dit werk ook graag zullen willen kopen.

Tot slot vragen de leden van de PVV-fractie bij wie het juridische eigendomsrecht van het kunstwerk komt te liggen, gelet op de gezamenlijke financiering ervan door de Staat, de Vereniging Rembrandt en het Rijksmuseum.

Ondanks dat een deel van de financiering van het werk afkomstig zal zijn van De Vereniging Rembrandt en Het Rijksmuseum (€ 15 miljoen respectievelijk € 10 miljoen), zal het eigendom volledig bij de Staat komen te liggen. Het werk wordt verworven voor de rijkscollectie en zal in beheer worden gegeven aan het Rijksmuseum, dat op grond van de Erfgoedwet belast is met de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen van de Staat.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie zijn van oordeel dat aankoop van De Vaandeldrager de bestaande dominantie van mannelijke kunstenaars in het Rijksmuseum vergroot, en zij vragen hoe dit valt te rijmen met het op een evenredigere vertegenwoordiging van vrouwelijke kunstenaars gericht beleid.

Ik onderschrijf het belang van meer aandacht voor vrouwelijke kunstenaars. Recent is via het Mondriaan Fonds bijgedragen aan de aankoop van de installatie Under Construction van de Duitse eigentijdse kunstenares Anne Wenzel, dat verworven is door Museum Het Valkhof. Daarnaast ben ik positief over de inzet van het Rijkmuseum om samen met de UvA en het RKD meer onderzoek te doen naar het belang van vrouwen in de kunstgeschiedenis, als maker maar ook als verzamelaars. Ook het initiatief van het Rijkmuseum om werk van vrouwelijke kunstenaars in de Eregalerij te tonen juich ik toe. Schilderijen van Judith Leyster, Gesina ter Borch, en Rachel Ruysch zijn binnenkort permanent te zien naast Frans Hals, Johannes Vermeer en Rembrandt. Het museum wil hiermee het onderbelichte aandeel van vrouwen in de Nederlandse cultuurgeschiedenis meer aandacht geven.

Verder informeren de leden van de PvdD-fractie naar de kosten van de restauratie en daarna de jaarlijkse kosten van het eigenaarschap van De Vaandeldrager voor het Rijksmuseum. Zij vragen hoe hoog die zullen zijn, of wordt verwacht dat deze zullen worden gecompenseerd door hogere inkomsten, bijvoorbeeld dankzij sponsors en grotere bezoekersaantallen, en zo nee, waaruit de kosten dan worden betaald.

Het Rijksmuseum is op grond van de Erfgoedwet belast met de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen van de Staat, en ontvangt daarvoor jaarlijks een in de Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen vastgelegd subsidiebedrag. Onder het beheer vallen onder meer kosten voor huisvesting en klimaatbeheer, beveiliging, restauratie en registratie. De verwerving van De Vaandeldrager geeft geen aanleiding tot aanpassing van de Erfgoedwetsubsidie aan het Rijksmuseum. Dat was evenmin het geval na de verwerving van Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen (in 2016, samen met Frankrijk). De Vaandeldrager is overigens in betere staat dan de huwelijksportretten ten tijde van de aanschaf daarvan.

Met betrekking tot de timing van de aankoop in relatie tot de coronaproblemen in de kunst- en cultuursector, wijzen de leden van de PvdD-fractie op het advies van de Raad voor Cultuur om het Rijksbudget voor cultuur, erfgoed, media en bibliotheken structureel te verhogen met € 477 miljoen, naast een incidenteel bedrag van € 83 miljoen. Voornoemde leden vragen de regering te verklaren waarom wel geld kan worden vrijgemaakt voor deze ene aankoop, maar niet voor de sector als geheel.

Bij de € 131 miljoen die beschikbaar wordt gesteld voor de aankoop van De Vaandeldrager gaat het om een incidentele uitgave uit de algemene middelen. Ook bij de coronasteun die de cultuursector sinds het begin van de pandemie heeft ontvangen, in verband met de gedwongen sluitingen, ging het om incidentele bijdragen uit de algemene middelen. De € 170 miljoen extra budget voor cultuur en media uit het Coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst zal structureel aan de cultuur- en mediabegroting worden toegevoegd.

De leden van de PvdD-fractie aan, dat het Museaal Aankoopfonds volgens de Raad voor Cultuur structureel te weinig middelen bevat om voor Nederland belangwekkend roerend erfgoed aan te kopen, en zij wijzen op het toenemend risico dat erfgoedstukken aan het buitenland worden verkocht. In dat verband refereren voornoemde leden aan het advies van de Commissie Collectie Nederland om het Museaal Aankoopfonds jaarlijks aan te vullen met € 125 miljoen en om daarnaast het fonds eenmalig aan te vullen tot € 50 miljoen. Zij vragen hoe de regering een en ander rijmt met de aankoop van De Vaandeldrager en vragen tevens hoe de kansen van het Rijksmuseum voor aankopen zijn in vergelijking met die van andere musea die kunst willen aankopen.

De Commissie Collectie Nederland presenteerde in februari 2021 haar tussenadvies, waarin ze een wettelijke verankering van het Museaal Aankoopfonds in de Erfgoedwet met daarbij passende financiële ruimte bepleit. Het definitieve advies van deze commissie wordt in februari 2022 verwacht.

Het Rijksmuseum, tot slot, heeft geen andere positie in het doen van aankopen met een bijdrage uit het Museaal Aankoopfonds dan andere musea en erfgoedinstellingen in Nederland. Iedere instelling die aan de voorwaarden voldoet kan een aanvraag tot bijdrage uit het Museaal Aankoopfonds doen.

Onder verwijzing naar de Cultuurmonitor. Cultuur stellen de leden van de PvdD-fractie dat coronasteun die de sector ontvangt, onvoldoende is om de coronaklappen op te vangen. Voornoemde leden merken op, dat de cultuursector veel minder bijdraagt aan vervuiling dan het bedrijfsleven, waaronder KLM, dat, zo menen zij, wél ruimschoots met publiek geld wordt gesteund. De leden van de PvdD-fractie vragen hoe dit verschil in benadering te rijmen valt met het streven naar brede welvaart.

Eerder in deze nota, met mijn reactie op de inleidende opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA, ben ik reeds ingegaan op de mate waarin de culturele sector is getroffen door de COVID-19-maatregelen, en heb ik een kwantitatief beeld gegeven van de steun die sinds het begin van de coronacrisis beschikbaar is gesteld aan de culturele sector: in totaal gaat het om een bedrag van meer dan € 3,2 miljard. Bovendien volgt nog de uitwerking van het meeste recente steunpakket (periode 28 november tot en met 31 december 2021), waarover uw Kamer in de loop van januari 2022 wordt geïnformeerd.

Ik realiseer me terdege dat € 175 miljoen vrijmaken voor De Vaandeldrager in een periode als deze vragen oproept. Tegelijk onderstreept deze verwerving – overigens evenals de aanzienlijke steunpakketten die beschikbaar zijn gesteld – het belang van kunst en cultuur voor de samenleving. Als de aankoop slaagt wordt een topwerk toegevoegd aan de Collectie Nederland, zichtbaar voor iedereen in binnen en buitenland. Te beginnen met een tournee langs alle provincies. Ik denk daarbij aan de bijzondere betekenis van deze Rembrandt in het verleden, aan de coronacrisis van vandaag. Maar ik denk ook vooruit naar de tijd dat deze coronacrisis voorbij is, en aan het belang van kunst en cultuur voor de samenleving voor huidige en toekomstige generaties.

Tot slot vragen de leden van de PvdD-fractie of de regering het met hen eens is dat een levendige kunst- en cultuursector minstens zo belangrijk is als een schilderij van Rembrandt van Rijn, en of de regering bereid is om de fondsen die deze aankoop steunen, te vragen om eenzelfde bedrag te steken in de sector, waarbij zij hetzelfde doet.

Het één doen betekent in dit geval niet het ander laten; evenals de leden van de PvdD-fractie onderkent het kabinet het belang van een levendige culturele en creatieve sector en maakt het daarom per jaar structureel € 170 miljoen extra vrij deze kabinetsperiode. De Vereniging Rembrandt is een algemeen nut beogende instelling (ANBI) en heeft tot doel zich in te zetten voor bescherming en verrijking van de kunstcollectie van Nederland. Dit doet de vereniging door te helpen kunst te verzamelen, restaureren en onderzoeken. Het bedrag dat de vereniging bijdraagt aan de verwerving van De Vaandeldrager is voor een dergelijk instelling zeer substantieel. Het is de hoogste donatie in de geschiedenis van de vereniging, die al meer dan 125 jaar bijdraagt aan de kunst- en cultuursector van Nederland. Het Museaal Aankoopfonds is niet net als de Vereniging Rembrandt een particuliere organisatie, maar een fonds op de Rijksbegroting. Dit fonds bestaat volledig uit publiek geld.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 35 984, nr. 10.

Naar boven