35 968 Intrekking van de Archiefwet 1995 en vervanging door een nieuwe Archiefwet (Archiefwet 20..)

D NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 oktober 2025

Ik dank de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel tot intrekking van de Archiefwet 1995 en vervanging door een nieuwe Archiefwet (hierna: het wetsvoorstel). De regering heeft met veel belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, CDA, D66, SP en SGP. Hieronder volgt de beantwoording van de gestelde vragen. Daarbij is zoveel mogelijk de volgorde en indeling van het verslag gevolgd.

Deze nota wordt mede gegeven namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister van BZK).

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen hoe de regering het beheer en toegankelijkheid van algoritmen organiseren binnen de nieuwe wet. Welke concrete stappen worden er gezet om algoritmes die als archiefdocumenten moeten worden bewaard, duurzaam toegankelijk te maken?

Zoals in het nader rapport bij dit wetsvoorstel is aangegeven, worden algoritmes beschouwd als documenten in de zin van het wetsvoorstel.1 Algoritmes vielen ook al onder de reikwijdte van het begrip archiefbescheiden uit de Archiefwet 1995. Dit betekent dat het algoritme en de vastgelegde informatie die daarop betrekking heeft onder de reikwijdte van het wetsvoorstel valt, en dat de regels voor duurzame toegankelijkheid uit het wetsvoorstel ook op algoritmes van toepassing zijn. Dit wordt verder uitgewerkt in de lagere regelgeving.

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het Ministerie van BZK) heeft daarnaast een Algoritmekader opgesteld. Het Algoritmekader helpt overheden bij het verantwoord gebruiken van algoritmes, en bij het naleven van de wet- en regelgeving die daarbij een rol speelt. De naleving van de archiefwetgeving maakt onderdeel uit van het Algoritmekader,2 en alle normen, handreikingen en richtlijnen voor het duurzaam toegankelijk maken van algoritmes krijgen een plaats binnen het kader. Overheden kunnen op dit moment al van het Algoritmekader gebruik maken. De regering is van mening dat hiermee concrete stappen worden gezet om algoritmes duurzaam toegankelijk te maken.

Deze leden vragen voorts of er een helder uitvoerbare strategie is om dit te realiseren, vooral wanneer technische ontwikkeling uitbesteed is aan externe partijen? Ook vragen zij wat de specifieke en meetbare eisen zijn waaraan algoritmes moeten voldoen om als duurzame archiefdocumenten te worden beschouwd? Zij vragen ook, hoe de controle en toegang tot algoritmes wordt gewaarborgd als externe partijen betrokken zijn bij het beheer van deze algoritmes?

Op grond van het wetsvoorstel moeten verantwoordelijke overheidsorganen passende maatregelen nemen om documenten duurzaam toegankelijk te maken en te houden. Het wetsvoorstel verplicht elk verantwoordelijk overheidsorgaan om beheerregels op te stellen, waarin wordt uitgewerkt welke passende maatregelen worden genomen om documenten (waaronder algoritmes) duurzaam toegankelijk te maken en te houden.3 Met deze beheerregels beschikt het verantwoordelijk overheidsorgaan over kenbaar beleid dat inzichtelijk maakt hoe de duurzame toegankelijkheid van algoritmes wordt geborgd.

Het is vervolgens aan het verantwoordelijk overheidsorgaan om door middel van inkoop-, inrichtings- en beheerkeuzes dit beleid uit te voeren. In het Algoritmekader worden handvatten gegeven om dit tot uitvoering te brengen. Bij de ontwikkeling en het onderhoud van ICT-diensten wordt door overheden vaak gebruik gemaakt van producten en diensten van marktpartijen. Bij de inkoop van deze diensten worden de verschillende overheidsorganen ondersteund met gestandaardiseerde inkoopkaders, waarin eisen worden gesteld aan het eigendomsrecht en het gebruiksrecht, en de toegang tot en omgang met data bij beëindiging van de overeenkomst. Gestandaardiseerde inkoopkaders dragen in sterke mate bij aan naleving van de wet. Uiteraard dient datgene wat overeengekomen wordt te voldoen aan de Archiefwetgeving. Bij de centrale overheid kan de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (hierna: de Inspectie) daarop toezien.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen wat de specifieke maatregelen zijn die de regering zal nemen om ervoor te zorgen dat de uitbreiding van de beperkingsgronden voor de openbaarheid van documenten na overbrenging geen negatieve invloed heeft op de transparantie. Deze fractieleden wijzen erop dat de Minister heeft aangegeven dat de nieuwe Archiefwet beperkingsgronden bevat die vergelijkbaar zijn met die in de Wet open overheid (Woo). Zij vragen of de regering kan specificeren welke concrete stappen zij ondernemen om misbruik van de verruimde beperkingsgronden te voorkomen. Welke toetsbare en meetbare mechanismen worden er geïntroduceerd om de controle op de toepassing van beperkingsgronden op documenten na overbrenging te verbeteren?

De aanpassing van de beperkingsgronden in het wetsvoorstel is bedoeld om de transparantie te vergroten. Verantwoordelijke overheidsorganen worden gedwongen om veel specifieker aan te geven waarom documenten bij overbrenging nog niet openbaar kunnen worden gemaakt, dan het geval is bij de drie bredere beperkingsgronden die in de Archiefwet 1995 zijn opgenomen. Het feit dat in het wetsvoorstel specifiekere beperkingsgronden zijn opgenomen, helpt zo juist om te voorkomen dat documenten onterecht of onnodig worden afgeschermd. Daarbij moet, net als in de Archiefwet 1995, de (rijks)archivaris voorafgaand aan het nemen van een beperkingsbesluit om advies worden gevraagd. Met dit wetsvoorstel wordt het ook verplicht dat een beperkingsbesluit wordt gemotiveerd aan de hand van de beperkingsgrond of beperkingsgronden die zich ondanks het tijdsverloop nog tegen openbaarmaking verzetten. Deze motivering wordt gepubliceerd als onderdeel van de toelichting bij het beperkingsbesluit. Op basis van het wetsvoorstel moet een verantwoordelijk overheidsorgaan dus uitgebreider en preciezer uitleggen voor welke documenten een openbaarheidsbeperking moet gelden, en waarom. De gedetailleerde beperkingsgronden dragen hieraan bij. Vanwege de publicatie van het besluit kan een verantwoordelijk overheidsorgaan ook op de motivering worden aangesproken.

Hierbij is nog van belang dat het wetvoorstel voor een groot deel van de beperkingsgronden voorziet in een beperktere maximale beperkingstermijn van twintig jaar.4 Bij de Archiefwet 1995 is de maximale beperkingstermijn nog 75 jaar, ongeacht de beperkingsgrond. De nieuwe maximale beperkingstermijnen worden bovendien gerekend vanaf het moment dat documenten zijn opgemaakt of ontvangen. De termijn start dus niet pas na overbrenging of na sluiting van een dossier, zoals in de praktijk onder de huidige wet gebruikelijk is. Dit betekent dat er bij overbrenging na tien jaar (in plaats van na twintig jaar onder de huidige wet) in beginsel nog maar tien jaar van de maximale beperkingstermijn over is.

Overigens betekent een openbaarheidsbeperking niet dat documenten volledig worden afgeschermd. Op grond van artikel 8.3 van het wetsvoorstel kan de archivaris op verzoek toegang verlenen tot beperkt openbaar archief. Daarbij beoordeelt de archivaris of inzage kan worden gegeven, gelet op het belang van de relevante beperkingsgronden ten opzichte het belang van de verzoeker tot raadpleging of gebruik van de documenten.5 Als blijkt dat de beperkingsgronden door tijdsverloop niet meer van toepassing zijn – of als zou blijken dat bij de overbrenging toch ten onrechte een beperking is gesteld – kan de openbaarheidsbeperking met toepassing van artikel 7.6 van het wetsvoorstel ook in het geheel worden opgeheven. Door de specificatie van de beperkingsgronden wordt de archivaris beter geëquipeerd om te beoordelen of een beperking nog gerechtvaardigd is. Bovendien komt de specificatie de transparantie richting een verzoeker ten goede, omdat op basis van de specifiekere beperkingsgronden en systematiek inzichtelijker is waarom er een beperking is gesteld.

Tot slot wordt met dit wetsvoorstel het toezicht uitgebreid naar overgebracht archief. Hierdoor kan de Inspectie voor de centrale overheid ook toezicht gaan houden op het effect van de gestelde openbaarheidsbeperkingen op de toegang tot de overgebrachte archieven en de wijze waarop de rijksarchivaris omgaat met verzoeken om toegang tot beperkt openbaar archief. Het toezicht op grond van het wetsvoorstel biedt daarmee een extra waarborg dat er op verantwoorde wijze met openbaarheidsbeperkingen wordt omgegaan. Voor de decentrale overheden is hierop het interbestuurlijk toezicht van toepassing.

De specificering van de beperkingsgronden zal ook betrokken worden bij de tussentijdse beoordeling van de wet na tweeëneenhalf jaar en de evaluatie van de wet na vijf en vijftien jaar. De regering meent dat zij met de genoemde wettelijke waarborgen en met de evaluatie van de wet voldoende waarborgen heeft geboden om misbruik van de beperkingsgronden te voorkomen, en om te voorkomen dat de uitbreiding van de beperkingsgronden een negatieve invloed zou hebben op de transparantie.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dat de archivaris bij decentrale overheden een dubbele rol heeft als beheerder van de archiefdienst en als intern toezichthouder op het beheer van niet-overgebrachte documenten. Gezien de zorgen van de Raad van State over de verzwakking van de positie van de archivaris, vragen zij hoe de wet ervoor zal zorgen dat de archivaris zijn rol onafhankelijk en effectief kan vervullen, ondanks de dubbele rol als zowel beheerder als toezichthouder.

In haar advies over de Archiefwet heeft de Afdeling advisering van Raad van State inderdaad haar zorgen geuit over de positie van de archivaris. Deze zorgen zagen op de formele positie en organisatorische inbedding van de archivaris, de functiescheiding met de functionarissen op wiens werk toezicht wordt gehouden, en de diploma-eis (inclusief de daarmee samengaande bevoegdheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) om opleidingen aan te wijzen waarmee deze diploma’s kunnen worden behaald).

Ten aanzien van de formele positie en organisatorische inbedding van de archivaris, heeft de Afdeling advisering geadviseerd om deze te verstevigen door de archivaris rechtstreeks te laten rapporteren aan het bestuur. Deze aanbeveling is door de regering overgenomen in het wetsvoorstel.6 Voorts was reeds in het wetsvoorstel, zoals dat aan de Afdeling advisering is voorgelegd, opgenomen dat over het toezicht door de archivaris door provinciale staten, de gemeenteraad onderscheidenlijk het algemeen bestuur van het waterschap een verordening wordt vastgesteld, die in ieder geval voorziet in een regeling voor de periodieke verslaglegging over de bevindingen van het toezicht aan provinciale staten, de gemeenteraad, onderscheidenlijk het algemeen bestuur van het waterschap. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering is daarbij als minimumeis opgenomen dat deze verslaglegging ten minste tweejaarlijks plaatsvindt. Door directe rapportage van de archivaris aan het bestuur en de borging van rapportages aan het hoogste en controlerende orgaan van onderscheidenlijk gemeenten, provincies en waterschappen is naar het oordeel van de regering de positie van de archivaris van een voldoende stevige basis voorzien.

Als het gaat om de rol van de archivaris als toezichthouder wordt niet ontkend dat de archivaris in zekere zin een dubbelrol heeft. De regering wijst er op dat dit tot op zekere hoogte onvermijdelijk is, aangezien bij de decentrale overheden de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor archieven voor en na overbrenging in één en dezelfde hand blijft. Er is bij overbrenging geen sprake van een overgang van verantwoordelijkheid, zoals dat bij de centrale overheid wel het geval is. Bij de centrale overheid wordt de Minister van OCW immers verantwoordelijk voor het beheer van documenten die voor blijvende bewaring naar het Nationaal Archief worden overgebracht, terwijl bij een decentrale overheid zoals een gemeente het college van burgemeester en wethouders zowel voor als na overbrenging het verantwoordelijke overheidsorgaan is.

Ook binnen deze systematiek ziet de regering echter voldoende mogelijkheden om de feitelijke onafhankelijkheid van de archivaris bij de uitvoering van zijn taken te bevorderen, bijvoorbeeld door directe intercollegiale toetsing of door de verslagen en rapportages van de archivaris te gebruiken voor intercollegiale toetsing. Deze mogelijkheden zijn ook toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.7 Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer is bovendien een motie van het lid Van der Velde aangenomen, die oproept tot een onderzoek naar de mogelijkheden van scheiding tussen de rol van archivaris en de rol van toezichthouder.8 De regering geeft uitvoering aan deze motie.

Ten slotte valt ten aanzien van de diploma-eis op te merken dat deze – door het aangenomen amendement van het Tweede Kamerlid Mohandis c.s.9 – weer deel uitmaakt van het wetsvoorstel en dat de Minister van OCW op dit moment werkt aan een algemene maatregel van bestuur om nadere regels te stellen aan diploma’s voor archivarissen.10

Zij vragen voorts, hoe de regering de onafhankelijkheid van de archivaris zal waarborgen, zodat er geen belangenverstrengeling ontstaat tussen de beheerfunctie en de toezichthoudende taak?

De regering erkent dat de archivaris in zekere zin een dubbelrol heeft als het gaat om de combinatie tussen zijn beheertaak en zijn toezichthoudende taak. Zoals ook is toegelicht in antwoord op de voorgaande vraag van de leden van de fractie van Groenlinks-PvdA, is dit een consequentie van de systematiek van horizontaal toezicht door de archivaris van de gemeente, de provincie of het waterschap die rapporteert aan het eigen bestuur. Zoals de regering ook op de voorgaande vraag heeft geantwoord, ziet zij binnen deze systematiek evenwel voldoende mogelijkheden om de feitelijke onafhankelijkheid van de uitvoering van deze taken te bevorderen, bijvoorbeeld door intercollegiale toetsing. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is hieraan nader aandacht besteed.11 Daarnaast geeft de regering uitvoering aan het onderzoek dat op dit onderwerp is gevraagd door het Tweede Kamerlid Van der Velde.12 Dit onderzoek wordt opgenomen in het implementatieprogramma bij het wetsvoorstel. De resultaten van dit onderzoek zullen vervolgens worden betrokken bij de tussentijdse beoordeling van de wet na tweeëneenhalf jaar en de evaluatie van de wet na vijf en vijftien jaar.

Tot slot wil de regering niet onvermeld laten dat er ook interbestuurlijk toezicht is op de bestuurlijke naleving van de Archiefwetgeving bij gemeenten, provincies en waterschappen, en hun gemeenschappelijke regelingen. Dit interbestuurlijke toezicht vindt plaats op basis van de Wet revitalisering generiek toezicht uit 2013 met gebruikmaking van de generieke instrumenten uit de Provinciewet, Gemeentewet en de Wet gemeenschappelijke regelingen.13

Deze leden vragen ook of de regering bereid is toe te zeggen de archivaris meer bevoegdheden te geven om zijn rol als toezichthouder sterker te maken, vooral bij het beoordelen van documenten voor overbrenging?

De regering vindt goed toezicht op de wet van groot belang. Bij de decentrale overheden wordt het toezicht op basis van de Archiefwet uitgeoefend door de archivaris. Met dit wetsvoorstel wordt de positie van de archivaris verstevigd. Dit gebeurt door de aanstelling van archivaris verplicht te stellen. Onder de Archiefwet 1995 is de aanstelling van de archivaris bij decentrale overheden niet verplicht: indien geen archivaris is aangewezen, worden de beheertaken van de archivaris op grond van de Archiefwet 1995 bij de gemeente-, provincie- of waterschapssecretaris belegd. In deze gevallen vindt er binnen de decentrale overheid echter géén toezicht plaats.14 Door het aanwijzen van een archivaris verplicht te stellen, maakt dit wetsvoorstel een einde aan deze situatie en wordt het toezicht op archieven versterkt. Daarbij wijst de regering op de wijzigingen op het gebied van organisatorische inbedding die zijn aangebracht in het wetsvoorstel naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.15 Hiermee is naar het oordeel van de regering de positie van de archivaris van een voldoende stevige basis voorzien. De regering is van mening dat het van belang is om het wetsvoorstel in werking te laten treden om deze verbeteringen in de positie van de archivaris hun beslag te laten krijgen. Bij de tussentijdse beoordeling van de wet na tweeëneenhalf jaar, en bij de evaluatie na vijf en vijftien jaar, wordt de effectiviteit van het toezicht meegenomen.

Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de beslissing over de toegang tot beperkt openbare documenten wordt genomen door de archivaris en niet door andere overheidsorganen, zo vragen zij? Wat zijn de garanties voor de onafhankelijkheid van de archivaris in dit proces, en wat voor procedure wordt er ingesteld om te garanderen dat de archivaris niet wordt beïnvloed door externe druk bij het nemen van beslissingen over de openbaarheid van documenten? Is er een specifiek mechanisme voor toezicht op de archivaris om ervoor te zorgen dat deze zijn taak onafhankelijk uitvoert?

Indien er bij een archiefdienst om toegang wordt verzocht tot beperkt openbare documenten is het op grond van het wetsvoorstel in beginsel de archivaris die daarover beslist. Hierbij weegt de archivaris het belang van de verzoeker bij raadpleging af tegen het belang dat met de beperking beschermd wordt. Dit is een taak die de archivaris eigenstandig uitvoert. Wel kan het verantwoordelijk overheidsorgaan (voor overgebracht archief van de centrale overheid is dit altijd de Minister van OCW) hierover op grond van artikel 10:22 van de Algemene wet bestuursrecht instructies geven.

Bij drie beperkingsgronden in dit wetsvoorstel is het echter het verantwoordelijk overheidsorgaan dat de documenten heeft overgebracht dat besluit over toegang tot documenten. Dit zijn documenten waarvoor de openbaarheid is beperkt omdat zij informatie bevatten die de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen, de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden, of omdat zij informatie bevatten waarvan het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de betrekkingen van Nederland met andere landen en staten en met internationale organisaties. Voor deze documenten geldt het openbaarheidsregime van het wetsvoorstel niet, maar blijven de regelingen inzake het recht op informatie van vóór overbrenging van toepassing.16 De Archiefwet 1995 kent hetzelfde bijzondere regime voor de beperkingsgrond «het belang van de Staat of zijn bondgenoten».17

Het bepalen of toegang mogelijk is of niet, vereist bij deze drie beperkingsgronden zeer specialistische kennis. Oudere dossiers die bijvoorbeeld raken aan staatsveiligheid of internationale verdragen kennen vaak ook een direct verband met actuele dossiers. Dat inzicht, en de kennis over die dossiers, is enkel beschikbaar bij de dossierhouder. Daarbij zijn de belangen die met deze beperkingen beschermd worden in sommige gevallen zeer groot. Daar kan de archivaris in redelijkheid niet mee worden belast.

Uit onderzoek naar aanleiding van eerder gestelde vragen over dit onderwerp blijkt overigens dat het gebruik van de beperkingsgrond «het belang van de Staat of zijn bondgenoten» uit de huidige Archiefwet 1995 relatief beperkt is. Van alle overgebrachte documenten bij het Nationaal Archief waarvoor een openbaarheidsbeperking is gesteld, is in slechts 0,44% van de gevallen sprake van een beperking vanwege «het belang van de Staat of zijn bondgenoten». Bij de overige 99,56% is de beperking gesteld vanwege «de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» of «onevenredige benadeling». Het ligt in de lijn der verwachting dat dit percentage bij decentrale archiefdiensten nog kleiner is. Het deel van de overgebrachte documenten waarvoor dit regime geldt is dus zeer beperkt.

Tot slot wordt met dit wetsvoorstel het toezicht uitgebreid naar overgebracht archief. Hiermee kan de Inspectie voor de centrale overheid ook toezicht gaan houden op de wijze waarop de rijksarchivaris omgaat met verzoeken om toegang tot beperkt openbaar archief en op een verantwoorde omgang met de afwijkende bepalingen rondom de drie genoemde gronden. Het toezicht zal daarmee een extra waarborg bieden dat er op verantwoorde wijze met openbaarheidsbeperkingen wordt omgegaan. Bij de decentrale overheden is interbestuurlijk toezicht van toepassing.

De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen ook op welke wijze de dubbelrol van de archivaris in de evaluatie wordt meegenomen.

Het wetsvoorstel wordt geëvalueerd na vijf en vijftien jaar. Tweeëneenhalf jaar na invoering van de wet vindt bovendien een tussentijdse beoordeling plaats. Daarnaast geeft de regering uitvoering aan de motie van het Tweede Kamerlid Van der Velde waarbij de systematiek en toezichthoudende rol van de archivaris wordt onderzocht.18 De dubbelrol van de archivaris zal – mede als onderdeel van de reactie op de motie Van der Velde – worden meegenomen bij de evaluatiemomenten. Het is op dit moment nog te vroeg om aan te geven op welke wijze dit zal gebeuren.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen hoe de regering garandeert dat samenwerkingsverbanden binnen de wet geen inconsistenties veroorzaken in de uitvoering van archiefwetgeving, en hoe de afstemming tussen verschillende partijen wordt verzekerd. Welke specifieke richtlijnen worden er opgezet om samenwerkingsverbanden tussen verschillende overheidsinstanties en externe partijen te sturen? Hoe gaat de regering de naleving van de wet door samenwerkingsverbanden monitoren en bijsturen indien nodig?

Wanneer verantwoordelijke overheidsorganen onderling of met private organisaties samenwerken of gezamenlijke systemen gebruiken voor informatie-uitwisseling, kan het onduidelijk zijn wie in bestuurlijke zin verantwoordelijk is voor de documenten die binnen het samenwerkingsverband worden opgemaakt en ontvangen. De naleving van de archiefwetgeving kan daardoor in het gedrang komen. Daarom is in dit wetsvoorstel opgenomen dat organisaties die samenwerken in een samenwerkingsverband afspraken moeten maken over (de verantwoordelijkheid voor) het beheer van de documenten die onder het wetsvoorstel vallen. Het wetsvoorstel biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om archiefwettelijke taken en bevoegdheden binnen een samenwerkingsverband te beleggen bij één van de betrokken verantwoordelijke overheidsorganen. Dit artikel is in het wetsvoorstel opgenomen omdat samenwerking in omvang en diversiteit is toegenomen en om afstemming tussen verschillende samenwerkende partijen te verzekeren.

Het is vanwege de diversiteit aan samenwerkingsvormen onmogelijk om op wetsniveau vast te leggen hoe die afspraken er per type samenwerkingsverband uit moeten zien. Om overheden hierin wel te ondersteunen heeft het Nationaal Archief in 2023 de handreiking «Archiveren in de informatieketen» uitgebracht.19 Hierin wordt dieper ingegaan op verschillende vormen van samenwerking, wie verantwoordelijk is voor de documenten bij samenwerking, welke afspraken daarbij gemaakt moeten worden, hoe die afspraken eruit kunnen zien en hoe overheidsorganisaties hier verantwoording over kunnen afleggen.

Deze leden vragen ook hoe de verantwoordelijkheid voor het beheer van informatie in netwerken precies verdeeld wordt, gezien de complexiteit van de netwerken en dynamische informatiestromen. Kan de Minister specifieke details geven over de verdeling van verantwoordelijkheden? Welke concrete maatregelen worden genomen om te zorgen voor duidelijke verantwoordelijkheden tussen overheidsorganisaties in het beheer van digitale informatie? Hoe zorgt de regering ervoor dat er geen dubbel werk wordt verricht en dat overheidsorganen effectief kunnen samenwerken zonder overlap in verantwoordelijkheden?

Het wetsvoorstel biedt bewust ruimte voor maatwerk. Wat een optimale en efficiënte verdeling van verantwoordelijkheden is, verschilt namelijk per situatie en per samenwerkingsverband. Waar het uiteindelijk om gaat is dat er heldere afspraken gemaakt worden en dat de verantwoordelijkheid voor het beheer van de documenten die in het kader van de samenwerking worden opgemaakt en ontvangen, helder wordt belegd. Als daar goed over wordt nagedacht en deze afspraken goed worden vastgelegd (waar dit wetsvoorstel toe verplicht),20 dan heeft de regering er vertrouwen in dat overheidsorganisaties dit op een wijze vorm geven die dubbel werk voorkomt. Zoals is geantwoord op voorgaande vraag van de fractieleden van GroenLinks-PvdA, heeft het Nationaal Archief in 2023 de handreiking «Archiveren in de informatieketen» uitgebracht om overheden hierbij te ondersteunen.21

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen erop dat de Raad van State zorgen heeft geuit over de werkdruk die het verkorten van de overbrengingstermijn van twintig naar tien jaar kan veroorzaken. Zij vragen hoe de regering deze verhoogde werkdruk gaat aanpakken en wat de plannen zijn om de kwaliteit van het informatiebeheer te waarborgen.

Aanleiding voor de verkorting van de overbrengingstermijn is dat digitale informatie vluchtiger is dan papier. Twintig jaar wachten met overbrengen naar een archiefdienst brengt bij digitale documenten onacceptabele risico’s met zich mee wat betreft de kwaliteit van het duurzame informatiebeheer.22 Om te voorkomen dat de verkorting van de overbrengingstermijn direct voor achterstanden en grote werkdruk zorgt wordt deze niet met terugwerkende kracht ingevoerd. De verkorte overbrengingstermijn van tien jaar zal gaan gelden voor alle documenten die ná inwerkingtreding van de wet worden opgemaakt of ontvangen. Zo hebben overheidsorganisaties en archiefdiensten nog ruim de tijd om zich voor te bereiden op de verkorting en kunnen ze deze werklast spreiden over de tijd. Op termijn heeft overbrengen na tien in plaats van na twintig jaar als voordeel dat overheidsorganisaties tien jaar korter verantwoordelijk zijn voor het beheer van hun blijvend te bewaren documenten. De verkorting van de overbrengingstermijn en de voorbereiding daarop zal een belangrijk onderdeel van het implementatieprogramma van dit wetsvoorstel zijn.

Deze leden wijzen er voorts op dat de Minister heeft erkend dat de verkorting van de overbrengingstermijn uitdagingen met zich meebrengt. Deze leden vragen wat voor ondersteuning en middelen de regering zal bieden aan archiefdiensten om de verkorte overbrengingstermijn effectief te kunnen naleven.

De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal worden begeleid door een implementatieprogramma. Dit implementatieprogramma is gericht op het ondersteunen van alle overheidsorganisaties die te maken hebben met de Archiefwet, zowel archiefvormende overheidsorganisaties en toezichthouders alsook archiefdiensten.

Het programma ontwikkelt kennisproducten, hulpmiddelen, voorlichting, nader uitgewerkte kaders en normen. Daarnaast is een structurele intensivering van het leer- en ontwikkelaanbod voor archivarissen en informatieprofessionals een belangrijk onderdeel van de aanpak. In het implementatieprogramma wordt er ook rekening mee gehouden dat organisaties tijd nodig hebben om zich aan te passen aan de nieuwe regels.

Binnen het implementatieprogramma werkt de Minister van OCW samen met andere bestuurlijke en professionele belanghebbenden, zoals het Nationaal Archief, de Minister van BZK, de Inspectie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Koninklijke Vereniging Archiefsector Nederland (KVAN), en verschillende onderwijsinstellingen.

De implementatie van de verkorting van de overbrengingstermijn is een belangrijk onderdeel van dit implementatieprogramma. Zoals is geantwoord op de voorgaande vraag van de fractieleden van GroenLinks-PvdA, krijgt de verkorting van de overbrengingstermijn pas effect tien jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel, maar het is van belang dat archiefvormende organisaties en archiefdiensten deze aanlooptijd samen gebruiken als voorbereiding. De verkorting van de overbrengingstermijn loopt ongeveer gelijk op met de reeds lopende transitie van overbrenging van papieren archief naar digitaal gevormd archief.23

De regering stelt twee miljoen beschikbaar voor gemeenten ter ondersteuning bij de implementatie van de nieuwe wet. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen of de regering deze maatregel voldoende acht? Zo ja, kan zij gemotiveerd aangeven waarom twee miljoen euro afdoende is en waar dit voor gebruikt wordt?

De € 2 miljoen die beschikbaar wordt gesteld aan de VNG is bestemd voor de ondersteuning van de implementatie van de Archiefwet bij gemeenten. Om de overgang naar de nieuwe wet soepel te laten verlopen wordt er samen met de bestuurlijke en professionele belanghebbenden een meerjarig implementatieprogramma opgezet. Door middel van dit programma worden verantwoordelijke overheidsorganen uit alle bestuurslagen ondersteund bij een goede implementatie van de Archiefwet. Als onderdeel van het implementatieprogramma wordt door Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: het Ministerie van OCW) ook structureel geïnvesteerd in het scholings- en onderwijsaanbod voor archief- en informatieprofessionals. De VNG speelt een belangrijke rol om gemeenten te ondersteunen bij de implementatie. Het bedrag wordt via het implementatieprogramma aan hen beschikbaar gesteld, en de VNG zal op basis daarvan een implementatieaanpak inrichten, gericht op gemeenten. Zoals de Minister van OCW heeft aangegeven bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, blijft hij met de VNG in gesprek over de implementatie van het wetsvoorstel bij gemeenten.24

Deze leden vragen ook welke impact de verkorting van de termijn heeft op de langetermijnbeveiliging van digitale overheidsdata, en hoe dit wordt gemitigeerd?

Als gevolg van de verkorting van de overbrengingstermijn zullen blijvend te bewaren documenten reeds na tien jaar naar een archiefdienst worden overgebracht (in plaats van na twintig jaar zoals onder de Archiefwet 1995 het geval is). De termijn waarop documenten onder beheer komen van een archiefdienst verandert, maar de verantwoordelijkheden die verantwoordelijke overheidsorganen en archiefdiensten hebben als het gaat om het beveiligen van documenten veranderen hiermee niet. De regering ziet de adequate beveiliging van documenten als voorwaarde voor en onderdeel van de duurzame toegankelijkheid van documenten en is daarom voornemens om de reeds bestaande inspanningsverplichting op dit vlak voort te zetten in gemoderniseerde vorm.

Hierbij wordt aangesloten bij de reeds bestaande wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging. Ten eerste hebben zowel het Rijk als medeoverheden zich op het vlak van informatiebeveiliging gecommitteerd aan het toepassen van de BIO. Daarnaast wijst de regering in dit kader op Europese NIS-2 richtlijn25 die geïmplementeerd wordt met het wetsvoorstel voor de Cyberbeveiligingswet.26 Ten slotte wijst de regering specifiek voor het Rijk op het Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 2007 (hierna: VIR 2007) en Besluit Voorschrift informatiebeveiliging rijk bijzondere informatie 2025 (hierna: VIRBI 2025).27 Het Nationaal Archief is bij het beheer van overgebrachte archieven gehouden aan de regels van het VIR 2007 en VIRBI 2025 en beschikt over een actueel beveiligingsbeleid. Daarbij dient te worden opgemerkt dat beveiliging niet aan overbrenging en openbaarheid in de weg staat. Bij overbrenging vervalt de rubricering, tenzij het verantwoordelijk overheidsorgaan besluit dat de rubricering ook bij de archiefdienst moet gelden. In dat geval wordt de rubricering vervangen door een beperking op de openbaarheid op basis van de Archiefwet, waarbij de beveiligingsmaatregelen bij de archiefdienst adequaat zijn.

De inspanningen die op het gebied van informatiebeveiliging gevraagd en gepleegd worden, houden documenten zo veilig mogelijk, zowel voor als na overbrenging. Naar de overtuiging van de regering heeft de verkorting van de overbrenging daarom geen impact op de langetermijnbeveiliging van digitale overheidsdata.

De fractieleden van GroenLinks-PvdA vinden dat gedetailleerde uitleg over de benodigde middelen per organisatie ontbreekt. Deze leden vragen hoe de regering zal zorgen voor voldoende middelen en expertise binnen overheidsorganisaties om de nieuwe wet op een efficiënte manier te implementeren en naleving van de wet te waarborgen. Kan de regering concrete budgetten en middelen specificeren die zullen worden toegewezen aan de uitvoering van de wet binnen overheidsorganisaties?

Een belangrijk doel van de modernisering van de Archiefwet is de wet aanpassen aan de digitale tijd waardoor de wet beter uitvoerbaar wordt. Met de modernisering van de Archiefwet 1995, en de versterking van het toezicht op de uitvoering van deze wet, wil de regering bevorderen dat overheidsorganisaties hun (digitale) informatie vanaf het moment van creatie effectief gaan beheren. Het Ministerie van OCW zal samen met de bestuurlijke en professionele belanghebbenden een meerjarig implementatieprogramma opzetten, en daarnaast structureel gaan investeren in het toezicht op de Archiefwet, een selectiedatabase, en in het scholings- en onderwijsaanbod voor archief- en informatieprofessionals. In het implementatieprogramma staan de volgende strategische programmalijnen centraal: (i) het toepassen van de nieuwe Archiefwet door archiefdiensten en toezichthouders; (ii) het bevorderen van duurzaam beheer vanaf creatie door archiefvormers via kennis en toezicht; en (iii) het investeren in opleidingen voor archivarissen en informatieprofessionals bij de overheid.

De eerste programmalijn is gericht op archiefdiensten en toezichthouders, en ondersteunt hen bij het implementeren van de aanpassingen in bestaande processen en kaders als gevolg van de nieuwe wet. Producten en diensten binnen deze programmalijn moeten zoveel mogelijk gereed zijn bij de inwerkingtreding van de wet. Daarom zijn de voorbereidingen al gestart. Archiefdiensten en toezichthouders krijgen de tijd tot aan de tussentijdse beoordeling na tweeëneenhalf jaar voor het zich volledig aanpassen aan het nieuwe wettelijke kader.

De tweede programmalijn is gericht op de archiefvormers, en ondersteunt hen bij het verbeteren van hun beheertaken door middel van kennisversterking (zoals voorlichting, kennisproducten op gebied van beheer en selectie) en de versterking van het toezicht. Daarbij wordt vooral ingezet op het toepassen van beheerregels, het informatieoverzicht, en selectiebesluiten. De duurzame versterking van het informatiebeheer is een ingrijpende en langjarige opgave, die onder andere is ingezet naar aanleiding van de bevindingen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.28 Dit wetsvoorstel houdt er rekening mee dat de duurzame versterking van het informatiebeheer veel van archiefvormers vraagt, en archiefvormers krijgen tijd om te voldoen aan de aangepaste normen. De versterking van het toezicht en het geven van voorlichting over het vernieuwde toezichtkader, zal worden ingericht in de periode tot aan de tussentijdse beoordeling, tweeëneenhalf jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ook wordt er een onderzoek uitgevoerd naar de stand van het decentrale toezicht, mede als opvolging van de motie van het Tweede Kamerlid Van der Velde.29

Tot slot richt de derde programmalijn zich op organisaties die onderwijs en scholing geven aan archief- en informatieprofessionals. Het gaat hier om het ontwikkelen van nieuwe opleidingsmogelijkheden en het stimuleren van een passend cursusaanbod, zodat archivarissen en informatieprofessionals bij de overheid in staat gesteld worden om de nieuwe Archiefwet goed uit te voeren. Verder vallen onder deze programmalijn de (door)ontwikkeling van door de KVAN vast te stellen kennisprofielen (waarmee richting gegeven wordt aan de kennis en kunde die van een archivaris of informatieprofessional verwacht mogen worden), en de inzet van het Kennisnetwerk Informatie en Archief (KIA) bij voorlichting en kennisdeling.

Voor de implementatie van het wetsvoorstel heeft het Ministerie van OCW tijdelijke middelen vrijgemaakt. Tussen 2025 en 2030 is voor de implementatie circa € 40 miljoen gereserveerd. Daarnaast zijn er structurele middelen gereserveerd voor de uitbreiding van wettelijke taken, voor onderwijs en voor toezicht. Hiervoor is vanaf 2030 € 3,9 miljoen structureel per jaar gereserveerd.

Zij vragen ook, wat de specifieke planningen en richtlijnen zijn voor het opleiden van personeel binnen overheidsorganisaties om ervoor te zorgen dat zij voldoende kennis en expertise hebben voor het naleven van de nieuwe wet?

Zoals ook in het regeerprogramma is aangegeven wordt er samen met de bestuurlijke en professionele belanghebbenden een meerjarig implementatieprogramma opgezet ten behoeve van de implementatie van de wet, waarbij structureel geïnvesteerd wordt in het scholings- en onderwijsaanbod voor archief- en informatieprofessionals en in het toezicht op de uitvoering van de Archiefwet.

In artikel 6.3 van het wetsvoorstel is door het aangenomen amendement van het Tweede Kamerlid Mohandis c.s.30 verankerd dat een archivaris die wordt aangewezen als rijksarchivaris of als archivaris bij een provincie, gemeente of waterschap, moet beschikken over een diploma. De nadere regels bij deze diploma-eis worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur. Een eerste ontwerp van dit Besluit diploma’s archivarissen is op 15 september dit jaar in openbare internetconsultatie gegaan.31 Na afronding van de internetconsultatie zal het (aangepaste) ontwerp in het kader van een voorhangprocedure32 aan zowel uw Kamer als de Tweede Kamer worden voorgelegd.

Concreet wordt naast de uitwerking van de diploma-eis ingezet op het stimuleren van voldoende en actueel aanbod in het bekostigd onderwijs en het stimuleren van na- en bijscholingsaanbod voor omscholers en archivarissen bij overheidsorganen die hun kennis actueel willen houden toegespitst op de uitvoering van de Archiefwet 20... Tot slot ontwikkelt de KVAN competentie- en kennisprofielen, waarbij de profielen verder inzichtelijk maken – voor zowel de archivaris als de (decentrale) overheidsorganisatie – wat een archivaris moet kennen en kunnen. Deze profielen zijn richtinggevend voor verdere professionalisering en borging van de kwaliteit.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen erop dat de Minister heeft aangegeven dat bestuurlijke boetes een nuttig instrument zouden zijn om naleving van de wet af te dwingen. Deze leden vragen waarom de regering dit effectief acht. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de opgelegde boetes daadwerkelijk de beoogde gedragsverandering teweegbrengen bij overheidsorganisaties?

De regering ziet de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete, die krachtens mandaat zal worden belegd bij de Inspectie als toezichthouder op het niveau van de centrale overheid, als onderdeel van het geheel aan handhavingsinstrumenten binnen de Archiefwet.33 De Archiefwet kent naast een bestuurlijke boete (die punitief van aard is) de volgende herstelsancties: (i) het geven van een aanwijzing,34 (ii) het opleggen van een last onder bestuursdwang,35 of (iii) het opleggen van een last onder dwangsom.36 Daarbij merkt de regering op dat een boete en een herstelsanctie in principe in combinatie met elkaar kunnen worden opgelegd.

De herstelsancties hebben tot doel dat de overtreding wordt opgeheven. Een herstelsanctie kan bijvoorbeeld worden ingezet om te bereiken dat een organisatie overheidsinformatie duurzaam toegankelijk maakt, zodat informatie vindbaar en beschikbaar blijft. Ook wanneer de overtreding tot onherstelbare gevolgen heeft geleid, zoals onrechtmatige vernietiging van archieven, kunnen herstelsancties worden ingezet. Zij dienen in dat geval namelijk om toekomstige naleving te bereiken van het geschonden voorschrift dat tot schade heeft geleid.

Om een boete op te kunnen leggen moet de overtreding aan de overtreder verweten kunnen worden. De boete is punitief van aard: bedoeld om te bestraffen. De regering acht dit instrument van toegevoegde waarde om het signaal af te geven dat een overtreding niet onbestraft blijft. Dit signaal kan op zichzelf leiden tot gedragsverandering. Daarnaast wil de regering erop wijzen dat van het opleggen van een boete ook secundaire effecten uitgaan: het leidt vaak tot (negatieve) aandacht die kan bijdragen aan gedragsverandering. Daarnaast kan van het opleggen van boetes een afschrikwekkende werking uitgaan waardoor anderen hun beleid aanpassen en vergelijkbare situaties in de toekomst voorkomen worden.

Om ervoor te zorgen dat archiefvormers en archiefdiensten voldoende kennis hebben van de nieuwe wet, hecht de regering aan de uitvoering van het meerjarige implementatieprogramma ter ondersteuning van de uitvoering van de wet. Zo zal er structureel geïnvesteerd worden in het scholings- en onderwijsaanbod voor archief- en informatieprofessionals en in het toezicht op de naleving van de wet, wat de naleving helpt bevorderen. Het is aan de Inspectie om – als onderdeel van haar toezichthoudende taak op de centrale overheid – te monitoren of opgelegde sancties, in welke vorm dan ook, effect hebben. Omdat het hier een nieuw instrument betreft, zal de informatie over de effectiviteit betrokken worden bij de evaluatie van de wet na vijf jaar.

Voorts vragen zij, wat de criteria zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete en hoe deze transparant worden gecommuniceerd naar de betrokken partijen?

Deze beantwoording bestaat uit twee delen. Hieronder zal eerst ingegaan worden op de criteria voor het opleggen van een bestuurlijke boete en vervolgens op de wijze van communiceren naar de betrokken partijen.

De bestuurlijke boete is een nieuw sanctie-instrument binnen de Archiefwet. Voor het toepassen daarvan wordt toezichtsbeleid opgesteld. De Inspectie is voor de centrale overheid belast met het toezicht op de archiefwetgeving en beschikt over een toezichtkader.37 Bij het aanpassen van het toezichtkader zullen in ieder geval de overwegingen uit het amendement – waarmee de bestuurlijke boete een onderdeel van het wetsvoorstel geworden is – betrokken worden.38

Over de wijze van communiceren naar de betrokken partijen kan het volgende worden opgemerkt. De handhavingsinstrumenten uit de Archiefwet zijn zware instrumenten die niet zomaar worden opgelegd en waarover altijd gecommuniceerd wordt met de betrokken partijen. De Inspectie heeft haar werkwijze toegelicht in een toezichtkader. Onderdeel daarvan is escalatiebeleid. Op dit moment wordt het huidige escalatiebeleid door de Inspectie herzien, ook om uitwerking te geven aan de toevoeging van de bestuurlijke boete aan het sanctie-instrumentarium. Het aangepaste escalatiebeleid wordt opgenomen in het toezichtkader en wordt te zijner tijd gepubliceerd op de website van de Inspectie.

Het escalatiebeleid ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: de eerste stap is inspecteren, beoordelen, en het rapporteren van bevindingen en aanbevelingen aan het desbetreffende overheidsorgaan en indien daar aanleiding toe is ook de verantwoordelijke Minister of Ministers.39 Vervolgens kan er sprake zijn van vervolginspecties. Wanneer deze middelen niet tot verbetering van de naleving leiden, kan de Inspectie verscherpt toezicht toepassen alsook bestuursrechtelijke maatregelen opleggen. Bij verscherpt toezicht vraagt de Inspectie op regelmatige basis voortgangsinformatie op en is er sprake van intensief contact met de ondertoezichtstaande om te beoordelen of de aanbevelingen worden opgevolgd. De bestuursrechtelijke maatregelen bestaan naast de al benoemde bestuurlijke boete uit een aanwijzing, een last onder bestuursdwang of de bevoegdheid om in plaats daarvan een last onder dwangsom op te leggen. Voorafgaand aan het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom wordt altijd eerst een aanwijzing gegeven.

Vanwege de zwaarte van de handhavingsinstrumenten is in de Archiefwet ook opgenomen dat voorafgaand aan het mogelijk opleggen van de last onder bestuursdwang, de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete eerst overleg wordt gevoerd met het verantwoordelijke overheidsorgaan.40 Zoals eerder gezegd kunnen een boete en een herstelsanctie in principe in combinatie met elkaar worden opgelegd.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen welke specifieke maatregelen er worden genomen om de digitale informatie veilig te stellen en de toegang tot deze informatie te waarborgen, gezien de complexiteit van de digitale archivering. Wat zijn de beveiligingsmaatregelen die de regering introduceert om de integriteit van digitale archieven te beschermen tegen cyberaanvallen of datalekken?

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar de beveiligingsmaatregelen om de integriteit van digitale archieven te beschermen tegen cyberaanvallen of datalekken. Verantwoordelijke overheidsorganen hebben op grond van de archiefwetgeving de plicht om informatie adequaat te beveiligen. Deze plicht wordt voortgezet met het wetsvoorstel en de onderliggende regelgeving. Deze inspanningsverplichting moet gezien worden tegen de achtergrond van het algemene beleid dat gevoerd wordt om overheidsinformatie te beveiligen. In dat kader wijst de regering erop dat ongeacht de vorm van het archief overheidsorganisaties de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van archieven moeten waarborgen door maatregelen te treffen op basis van een risicoanalyse en het toepassen van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (hierna: BIO). Zie hiervoor ook het antwoord dat is gegeven op de vraag van deze fractieleden op pagina 8.

Zij vragen voorts, hoe digitale archieven worden beheerd en toegankelijk gehouden op de lange termijn, vooral gezien de snelle technologische ontwikkelingen? Wordt deze digitale informatie opgeslagen in een cloud van een bedrijf dat is gevestigd in een buitenlandse mogendheid? Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: heeft de regering voornemens om dit op een andere manier te gaan opslaan?

Het wetsvoorstel en de bijbehorende lagere regelgeving bieden het wettelijk kader voor verantwoordelijke overheidsorganen om documenten, juist digitale documenten in digitale systemen, op de langere termijn duurzaam toegankelijk te houden. De regering onderschrijft dat technologische ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Het is van belang dat hierop ingespeeld kan worden bij de uitvoering van de Archiefwet, en het wetsvoorstel bewerkstelligt dit op verschillende manieren. Ten eerste is in de Archiefwet de bevoegdheid opgenomen om normen vast te stellen die de eenheid, de kwaliteit of de doelmatigheid van de duurzame toegankelijkheid van documenten bevorderen. Deze bevoegdheid kan worden gemandateerd aan de rijksarchivaris. De vaststelling van deze normen gebeurt in afstemming met de Minister van BZK en ook de Inspectie wordt betrokken. Daarnaast ontwikkelen CIO-Rijk en het Nationaal Archief instructies en handreikingen. De normen, instructies en handreikingen komen tot stand met de benodigde expertise en bieden op gezaghebbende wijze richting aan de uitvoering van de Archiefwet.

Verantwoordelijke overheidsorganen zijn zelf verantwoordelijk voor het goed beheren van hun documenten en beslissen zelf of daarbij al dan niet gebruik wordt gemaakt door cloudtechnologie. Zij maken daarbij eigen keuzes, uiteraard binnen het wettelijk gestelde kader. Voor het gebruikmaken van Cloud technologie wijst de regering in dit kader op het huidige Rijksbreed cloudbeleid en implementatiekader risicoafweging cloudgebruik waarover Uw Kamer op respectievelijk 29 augustus 2022 en 24 januari 2023 is geïnformeerd.41

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA wijzen erop dat de Minister heeft aangegeven dat er duidelijke regels zijn voor de toepassing van beperkingsgronden, maar dat geen uitgebreide uitleg is gegeven over de consistentie van de toepassing. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen hoe de wet ervoor zal zorgen dat de toepassing van de beperkingsgronden voor openbaarheid van documenten eenduidig en consistent is, zowel in de praktijk als in de regelgeving. Kan de regering een helder en concreet proces presenteren voor de beoordeling van beperkingsgronden, zodat alle betrokken partijen dezelfde criteria hanteren? Wat voor mechanismen worden er ingebouwd om inconsistenties in de toepassing van beperkingsgronden te voorkomen, en wie houdt toezicht op deze consistentie?

De afstemming van de beperkingsgronden uit het wetsvoorstel op die van de Woo draagt bij aan de bekendheid van de beperkingsgronden. Zowel bij de overheid, in de maatschappij als in de rechtspraak is veel ervaring met (de toepassing van) de uitzonderingsgronden uit de Woo, en er is veel jurisprudentie over de reikwijdte en de toepassing van deze beperkingsgronden. Door in het wetsvoorstel na overbrenging niet langer geheel andere gronden te hanteren zal de eenduidigheid en de consistentie in het gebruik ervan toenemen.

Daarnaast heeft de (rijks)archivaris een adviesrol, indien een verantwoordelijk overheidsorgaan voornemens is om bij overbrenging een beperking op de openbaarheid te stellen. Een archivaris werkt regelmatig voor meerdere verantwoordelijke overheidsorganen, en de rijksarchivaris werkt zelfs voor de hele centrale overheid. Dit maakt dat de (rijks)archivaris bij het geven van het advies de voorgenomen beperkingen kan vergelijken met beperkingen zoals die eerder gesteld zijn door andere verantwoordelijke overheidsorganen. Hierbij kan de archivaris ook gebruik maken van de eigen ervaringen bij het afhandelen van verzoeken om toegang in een bepaald type beperkt openbaar archief. Al deze elementen dragen eraan bij dat ongewenste inconsistenties in de toepassing van beperkingsgronden worden voorkomen.

Zij vragen voorts, wat de verwachtingen zijn van de regering over de afstemming tussen de beperkingen op openbaarheid en de toegang tot overheidsinformatie, vooral in gevallen waarin de openbaarheid van documenten wordt beperkt na de overbrenging? Welke procedures worden er ingericht om ervoor te zorgen dat documenten alleen worden beperkt op grond van geldige en verantwoorde redenen?

Zoals hierboven op pagina 2 reeds is geantwoord op de vraag van de fractieleden van GroenLinks-PvdA zijn de specificering van de beperkingsgronden, de verplichte motivering van openbaarheidsbeperkingen, het vereiste van een advies van de (rijks)archivaris, en de uitbreiding van toezicht naar overgebracht archief de belangrijkste waarborgen dat documenten alleen worden beperkt op grond van geldige en verantwoorde redenen.

Wat betreft het stellen van openbaarheidsbeperkingen ná overbrenging is het volgende van belang. Met dit wetsvoorstel worden de mogelijkheden daartoe verruimd. Op grond van de Archiefwet 1995 is het niet mogelijk dat na overbrenging alsnog een beperking aan de openbaarheid wordt gesteld, «tenzij zich na het tijdstip van overbrenging omstandigheden hebben voorgedaan die, waren zij op dat tijdstip bekend geweest, tot het stellen van beperkingen aan de openbaarheid [...] zouden hebben geleid».42 Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is toegelicht, is die bepaling in de Archiefwet 1995 in de praktijk problematisch als vergissingen bij de overbrenging moeten worden hersteld. Als er per vergissing bijvoorbeeld geen beperking aan de openbaarheid is gesteld op documenten die bijzondere persoonsgegevens bevatten is er geen sprake van nieuwe omstandigheden en staat de Archiefwet 1995 eraan in de weg dat alsnog een beperking wordt gesteld.43 Tegelijkertijd kan het niet stellen van beperkingen in zo’n geval onaanvaardbaar zijn vanwege de belangen die door de openbaarheid in gevaar worden gebracht. De onmogelijkheid om na overbrenging alsnog een beperking te stellen, kan zo tot ontoelaatbare uitkomsten leiden. Op grond van de wettelijke systematiek is de archivaris in beginsel immers gehouden om toegang te geven in openbaar archief en deze kan daarbij dan geen afweging maken.44 Daarom wordt op basis van dit wetsvoorstel mogelijk gemaakt dat na overbrenging alsnog een openbaarheidsbeperking wordt gesteld, indien de voortdurende openbaarheid van de documenten onaanvaardbaar zou zijn gelet op één of meer van de beperkingsgronden.45

Voor de centrale overheid is hierbij van belang dat een openbaarheidsbeperking bij overbrenging wordt gesteld door het verantwoordelijke overheidsorgaan dat de documenten overbrengt, terwijl een openbaarheidsbeperking ná overbrenging enkel door de Minister van OCW kan worden gesteld.46 Dit is een extra waarborg om ervoor te zorgen dat deze bepaling alleen zal worden toegepast, indien sprake is van een situatie waarin de voortdurende openbaarheid onaanvaardbaar is.

Ook vragen zij, hoe de afstemming tussen de betrokken overheidsorganen bij de toepassing van beperkingsgronden op documenten wordt gecontroleerd?

De regering onderschrijft het belang van een correcte toepassing van de beperkingsgronden. Om dit te borgen schrijft de wet voor dat een verantwoordelijk overheidsorgaan dat overweegt de openbaarheid te beperken hierover advies vraagt aan de (rijks)archivaris. Ook is hierop toezicht mogelijk. Het toezicht wordt daarbij uitgebreid naar overgebracht archief. Voor de centrale overheid kan de Inspectie daarmee de (omgang met de) toegekende beperkingsgronden en het proces dat daaraan is voorafgegaan inspecteren.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA lezen dat er een evaluatie voorzien is na vijf jaar, maar wijzen erop dat ook is gepleit voor een tussentijdse evaluatie na tweeënhalf jaar. Zij vragen hoe de regering zal waarborgen dat deze tussentijdse evaluatie effectief is?

Op verzoek van het Tweede Kamerlid Mohandis is een tussentijdse beoordeling van de wet na tweeënhalf jaar toegevoegd aan de reeds geplande evaluaties na vijf en vijftien jaar na inwerkingtreding van de wet. Het Tweede Kamerlid Mohandis verzocht om zo’n tussentijdse beoordeling, omdat vijf jaar een vrije lange termijn is voor een eerste evaluatie. Als na inwerkingtreding van de wet onverhoopt toch zaken uit de pas lopen, is het wenselijk dat eerder in beeld te hebben zodat tijdig maatregelen genomen kunnen worden. De voorziene evaluaties waren gepland na vijf en vijftien jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, omdat belangrijke delen van het wetsvoorstel niet met terugwerkende kracht ingaan en het daarom lange tijd kan duren voordat de effecten daarvan goed in beeld te brengen en te evalueren zijn. Dat neemt echter niet weg dat een eerste tussentijdse beoordeling een goede aanvulling vormt op de eerder geplande evaluaties, wat de reden is dat de Minister van OCW aan de oproep van het Tweede Kamerlid Mohandis gehoor heeft gegeven.

Zoals in het debat in de Tweede Kamer is aangegeven, zal het bij de tussentijdse beoordeling van de Archiefwet niet het doel zijn om de gehele wet grondig te evalueren, maar om de belangrijkste knelpunten en risico’s in kaart te brengen.47 Daarbij zal in ieder geval aandacht zijn voor de uitvoering van de (verkorte) overbrengingstermijn en de uitzonderingen op de overbrengingsplicht. Ook zal daarbij gebruik worden gemaakt van de ervaringen tijdens de eerste tweeëneenhalf jaar van het implementatieprogramma. Op deze manier kan tijdig worden stilgestaan bij de eerste effecten van het wetsvoorstel, waarbij het resultaat van de tussentijdse beoordeling tevens nog gebruikt kan worden in de laatste fase van het meerjarig implementatieprogramma.

Ook vragen zij, wat deze evaluatie precies zal inhouden? Kan de regering specifiek aangeven welke indicatoren gebruikt zullen worden om de effectiviteit van de wet te meten in de tussentijdse evaluatie?

De precieze invulling van de tussentijdse beoordeling zal nog worden uitgewerkt. Wat hierbij van belang is, is dat het geen beoordeling zal zijn op basis van vooraf vastgestelde indicatoren om de effectiviteit te meten. De tussentijdse beoordeling is er juist op gericht om onverwachte negatieve (bij)effecten tijdig aan het licht te brengen. Dat vereist een open blik, en de tussentijdse beoordeling heeft daarmee dan ook een ander karakter dan de evaluaties die zijn voorzien voor vijf en vijftien jaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Voorts vragen deze leden, wie verantwoordelijk zal zijn voor het uitvoeren van de tussentijdse evaluatie, en hoe wordt gezorgd voor een objectieve en onafhankelijke beoordeling van de uitvoering van de wet?

Het is nog niet bekend wie de tussentijdse beoordeling van het wetsvoorstel zal uitvoeren. Het voornemen is echter om dit te beleggen bij een onafhankelijke organisatie, zoals ook het geval was bij de uitvoeringstoetsen voor het wetsvoorstel. De inbreng van archiefdiensten, toezichthouders en archiefvormende overheidsorganisaties staat daarbij voorop, en de objectieve en onafhankelijke beoordeling daarvan zal bij een onafhankelijke organisatie worden belegd.

De fractieleden van GroenLinks-PvdA wijzen erop dat de Minister heeft aangegeven dat er gewerkt wordt aan de infrastructuur voor informatieoverdracht. Zij vragen wat de concrete stappen zijn om te garanderen dat alle documenten tijdig en op de juiste manier worden overgedragen naar de archieven, vooral gezien de complexiteit van digitale gegevensstromen. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de infrastructuur voor het tijdig overdragen van documenten goed functioneert, en welke middelen worden ervoor vrijgemaakt, zo vragen zij?

Voor de goede archivering van digitale documenten is de verkorting van de overbrengingstermijn van groot belang. Meer dan bij papieren documenten zijn bij digitale documenten tijdige maatregelen ten aanzien van de duurzame toegankelijkheid noodzakelijk. Een kortere overbrengingstermijn werkt hierbij als stok achter de deur. Dit voorkomt dat digitale informatie door laat of nalatig beheer verloren gaat, of dat (bij overbrenging na langere termijn) verhoudingsgewijs grotere investeringen in tijd en geld moeten worden gedaan om de digitale informatie duurzaam toegankelijk te kunnen houden. Ook de VNG wees er op dat digitale informatie vluchtig is en het risico groot is dat deze verloren gaat na een periode van 20 jaar. De VNG verwacht dus wat betreft het op een juiste manier overbrengen van documenten een positief effect van een verkorting van overbrengingstermijn.

Om overheidsorganisaties de tijd te geven zich op de verkorting voor te bereiden zal de verkorte overbrengingstermijn uitsluitend gaan gelden voor de documenten die worden opgemaakt of ontvangen vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Deze overgangstermijn zorgt ervoor dat overheidsorganisaties zich kunnen voorbereiden op de nieuwe, verkorte overbrengingstermijn. Wat betreft de implementatie van het wetsvoorstel, de verkorte overbrengingstermijn, en het toenemende gehalte aan over te brengen digitaal archief, wijst de regering op het overheidsbrede implementatieplan. Vanuit de overheidsbrede rol van het Nationaal Archief als expertisecentrum voor archivering en duurzame toegankelijkheid van overheidsinformatie zal zij ook decentrale overheden adviseren en vragen van decentrale overheden over de nieuwe wet beantwoorden.

Voor het overbrengen van blijvend te bewaren documenten na het verstrijken van de overbrengingstermijn zal na inwerkingtreding van het wetsvoorstel gebruik gemaakt worden van dezelfde infrastructuur als die ook nu al wordt gebruikt voor overbrenging op basis van de Archiefwet 1995. De grootste verandering in het overbrengingsproces de laatste jaren is de gestage overgang van papieren archief naar meer en meer digitaal archief. Met het overbrengen van digitaal archief naar e-depots van archiefdiensten is reeds veel ervaring opgedaan. De grootste uitdaging is hierbij niet gelegen in het functioneren van de infrastructuur als zodanig, maar in het opschalen van de infrastructuur voor het steeds hogere volume aan digitale documenten. Omdat de verkorting van de overbrengingstermijn niet met terugwerkende kracht ingaat hebben archiefdiensten en overheidsorganisaties nog voldoende tijd om zich daarop voor te bereiden.

Voorts vragen zij, hoe de integratie van bestaande systemen met de nieuwe wetgeving wordt gerealiseerd, vooral gezien de diversiteit aan systemen die binnen overheidsorganisaties worden gebruikt voor informatiebeheer? Welke technische en administratieve ondersteuning biedt het kabinet aan overheidsorganisaties om deze systemen effectief te integreren? Ook vragen zij of er een concreet tijdpad is voor de integratie van systemen, en hoe wordt gezorgd voor een soepele overgang zonder onderbrekingen in de dienstverlening?

Door de voortdurend veranderende informatiehuishouding vanwege technologische ontwikkelingen, is een voortdurende zorg en inspanning nodig om documenten duurzaam toegankelijk te maken en te houden. Archief- en informatiebeheer, en daarmee archivering by design zijn daarom geen eenmalige handelingen, maar een continue proces. Ook al onder de Archiefwet 1995 moeten overheidsorganisaties hun systemen in goede, geordende en toegankelijke staat houden. Die eis levert vaak vragen op omdat niet duidelijk is hoe organisaties die eisen moeten toepassen in een digitale omgeving. De modernisering van de Archiefwet maakt de wet beter uitvoerbaar in de digitale tijd. Het aanpassen van de verschillende bestaande systemen uit het applicatielandschap van de verschillende verantwoordelijke overheidsorganen vraagt tijd en maatwerk. Zowel bij het opstellen van het wetsvoorstel als bij de implementatie houdt de regering hier rekening mee.

Het is belangrijk om aan te sluiten bij «natuurlijke momenten» voor een organisatie waarop de inrichting van het informatiebeheer verbeterd kan worden. Deze momenten zijn bijvoorbeeld de aanschaf of bouw van een nieuw systeem, de aanpassing van een bestaand systeem of het afschaffen of buiten gebruik stellen van een systeem of deel van een systeem. Ook kan worden gedacht aan momenten als een reorganisatie of het (opnieuw) inrichten van processen. Om verantwoordelijke overheidsorganen te ondersteunen heeft de regering voor de implementatie een meerjarig implementatieprogramma opgezet. Dit gebeurt door middel van kennis zoals via voorlichting, kennisproducten op gebied van beheer en selectie en de versterking van het toezicht. Daarbij wordt ingezet op het toepassen van beheerregels, informatieoverzichten en selectiebesluiten. De regering is ervan overtuigd dat door de combinatie van gebruikmaking van natuurlijke momenten en een langjarig implementatieprogramma verantwoordelijke overheidsorganen goed ondersteund worden om de Archiefwet te implementeren en het beheer te verbeteren.

Deze leden vragen ook, gezien de mogelijkheid dat bepaalde archiveringsdiensten uitbesteed worden, hoe ervoor gezorgd wordt dat de kwaliteit van het archiefbeheer behouden blijft en dat alle documenten correct worden gearchiveerd, ook wanneer externe partijen betrokken zijn. Welke garanties worden er gesteld die ervoor zorgdragen dat externe partijen voldoen aan dezelfde normen en eisen als de overheidsinstanties zelf bij het beheer van archiefmateriaal? Hoe gaat de regering toezicht houden op de kwaliteit van archiveringsdiensten die uitbesteed worden aan externe partijen, en wat is de rol van de archivaris hierin?

De leden vragen hoe de kwaliteit van het archiefbeheer en correcte archivering worden geborgd, ook wanneer het archiefbeheer (deels) wordt uitgevoerd door externe partijen en wat de rol van de archivaris hierin is. Hierbij is ten eerste van belang dat een verantwoordelijk overheidsorgaan in de zin van de Archiefwet altijd bestuurlijk verantwoordelijk is voor zijn archieven, ongeacht of het beheer aan een derde partij is uitbesteed. Kortom: de eisen uit de wet zijn van toepassing en het verantwoordelijk overheidsorgaan blijft bestuurlijk verantwoordelijk voor een goede uitvoering hiervan, ongeacht of hij ervoor kiest om het archiefbeheer in eigen beheer te doen, of (gedeeltelijk) te laten uitvoeren door externe partijen.

Hierbij is tevens van belang dat het documentbegrip techniekneutraal is. Dit betekent dat een document onder de reikwijdte van het wetsvoorstel valt, ongeacht de vorm van het document en ongeacht de drager waar het document op is opgeslagen. Dit betekent dat het niet uitmaakt of een document in een systeem of op een server on-premise staat, of is opgeslagen in een (door een derde partij aangeboden) clouddienst.48 Het is aan het verantwoordelijk overheidsorgaan om hier bij inkoop van archiveringsdiensten goed uitvoering aan te geven, en om ervoor te zorgen dat hij zijn verantwoordelijkheid waar kan maken.

Het wetsvoorstel helpt hierbij doordat het verplicht tot het opstellen van beheerregels. Een onderdeel van de beheerregels is dat wordt beschreven op welke wijze het beheer periodiek wordt onderzocht, geëvalueerd en indien nodig bijgesteld, in het bijzonder wat betreft de maatregelen ten behoeve van de duurzame toegankelijkheid van documenten. Hiermee voorziet de Archiefwet in een kwaliteitssysteem. Ten slotte is er het toezicht. Dit betekent dat voor de organen van de centrale overheid de Inspectie toezicht houdt. Bij de medeoverheden houdt de archivaris toezicht op basis van de Archiefwet, aangevuld met interbestuurlijk toezicht.

De regering meent dat met de combinatie van techniekneutraliteit van het document, de onvervreemdbaarheid van bestuurlijke verantwoordelijkheid, de beheerregels en het toezicht achteraf er voldoende waarborgen zijn om goed kwalitatief archiefbeheer te waarborgen, ongeacht of dit door het verantwoordelijk overheidsorgaan in eigen beheer wordt gedaan of wordt uitbesteed.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De fractieleden van het CDA wijzen erop dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook verantwoordelijk is voor het nationaal erfgoed. Zij geven aan dat het in Nederland altijd traditie geweest dat archivarissen bij de overheid ook belangrijke particuliere archieven hebben opgenomen, en dat men de verwerving daarvan als een soort eretaak beschouwde, uitgaande van het besef dat de geschiedenis niet alleen wordt geschreven door de overheid. Deze leden geven aan dat de ervaring leert dat dit cultureel erfgoed vaak niet meer door de eigen organisatie kan worden beheerd, laat staan beschikbaar kan worden gesteld voor historisch onderzoek. Naar aanleiding hiervan vragen deze leden of de Minister ook het belang van particuliere archieven erkent in het kader van ons cultureel erfgoed?

De regering erkent dat particuliere archieven een waardevolle aanvulling vormen op de overheidsarchieven, als onderdeel van ons cultureel erfgoed. Ze dragen bij aan een pluriforme samenstelling van archieven en collecties bij archiefdiensten. Het is al jaren staande praktijk dat archiefdiensten (incidenteel) particuliere archieven verwerven en vervolgens beheren en beschikbaar stellen aan het publiek. Naast de archiefdiensten is er een breed veld aan andere instellingen die zorgdragen voor waardevolle archieven. Zo zijn er bedrijven, kastelen, landgoederen en museumhuizen en religieuze instellingen die vanuit hun eigen verantwoordelijkheid hun archieven beheren en beschikbaar stellen. Andere instellingen die particuliere archieven beheren zijn bijvoorbeeld musea en heemkundeverenigingen, maar ook instellingen zoals het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG).

Voorts vragen zij of het nieuwe wetsvoorstel impact heeft op de zogenaamde eretaak van archivarissen om particuliere archieven ook op te nemen en te beheren? Zo ja, welke? Zo nee, is de regering dan bereid deze gedragslijn te bestendigen en te communiceren, ook met als doel om de samenwerking tussen overheid en categorale instellingen te verbeteren en hierin zo helderheid en sturing te verschaffen?

De regering is van mening dat het wetsvoorstel op een positieve manier bijdraagt aan de mogelijkheden voor opname en de beschikbaarstelling van particuliere archieven door archiefdiensten. In het wetsvoorstel wordt voor het eerst via artikel 9.4 de mogelijkheid om particulier archief op te nemen van een expliciete uitwerking voorzien. Daarbij streeft de regering ernaar om het overdragen van archieven door particulieren laagdrempelig te maken. Om die reden laat de wetgever ruimte voor verschillende vormen van overdracht van particulier archief. Zo is het mogelijk om particulier archief in eigendom over te dragen, maar laat het wetsvoorstel ook expliciet ruimte voor het in bruikleen geven van archieven bij archiefdiensten door particulieren.49 Ook laat het wetsvoorstel ruimte voor maatwerk bij het maken van afspraken over eventuele tijdelijke beperkingen van openbaarheid.

Vanzelfsprekend wil de regering particulieren en instellingen niet verplichten hun documenten, die immers onderdeel uitmaken van de eigen middelen van de persoon of instelling, naar een publiek overheidsorgaan als een archiefdienst over te dragen. De bevoegdheid om particulier archief op te nemen ligt verder bij het verantwoordelijke overheidsorgaan, aangezien die ook verantwoordelijk is voor de financiering hiervan.

Ter bevordering van de mogelijkheid tot opname van archieven van particuliere organisaties worden bij opname door de archiefdienst niet dezelfde kwaliteitseisen gesteld als aan over te brengen overheidsarchief. Van particulieren kan niet verwacht worden dat zij aan dezelfde eisen voldoen als overheidsorganisaties. Wel worden documenten na hun opname gezien als documenten onder de Archiefwet en door archiefdiensten volgens dezelfde standaarden beheerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie geven aan dat één van de belangrijkste wijzigingen in het wetsvoorstel de verkorting van de overbrengingstermijn van overheidsinformatie van twintig naar tien jaar betreft. Hoewel duidelijk is dat deze verkorting niet met terugwerkende kracht ingaat en er dus feitelijk een overgangsperiode van tien jaar is, vragen de fractieleden van D66 zich af hoe de uitvoerbaarheid hiervan wordt gemonitord. Welke mechanismen zijn ingebouwd om tijdig knelpunten te signaleren en bij te sturen? Hoe wordt de evaluatie van deze verkorting vormgegeven en welke criteria worden hierbij gehanteerd? Wordt er gekeken naar de impact op archiefdiensten, zo vragen zij?

Voor de verkorting van de overbrengingstermijn geldt inderdaad een ruim overgangsregime. Hiervoor is gekozen om overheidsorganisaties en archiefdiensten voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de verkorting van de overbrengingstermijn en om ze de gelegenheid te geven de uitvoeringsconsequenties van deze verkorting in de tijd te spreiden. Hoewel de verkorting dus niet direct effect krijgt, wordt bij het Nationaal Archief de komende jaren wel al extra capaciteit ingezet voor kennisontwikkeling en advisering omtrent overbrenging onder de nieuwe Archiefwet.

Vanuit de overheidsbrede rol van het Nationaal Archief als expertisecentrum voor archivering en duurzame toegankelijkheid van overheidsinformatie zal het ook decentrale overheden adviseren en vragen van decentrale overheden ten aanzien van de verkorting van de overbrengingstermijn beantwoorden. De verkorting zal ook impact hebben op archiefdiensten. Daar bereidt het Nationaal Archief zich op voor en daarvoor zal hij richting andere archiefdiensten dezelfde rol spelen als voor overheidsorganisaties.

De regering is van mening dat voor digitale documenten de verkorting van de overbrengingstermijn juist belangrijk is met het oog op uitvoerbaarheid, omdat het voor het behoud van digitale documenten – veel meer dan bij papieren documenten – essentieel is dat tijdig beheersmaatregelen worden getroffen. Een kortere overbrengingstermijn draagt hieraan bij en voorkomt dat digitale documenten door laat of nalatig beheer verloren gaan, of dat bij overbrenging na een langere termijn verhoudingsgewijs een veel grotere investering gedaan moet worden om de digitale documenten duurzaam toegankelijk te kunnen houden.

De regering verwacht hiermee de juiste maatregelen te hebben genomen voor een goede implementatie en verwacht positieve effecten in de uitvoering. Om te monitoren of de verkorting van de overbrengingstermijn inderdaad de gewenste resultaten oplevert en goed uitvoerbaar is zijn in de tijd verschillende stappen en meetmomenten ingericht. Allereerst is er een meerjarig implementatieprogramma om archiefvormers en archiefdiensten te ondersteunen bij het goed invoeren van de wet. De focus zal de komende jaren liggen op tijdig overbrengen en het zal hierbij steeds vaker om digitale documenten gaan. De ervaringen van overheidsorganisaties en archiefdiensten met het overbrengen onder de nieuwe Archiefwet zullen ook betrokken worden bij het implementatieprogramma.

Het eerste meetmoment is een tussentijdse beoordeling na tweeëneenhalf jaar. Het doel daarvan is een tussentijdse beoordeling te doen om de belangrijkste eventuele knelpunten en risico’s alvast in kaart te brengen. Op basis daarvan kan in het implementatieprogramma zo nodig nog worden bijgestuurd. Ook zal deze tussentijdse beoordeling input leveren voor de vraagstelling van de evaluaties na vijf en na vijftien jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Hierbij wordt aangetekend dat pas bij die laatste evaluatie de verkorting van de overbrengingstermijn feitelijk in werking zal zijn getreden en dat deze verkorte overbrengingstermijn daarom pas dan volledig geëvalueerd kan worden. De eerdere evaluaties geven vanzelfsprekend wel al een indicatie of overheidsorganisaties en archiefdiensten op de goede weg zijn. De precieze vormgeving van de evaluatie en de criteria daarbij moeten nog worden uitgewerkt. De ervaringen bij de implementatie zullen daar mede input voor zijn.

Voorts vragen zij of de toegankelijkheid van informatie expliciet wordt meegenomen in de monitoring en evaluatie?

Ja, de toegankelijkheid van informatie zal expliciet worden meegenomen in de monitoring en evaluatie.

Daarnaast valt het de fractieleden van D66 op dat het aantal beperkingsgronden wordt uitgebreid van drie naar veertien. Deze leden onderschrijven de noodzaak van bescherming van bepaalde informatie, maar vragen de regering hoe wordt gewaarborgd dat deze verruiming niet leidt tot een structureel minder transparante informatiehuishouding.

De specificatie van de beperkingsgronden kan naar het oordeel van de regering juist helpen te voorkomen dat documenten onterecht of onnodig worden beperkt in openbaarheid. De uitsplitsing van de beperkingsgronden dwingt verantwoordelijke overheidsorganen namelijk om specifieker dan bij de drie bredere beperkingsgronden uit de huidige Archiefwet het geval is, aan te geven op welke gronden de documenten bij overbrenging nog niet direct openbaar kunnen worden gemaakt. De verantwoordelijke (rijks)archivaris speelt hierbij ook een belangrijke rol. Het stellen van openbaarheidsbeperkingen is immers geen automatisme: hiervoor is bij overbrenging een apart besluit nodig. In het wetsvoorstel is opgenomen dat daarvoor advies moet worden gevraagd aan de archivaris.50 Dit besluit moet bovendien worden gemotiveerd aan de hand van de beperkingsgronden die zich ondanks het tijdsverloop nog tegen openbaarmaking verzetten.51

De specificering van de beperkingsgronden maakt mogelijk dat bij het verlenen van toegang door de archivaris preciezer kan worden beoordeeld of die specifieke beperking zich nog verzet tegen het verlenen van toegang. Deze beoordeling is veel ingewikkelder, indien een algemene beperkingsgrond als het huidige «onevenredige benadeling van andere belangen» moet worden toegepast, omdat aan de hand van de beschrijving en inhoud van de documenten telkens moet worden beoordeeld welke belangen daar daadwerkelijk mee beschermd worden en of deze nog in het geding zijn op het moment van het verzoek om raadpleging. Met de specificatie zoals voorgesteld is de archivaris beter geëquipeerd om te beoordelen of een beperking nog gerechtvaardigd is. Bovendien komt dit de transparantie richting een verzoeker ten goede.

Bij de toepassing van beperkingsgronden moet bovendien gelet worden op het tijdsverloop. Het tijdsverloop wordt daarom ook expliciet betrokken in de verplichting tot het motiveren van openbaarheidsbeperkingen door het verantwoordelijke overheidsorgaan.52 In dit wetsvoorstel wordt daarnaast de maximale beperkingstermijn voor veel gronden ten opzichte van de Archiefwet 1995 sterk ingekort, namelijk naar maximaal 20 jaar voor de meeste beperkingsgronden.53 Het startmoment voor de maximale beperkingsduur is in dit wetsvoorstel bovendien expliciet gekoppeld aan het moment van creatie of ontvangst van de documenten. De termijn start dus niet pas na overbrenging, of na sluiting van een dossier, zoals in de praktijk nu vaak gebruikelijk is. Dit betekent dat er bij overbrenging bij de meeste gronden na tien jaar nog maar maximaal tien jaar beperking over is. Bij de Archiefwet 1995 is de maximale termijn nog 75 jaar, ongeacht de precieze beperkingsgrond.

De regering meent dat de bovenstaande bepalingen in het wetsvoorstel voldoende zijn om te waarborgen dat dit wetsvoorstel leidt tot een transparantere informatiehuishouding.

Voorts vragen zij, op welke wijze wordt gemonitord of de toepassing van beperkingsgronden in lijn blijft met de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever? Welke mechanismen zijn er om eventuele onbedoelde effecten tijdig te signaleren en bij te sturen?

In het wetsvoorstel wordt het toezicht uitgebreid naar de overgebrachte archieven.54 Het toezicht van de Inspectie heeft mede betrekking op het stellen van openbaarheidsbeperkingen en op grond van het wetsvoorstel straks ook op de wijze waarop archiefdiensten omgaan met verzoeken om toegang tot beperkt openbaar archief. Bij decentrale overheden valt dit onder het interbestuurlijk toezicht. Het toezicht op grond van het wetsvoorstel biedt daarmee een extra waarborg dat er op verantwoorde wijze met openbaarheidsbeperkingen wordt omgegaan. De specificering van de beperkingsgronden is daarbij behulpzaam, want daarmee zijn eventuele onbedoelde effecten beter te signaleren. Overmatig of veranderend gebruik van een beperkingsgrond komt door de specificering sneller in beeld.

Bovendien vragen zij zich af hoe deze uitbreiding zich verhoudt tot de uitvoerbaarheid van de wet. Aangezien het beoordelen van informatie aan de hand van een groter aantal beperkingsgronden naar verwachting meer tijd en middelen vergt, willen de fractieleden van D66 weten welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat dit proces leidt tot vertragingen of extra administratieve lasten.

Met de specificatie zijn de beperkingsgronden in het wetsvoorstel afgestemd op die uit de Woo. Deze uitzonderingsgronden zijn bekender bij overheidsorganisaties dan de gronden uit de Archiefwet 1995. Dat de beperkingsgronden uit de Woo en de Archiefwet op basis van dit wetsvoorstel grotendeels gelijk worden getrokken zal daarom werken als een versimpeling die de uitvoerbaarheid ten goede komt. Bij archiefdiensten zijn specifiekere beperkingen bovendien beter hanteerbaar bij de beoordeling van verzoeken om toegang. De op basis van dit wetsvoorstel verplichte motivatie van de beperkingen draagt daar ook aan bij. De werking van deze systematiek zal ook worden betrokken bij de tussentijdse beoordeling van het wetsvoorstel na tweeëneenhalf jaar en de evaluaties na vijf en vijftien jaar.

Een ander aspect dat aandacht vraagt, aldus deze leden, is de verplichting voor ieder overheidsorgaan om een archivaris aan te stellen. Hoewel er een opleidingsbudget beschikbaar is gesteld en financiële ondersteuning wordt geboden voor de implementatie, vragen zij zich af hoe wordt voorkomen dat structurele financiële lasten op decentrale overheden drukken, met name na de initiële implementatiefase. In dit kader wijzen de fractieleden van D66 ook op het naderende «ravijnjaar» en de mogelijke financiële gevolgen daarvan.

De eis om een archivaris aan te stellen is niet geheel nieuw. Het wetsvoorstel maakt enkel een einde aan de nu regelmatig ingezette noodmaatregel om de taken van de archivaris te beleggen bij de secretaris van de gemeente, provincie of het waterschap. Ook onder de huidige wet moeten deze beheertaken feitelijk worden vervuld. Voor wat betreft de eis om hiervoor nu altijd een archivaris aan te stellen kan de regering melden dat via het implementatieprogramma werk gemaakt wordt van scholing en opleiding van archivarissen (zie ook de antwoorden die gegeven zijn op de vragen van de fractieleden van Groenlinks-PvdA op pagina 8 en 9–10). De VNG krijgt tot slot middelen die deels bestemd zijn voor de opleiding of scholing van aan te stellen archivarissen.

Daarnaast vragen deze leden aandacht voor de krapte op de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel. Hoe wordt geborgd dat er voldoende gekwalificeerde archivarissen beschikbaar zijn? Welke maatregelen worden er genomen om dit beroep aantrekkelijker te maken?

De regering erkent het belang van voldoende gekwalificeerde archivarissen. De regering treft daarom verschillende maatregelen om de beroepsgroep te professionaliseren en om het scholingsaanbod te stimuleren. Concreet wordt naast de uitwerking van de diploma-eis ingezet op het stimuleren van voldoende en actueel aanbod in het bekostigd onderwijs en het stimuleren van na- en bijscholingsaanbod voor omscholers en archivarissen bij overheidsorganen die hun kennis actueel willen houden toegespitst op de uitvoering van de Archiefwet 20... Ook ontwikkelt de KVAN competentie- en kennisprofielen, waarbij de profielen – voor zowel de archivaris als de (decentrale) overheidsorganisatie – verder inzichtelijk maken wat een archivaris moet kennen en kunnen. Deze profielen zijn richtinggevend voor verdere professionalisering en borging van de kwaliteit.

Daarnaast is de verwachting dat met de nadere regels aan de diploma-eis die op basis van artikel 6.3 van het wetsvoorstel bij algemene maatregel van bestuur worden uitgewerkt, een bredere kring aan diploma’s kan worden aangewezen dan op basis van de Archiefwet 1995 het geval is.55 Op basis van de huidige archiefwetgeving kunnen namelijk alleen professionals met een diploma Archivistiek A of B als archivaris worden aangewezen. De regering streeft naar een ruimere diploma-eis die ook andere relevante diploma’s omvat, zodat meer ruimte wordt geboden aan professionals met een relevante vooropleiding om de overstap naar het archivarisvak te maken.

De fractieleden van D66 merken op dat in de praktijk steeds vaker een verschuiving plaatsvindt van statisch archiveren naar dynamisch informatiebeheer. In hoeverre is er bij de implementatie van deze wet ruimte om in te spelen op deze ontwikkeling?

De fractieleden van D66 wijzen op de steeds vaker voorkomende verschuiving van statisch archiveren naar dynamisch informatiebeheer. De regering onderkent deze verschuiving. Deze ontwikkeling, evenals andere ontwikkelingen die voortkomen uit de digitalisering van de informatiehuishouding, vormen mede de aanleiding voor het voorliggende wetsvoorstel. De regering benadrukt daarom in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel het belang van goed beheer vanaf het moment dat documenten worden gemaakt of ontvangen door het overheidsorgaan (oftewel: «archivering by design»).56

Bij de implementatie van het wetsvoorstel is er ruimte om in te spelen op deze ontwikkeling. De regering voorziet bij de implementatie van de wet in een meerjarig implementatieprogramma. Het is uitgewerkt in drie strategische programmalijnen, namelijk (i) het toepassen van de nieuwe Archiefwet door archiefdiensten en toezichthouders, (ii) het bevorderen van goed beheer door archiefvormers via kennis en toezicht en (iii) het investeren in opleidingen over de nieuwe Archiefwet. Bij het bevorderen van het beheer wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de verschuiving naar meer en meer dynamisch informatiebeheer. Zie over het implementatieprogramma tevens het antwoord op de vraag van de fractieleden van Groenlinks-PvdA op pagina 9–10.

Zij vragen ook of bij de uitwerking van de wet rekening wordt gehouden met toekomstige technologische innovaties en veranderingen in de manier waarop overheidsinformatie wordt beheerd?

Bij het opstellen van het wetsvoorstel is getracht om het wetsvoorstel zoveel mogelijk toekomstbestendig te maken. Om dat te realiseren zijn de begripsbepalingen in het wetsvoorstel zoveel mogelijk techniekneutraal geformuleerd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gewezen op het begrip «document», waarbij – los van de precieze vorm van het document – de inhoud van het document en de relatie met de publieke taak van het overheidsorgaan vooropstaan.57 Ook kan worden gewezen op het begrip «archiefdienst» waarbij het – anders dan het geval is in de Archiefwet 1995, die het begrip «archiefbewaarplaats» hanteert – gaat om de organisatie die blijvend te bewaren documenten beheert, en niet primair om de locatie waar deze documenten feitelijk zijn opgeslagen. Daarnaast is ook voor verschillende handelingen uit het wetsvoorstel de juridische betekenis centraal gesteld. Zo gaat het er bij het overbrengen van documenten naar een archiefdienst om dat de archiefdienst verantwoordelijk wordt voor de blijvende bewaring en beschikbaarstelling van de documenten, en niet om de fysieke overbrenging van de documenten naar een andere locatie.

Het feit dat het wetsvoorstel zoveel mogelijk techniekneutraal is geformuleerd, maakt dat het wetsvoorstel ruimte biedt voor toekomstige technologische innovaties of veranderingen. Hierbij is ook van belang dat de meer gedetailleerde voorschriften niet in het wetsvoorstel maar in de lagere regelgeving (het Archiefbesluit en de Archiefregeling) zijn opgenomen, en daardoor eenvoudiger bij de tijd te houden zijn.

Vanzelfsprekend is echter niet te voorzien of het wetsvoorstel tegen elke technologische innovatie of verandering is opgewassen. Het wetsvoorstel voorziet daarom ook in twee evaluaties, vijf jaar en vijftien jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Daarnaast is tijdens de Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel een tussentijdse beoordeling na tweeëneenhalf jaar toegezegd. Bij deze evaluaties en de tussentijdse beoordeling kunnen eventuele knelpunten worden geïdentificeerd en naar aanleiding daarvan kan zo nodig een wijzigingswetsvoorstel worden opgesteld.

Daarnaast vragen deze leden hoe gewaarborgd blijft dat de wet een lerend vermogen heeft en zich kan aanpassen aan de snel opvolgende digitale ontwikkelingen. Zijn er mechanismen ingebouwd die periodieke herziening en aanpassing van de wet mogelijk maken indien dat noodzakelijk blijkt?

Het wetsvoorstel voorziet in twee evaluaties, vijf jaar en vijftien jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Daarnaast is tijdens de Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel een tussentijdse beoordeling na tweeëneenhalf jaar toegezegd. Het doel van deze tussentijdse beoordeling is om de belangrijkste eventuele knelpunten en risico’s alvast in kaart te brengen, zodat op basis daarvan het implementatieprogramma zo nodig nog kan worden bijgestuurd. Ook zal deze tussentijdse beoordeling input leveren voor de vraagstelling van de grondige evaluaties na vijf en na vijftien jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Aan de hand van deze evaluaties kan vervolgens worden bezien of de Archiefwet 20.. aanpassing behoeft en kan indien nodig een wetsvoorstel tot aanpassing van de Archiefwet 20.. worden voorbereid.

Daarnaast worden verschillende onderdelen van het wetsvoorstel nader uitgewerkt in lagere regelgeving. Dit gaat om een algemene maatregel van bestuur, het Archiefbesluit 20., en een ministeriële regeling, de Archiefregeling 20... Door de regels van meer praktische en technische aard op dat lagere niveau te beleggen zijn deze eenvoudiger aan te passen. Dat maakt dat het totaal van Archiefwet en -regelgeving sneller kan inspringen op (digitale) ontwikkelingen. De regering meent dat hiermee voldoende mechanismen zijn ingebouwd voor de periodieke herziening en aanpassing van de wet en regelgeving.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De fractieleden van de SP vragen de regering of zij inzicht heeft in de mate waarin decentrale overheden – zoals gemeenten – voldoende archiefkundige kennis, digitale infrastructuur en financiële middelen hebben om duurzaam beheer van niet-overgebrachte documenten te garanderen.

Dit wetsvoorstel vervangt de Archiefwet 1995. Het duurzaam beheer van documenten, overgebracht of niet-overgebracht is een bestaande verantwoordelijkheid. Ieder overheidsorgaan is daarbij zelf verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de wet. De regering ondersteunt alle overheidsorganen die te maken hebben met de nieuwe Archiefwet, dus zowel de centrale overheid als decentrale overheden, op verschillende manieren bij een goede implementatie van de Archiefwet.

De implementatie van de Archiefwet gaat vergezeld van een meerjarig implementatieprogramma. Dit programma is bedoeld voor alle overheidsorganisaties die te maken hebben met de Archiefwet. Dus zowel voor de archiefdiensten en toezichthouders, als de archiefvormers (dat wil zeggen alle overheidsorganisaties voorover ze documenten maken of ontvangen in het kader van hun publieke taak). Het implementatieprogramma is nu gericht op een start begin 2026 en loopt tot eind 2030. Het is uitgewerkt in drie strategische programmalijnen, namelijk (i) het toepassen van de nieuwe Archiefwet door archiefdiensten en toezichthouders, (ii) het bevorderen van goed beheer door archiefvormers via kennis en toezicht en (iii) het investeren in opleidingen over de nieuwe Archiefwet. Binnen het implementatieprogramma wordt samengewerkt met de bestuurlijke en professionele belanghebbenden: onder andere het Nationaal Archief, het Ministerie van BZK, de Inspectie, de VNG, de KVAN, en verschillende onderwijsinstellingen. Uiteraard worden ook departementen betrokken. Het programma ontwikkelt kennisproducten, hulpmiddelen, voorlichting, nader uitgewerkte kaders en normen, en voorziet in tijdelijke middelen voor bepaalde uitvoerende organisaties. Daarnaast vormt structurele intensivering van het leer- en ontwikkelaanbod voor archivarissen en informatieprofessionals een belangrijk onderdeel van de aanpak.

In het plan wordt er rekening mee gehouden dat organisaties tijd nodig hebben om zich aan te passen aan de nieuwe regels voor te bereiden. Voor meer details over de inzet op het onderwijsbeleid wordt verwezen naar het antwoord op de vraag hierover van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA op pagina 9–10, en het antwoord op de vraag hierover van de leden van de D66-fractie op pagina 20–21. De gemeenten worden daarnaast ondersteund door de VNG die een bedrag van € 2 miljoen zal ontvangen voor de ondersteuning van gemeenten bij de implementatie van de Archiefwet.58

Hoe gaat de regering garanderen dat gemeenten voldoende archiefkundige capaciteit hebben om de nieuwe taken op het gebied van toegankelijkheid, beheer en verantwoord vernietigen uit te voeren, zo vragen zij?

Het is de taak van de verschillende overheidsorganen om de taken op het gebied van de Archiefwet goed uit te voeren. De regering verstevigt de archiefkundige capaciteit door de aanstelling van de archivaris te verplichten. In den brede wordt de archiefkundige capaciteit versterkt door het ingezette en in te zetten beleid op onderwijs (zie nader de antwoorden op de vraag van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA op pagina 9–10, en het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie op pagina 20–21), via het meerjarig implementatieprogramma (zie nader het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie hierboven) en de daarbij toegezegde middelen aan de VNG voor een implementatieprogramma om gemeenten te ondersteunen bij de implementatie.

Deze leden vragen voorts of de regering erkent dat het bestuurlijk en democratisch kwetsbaar is dat overheidsorganisaties zelf hun archieven kunnen blijven beheren, zolang de rijksarchivaris akkoord is. Hoe waarborgt de regering dat er onafhankelijk toezicht is op de naleving van de eisen voor toegankelijkheid en integriteit van deze archieven, en hoe wordt er gegarandeerd dat het beheer van deze archieven op een transparante en onafhankelijke manier wordt uitgevoerd?

De fractieleden van de SP vragen er aandacht voor dat overheidsorganisaties zelf hun archieven kunnen blijven beheren, indien de rijksarchivaris akkoord is. De regering gaat ervan uit dat de fractieleden hiermee de mogelijkheid bedoelen, opgenomen in artikel 5.6 van het wetsvoorstel, om ontheffing van de overbrengingsverplichting aan te vragen.59 De mogelijkheid van ontheffing is enkel voor specifieke gevallen bedoeld, en het wetsvoorstel biedt geen open mogelijkheid voor overheidsorganisaties om hun archieven zelf te blijven beheren. Op grond van het wetsvoorstel kan een ontheffing uitsluitend aan de orde zijn indien documenten deel uitmaken van een omvangrijke, samenhangende verzameling, waarbij overbrenging ernstig afbreuk zou doen aan (i) de integriteit van de verzameling of (ii) uitvoering van de wettelijke taak van het betreffende overheidsorgaan.

Hierbij geldt bovendien de voorwaarde dat het overheidsorgaan dat de ontheffing vraagt adequate voorzieningen moet hebben getroffen voor de blijvende bewaring en beschikbaarstelling van de documenten. Bij amendement van de Tweede Kamerleden Van Vroonhoven en Mohandis is hierbij bovendien aan het wetsvoorstel toegevoegd dat de documenten waarvoor ontheffing is verleend voor eenieder kosteloos te raadplegen moeten zijn, tenzij enig wettelijk voorschrift zich hiertegen verzet. Ook is het eenieder toegestaan om van deze documenten kopieën, afschriften, uittreksels of bewerkingen te maken. Het verantwoordelijk overheidsorgaan moet daarnaast een overzicht van de documenten waarvoor ontheffing is verleend en adequate informatie over de wijze waarop de documenten geraadpleegd kunnen worden, openbaar beschikbaar stellen.60

De rijksarchivaris kan alleen een ontheffing verlenen als aan deze strikte voorwaarden is voldaan. Indien blijkt dat ten aanzien van een bestaande ontheffing niet meer aan de genoemde eisen wordt voldaan, kan de rijksarchivaris de verleende ontheffing weer intrekken. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien blijkt dat de vereiste transparantie ten aanzien van de documenten niet wordt gehaald, of indien blijkt dat het beheer van de documenten niet op orde is. Op de naleving van het wetsvoorstel – ook voor de documenten waarvoor een ontheffing is verleend – wordt daarnaast toezicht gehouden door de Inspectie voor de centrale overheid, of door de archivaris bij de decentrale overheden. Voor de decentrale overheden geldt bovendien het interbestuurlijk toezicht. De regering meent dat daarmee afdoende is geborgd dat de documenten goed worden beheerd en te raadplegen zijn.

De leden van de fractie van de SP vragen ook of de regering het met hen eens is dat het risico blijft bestaan dat het archiefbeheer bij de bron te weinig onafhankelijk toezicht kent, en dat dit lokaal kan leiden tot een vorm van bestuurlijke zelfcontrole die op nationaal niveau ondenkbaar zou zijn?

De regering deelt de opvatting van de fractieleden van de SP niet. Zoals in het bovenstaande antwoord op de vraag van deze fractieleden is toegelicht, kan een ontheffing van de overbrengingsverplichting alleen in uitzonderlijke gevallen worden verleend. De rijksarchivaris ziet erop toe dat alleen een ontheffing wordt verleend als aan de daarvoor geldende, strikte voorwaarden is voldaan. Hiermee wordt bestuurlijke zelfcontrole voorkomen. Daarbij geldt dat op de naleving van het wetsvoorstel, ook voor documenten waarvoor een ontheffing geldt, toezicht wordt gehouden door de Inspectie voor de centrale overheid, of de aangewezen archivaris (met daarnaast het interbestuurlijk toezicht) bij de decentrale overheden. Van te weinig onafhankelijk toezicht is daarom wat betreft de regering geen sprake.

Ten slotte vragen de fractieleden van de SP de regering of zij het met deze leden eens is dat door decentralisatie van archiefbeheer, gecombineerd met beperkte rijksbrede handhaving, er grote verschillen kunnen ontstaan in de kwaliteit en openbaarheid van archieven tussen gemeenten en regio’s. Wat doet de regering om deze ongelijkheid te voorkomen?

Het is inherent aan archiefbeheer dat het decentraal plaatsvindt. Elk overheidsorgaan creëert immers eigenstandig archief, simpelweg doordat het werkzaamheden verricht en in dat kader documenten opmaakt of ontvangt. De regering meent dat het daarom onvermijdelijk is dat het archiefbeheer decentraal plaatsvindt, en wijst er op dat dit ook van toegevoegde waarde kan zijn. Juist het overheidsorgaan dat de documenten in het kader van zijn werkzaamheden heeft opgemaakt of ontvangen, beschikt immers over kennis – bijvoorbeeld over de inhoud van de documenten, of de context waarin zij tot stand gekomen zijn – die nodig is om de documenten in duurzaam toegankelijke staat te brengen en te houden, en om te beoordelen of voor de documenten bij overbrenging nog een openbaarheidsbeperking moet worden gesteld.

Met de Archiefwet en de onderliggende regelgeving worden de kwaliteit van het archiefbeheer en de openbaarheid geborgd door het stellen van algemene regels waar elk overheidsorgaan bij het archiefbeheer aan moet voldoen. Hoewel er verschillen kunnen zijn in de precieze wijze waarop elk verantwoordelijk overheidsorgaan uitvoering geeft aan de wet, borgen deze algemene regels dat sprake is van goed archiefbeheer en – voor archief dat is overgebracht, of waarvoor een ontheffing is verleend – zoveel mogelijk openbaarheid. Op de naleving wordt toezicht gehouden door de Inspectie voor de centrale overheid, of de aangewezen archivaris (met daarnaast het interbestuurlijk toezicht) bij de decentrale overheden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De fractieleden van de SGP lezen over de mogelijkheid tot opschorting en ontheffing van de overbrengingsverplichting. Zij vragen welke gevolgen het opschorten of ontheffen van de overbrengingsverplichting voor de toepassing van het regime van de Archiefwet heeft en welke gevolgen dit heeft voor de openbaarheid van de betreffende documenten. Verder informeren zij of het juist is dat bij het opschorten of ontheffen van de overbrengingsverplichting er geen sprake is van automatische toegankelijkheid van documenten, die er wel zou zijn na het overbrengen van de documenten onder het regime van de Archiefwet. Zo ja, dan horen zij graag hoe zich dit verhoudt tot het doel van de Archiefwet, namelijk dat belangrijke overheidsinformatie behouden, vindbaar en toegankelijk blijft voor huidige en toekomstige generaties.

De leden van de SGP-fractie merken terecht op dat documenten waarvoor een opschorting of een ontheffing zou worden verleend, niet onder het openbaarheidsregime van de Archiefwet komen te vallen. De ontheffing van overbrenging is bedoeld voor die uitzonderlijke gevallen waarbij overbrenging naar een archiefdienst niet passend is met het oog op het behoud en de toegankelijkheid van documenten. Er zijn in het wetsvoorstel dan ook strikte voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan voordat een ontheffing kan worden verleend. Documenten moeten deel uitmaken van een omvangrijke, samenhangende verzameling, waarbij overbrenging ernstig afbreuk zou doen aan de integriteit van de verzameling dan wel aan de uitvoering van de wettelijke taak van het betreffende overheidsorgaan. Tot slot moet het verantwoordelijke overheidsorgaan adequate voorzieningen hebben getroffen voor de blijvende bewaring en beschikbaarstelling van de documenten.

Wat betreft dit laatste vereiste is bij amendement van de Tweede Kamerleden Van Vroonhoven en Mohandis aan het wetsvoorstel toegevoegd dat de documenten waarvoor ontheffing is verleend voor eenieder kosteloos te raadplegen moeten zijn, tenzij enig wettelijk voorschrift zich hiertegen verzet. Daarbij is het eenieder – tenzij enig wettelijk voorschrift zich daartegen verzet – toegestaan om van deze documenten kopieën, afschriften, uittreksels of bewerkingen te maken. Het verantwoordelijk overheidsorgaan moet daarnaast een overzicht beschikbaar stellen van de documenten waarvoor ontheffing is verleend en adequate informatie beschikbaar stellen over de wijze waarop de documenten geraadpleegd kunnen worden.61 Deze voorschriften zijn bedoeld om te voorkomen dat de openbaarheid en toegankelijkheid van documenten door een ontheffing in het gedrang zou komen, en om de informatiepositie van de burger te borgen. Indien een verantwoordelijk overheidsorgaan niet kan voldoen aan deze voorwaarden, kan geen ontheffing worden verleend. Met deze waarborgen is de regering ervan overtuigd dat de ontheffing kan bijdragen aan de doelen van het wetsvoorstel.

Wat betreft de mogelijkheid om de overbrenging op te schorten biedt het wetsvoorstel naar mening van de regering ook voldoende waarborgen om te voorkomen dat de overbrenging oneigenlijk zou worden opgeschort. Opschorting van de overbrenging is op grond van artikel 5.5, tweede lid, van het wetsvoorstel uitsluitend mogelijk als documenten nog veelvuldig door een overheidsorgaan worden gebruikt of geraadpleegd. Het opschorten van de overbrenging kan bovendien uitsluitend plaatsvinden als daarvoor op grond van hetzelfde artikellid een machtiging is gegeven door de Minister van OCW (als het kortgezegd gaat om documenten van de centrale overheid of de provincies) of door gedeputeerde staten (als het kortgezegd gaat om documenten van een gemeente of een waterschap). Zo’n machtiging kan bovendien slechts voor een periode van maximaal tien jaar worden gegeven. Verlenging is mogelijk, maar ook voor een verlenging geldt telkens een maximumtermijn van tien jaar. Bij iedere aanvraag voor een machtiging of verlenging kan door de Minister van OCW of door gedeputeerde staten worden getoetst of de opschorting nog op zijn plaats is. Als dat niet het geval is, dan wordt de aanvraag afgewezen.

De fractieleden van de SGP vragen de regering op welke wijze een afweging wordt gemaakt tussen het verlenen van ontheffing van de overbrengingsverplichting en de door de Archiefwet gediende belangen. Is het zo dat bij het overwegen van een verzoek om ontheffing, bijvoorbeeld omdat een ministerie beschikt over een goed en adequaat technisch systeem voor het beheer van stukken door de tijd heen, er in principe sprake is van «nee, tenzij» er een zwaarwegend belang speelt?

De leden van de SGP-fractie gaan in hun vraagstelling uit van een tegenstelling tussen de belangen van het wetsvoorstel en de belangen van het verantwoordelijke overheidsorgaan dat een ontheffing aanvraagt. De regering ziet daar geen directe tegenstelling. Het eerste van de vier belangen die gediend worden met het wetsvoorstel is «het belang van documenten [...] voor de uitvoering van de publieke taken van het betreffende overheidsorgaan of de publieke taken van andere overheidsorganen [...]».62 Archief is voor overheidsorganisaties net zo belangrijk als voor recht- en bewijszoekende burgers en onderzoekers. Zoals hierboven is toegelicht kan in sommige gevallen de uitvoering van die publieke taak wringen met de overbrengingsplicht.

Bij de vraag of een ontheffing kan worden verleend, moet worden gekeken naar de voorwaarden die daaraan gesteld worden in artikel 5.6, tweede lid, van dit wetsvoorstel. Onderdeel hiervan is dat het verantwoordelijke overheidsorgaan adequate voorzieningen moet hebben getroffen voor de blijvende bewaring en beschikbaarstelling van de documenten.63 Daarnaast gelden cumulatief de eisen uit artikel 5.6, tweede lid, onderdelen a en b. Op basis van deze onderdelen moeten de documenten deel uitmaken van een omvangrijke, samenhangende verzameling, waarbij overbrenging ernstig afbreuk zou doen aan de integriteit van de verzameling dan wel aan de uitvoering van de wettelijke taak van het betreffende overheidsorgaan. Deze eisen moeten inderdaad worden gekarakteriseerd als «nee, tenzij».

Overigens is bij amendement van de Tweede Kamerleden Van Vroonhoven en Mohandis het wetsvoorstel zo aangepast dat het enkel de rijksarchivaris is die een ontheffing kan verlenen.64 De rijksarchivaris beschikt bij uitstek over de deskundigheid en ervaring om dergelijke aanvragen te beoordelen. Het gaat hier, zoals de indieners van het amendement hebben toegelicht, immers niet om een politiek-maatschappelijk oordeel en door deze beslissing bij de rijksarchivaris te beleggen wordt ook het risico vermeden dat het oordeel over de ontheffingsaanvraag op politieke gronden wordt genomen of de schijn daarvan kan hebben.

Bij nota van wijziging is aan het wetsvoorstel toegevoegd dat de ontheffing kan worden ingetrokken indien niet meer aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.65 De ontheffing zal tot slot ook een apart onderwerp zijn bij de evaluatie van de wet die voor het eerst vijf jaar na inwerkingtreding gehouden zal worden, en zal ook nadrukkelijk aandacht krijgen bij de implementatie van de wet.

Voorts vragen zij op welke wijze stukken alsnog publiekelijk toegankelijk worden gemaakt, indien ontheffing van de overbrengingsverplichting wordt verleend?

Zoals nader is toegelicht in antwoord op de bovenstaande vragen van de SGP-fractieleden op pagina 24 tot en met 26, moet het verantwoordelijke overheidsorgaan bij een ontheffing adequate voorzieningen hebben getroffen voor de blijvende bewaring en beschikbaarstelling van de documenten. Wat betreft de beschikbaarstelling bood het wetsvoorstel, zoals dat bij de Tweede Kamer is ingediend, de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Bij amendement van de Tweede Kamerleden Van Vroonhoven en Mohandis zijn deze regels in het wetsvoorstel verankerd. Zo is nu op wetsniveau in dit voorstel verankerd dat de documenten waarvoor ontheffing is verleend voor eenieder kosteloos zijn te raadplegen moeten zijn, tenzij enig wettelijk voorschrift zich hiertegen verzet. Ook is het eenieder toegestaan om van deze documenten kopieën, afschriften, uittreksels of bewerkingen te maken. Het verantwoordelijk overheidsorgaan moet daarnaast een overzicht van de documenten waarvoor ontheffing is verleend en adequate informatie over de wijze waarop de documenten geraadpleegd kunnen worden openbaar beschikbaar stellen.66

Deze regels zijn bedoeld om te voorkomen dat de openbaarheid en toegankelijkheid van documenten door ontheffing in het gedrang zou komen en het borgen van de informatiepositie van de burger. Indien een verantwoordelijk overheidsorgaan niet kan voldoen aan deze voorwaarden, kan geen ontheffing worden verleend.

De precieze wijze waarop documenten publiekelijk toegankelijk worden gemaakt, wordt niet voorgeschreven door dit wetsvoorstel. Dit is een bewuste keuze, omdat voor documenten waarbij mogelijk een ontheffing aan de orde kan zijn, vaak ook andere bijzondere wetgeving geldt met regels over de beschikbaarstelling van informatie aan het publiek. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan documenten van het Centraal bureau voor de statistiek, waarvoor over de verstrekking van gegevens regels zijn gesteld in hoofdstuk 5, paragraaf 3 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.

De fractieleden van de SGP lezen verder dat er door hoofdstuk 10 van de wet een toezichtstelsel geldt voor het beheren van documenten voor overbrengen. Het is deze leden echter onduidelijk hoe het toezicht is geregeld na overbrenging. Wie is de toezichthouder voor het beheer van documenten na overbrenging? Valt deze toezichthouder onder de Minister die verantwoordelijk is voor het beheer van de archiefdienst die overgebrachte documenten beheert? Zo ja, welk gevolg heeft dit voor de onafhankelijkheid van deze toezichthouder?

De fractieleden van de SGP vragen naar de werking van het toezichtstelsel van het wetsvoorstel voor overgebrachte documenten. Hierbij bestaat verschil tussen het toezichtstelsel voor de centrale overheid, en het toezichtstelsel voor de decentrale overheden.

Voor de centrale overheid wordt het toezicht – zowel vóór als na overbrenging – op grond van artikel 10.1 van het wetsvoorstel – uitgeoefend door de ambtenaren die de Minister van OCW daartoe als hoofdinspecteur en inspecteurs heeft aangewezen (de Inspectie). De Inspectie houdt ook toezicht op de uitoefening van het wetsvoorstel door de Minister van OCW, zowel ten aanzien van de (niet-overgebrachte) documenten die onder verantwoordelijkheid van de Minister van OCW worden opgemaakt of ontvangen, als voor de overgebrachte documenten waarvoor de Minister verantwoordelijk is op grond van artikel 2.6, eerste lid, van het wetsvoorstel.

De vraag van de SGP-fractieleden, of de toezichthouder valt onder de Minister die verantwoordelijk is voor het beheer van de archiefdienst die overgebrachte documenten beheert, kan kortom bevestigend worden beantwoord. Tegelijkertijd wordt de onafhankelijkheid van de Inspectie geborgd. De Minister van OCW neemt ten aanzien van de Inspectie de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties in acht, waaruit onder andere volgt dat de Minister geen bijzondere aanwijzing kan aangeven die ertoe strekt de Inspectie ervan te weerhouden een specifiek onderzoek uit te voeren of af te ronden.67 Ten aanzien van de Inspectie zal ook de Kaderwet rijksinspecties, een wetsvoorstel dat wordt voorbereid door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van toepassing zijn.

Bij de decentrale overheden is het toezicht op grond van artikel 10.4 van het wetsvoorstel belegd bij de archivaris. Omdat de archivaris ook verantwoordelijk is voor het beheer van de overgebrachte documenten van de desbetreffende decentrale overheid, kan de archivaris daar geen toezicht op uitoefenen. Voor het overgebracht archief van decentrale overheden is wel het interbestuurlijk toezicht van toepassing. Op basis van het interbestuurlijk toezicht houden gedeputeerde staten toezicht op de naleving van het wetsvoorstel door gemeenten en waterschappen, en houden de daartoe door de Minister van OCW aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van het wetsvoorstel door de provincies.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Moes


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 35 968, nr. 4, p. 12–13.

X Noot
3

Artikel 4.2 Archiefwet 20...

X Noot
4

Dit is enkel anders voor (i) de beperkingsgronden, opgenomen in artikel 7.2, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdeel a (ter bescherming van de eenheid van de Kroon, de veiligheid van de Staat, onderscheidenlijk de betrekkingen van Nederland met andere landen en staten en met internationale organisaties), waarvoor op grond van het wetsvoorstel een maximumbeperkingstermijn van 75 jaar geldt en (ii) de beperkingsgronden, opgenomen in artikel 7.2, eerste lid, onderdelen d en e, en tweede lid, onderdeel e (ter bescherming van bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens, identificatienummers, onderscheidenlijk de persoonlijke levenssfeer), waarvoor op grond van het wetsvoorstel een maximumbeperkingstermijn van 110 jaar geldt. Zie nader artikel 7.4, eerste tot en met derde lid, van het wetsvoorstel.

X Noot
5

Dit is enkel anders als het gaat om documenten waarvoor de openbaarheid is beperkt, omdat zij informatie bevatten die de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen, de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden, of indien zij informatie bevatten waarvan het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de betrekkingen van Nederland met andere landen en staten en met internationale organisaties. Voor deze documenten geldt het openbaarheidsregime van de Archiefwet niet, maar blijven de regelingen inzake het recht op informatie van vóór overbrenging – veelal de Woo – van toepassing (vgl. artikel 8.3, vijfde lid, van het wetsvoorstel). De Archiefwet 1995 kent eenzelfde bepaling voor de in die wet opgenomen beperkingsgrond «het belang van de Staat of zijn bondgenoten» (vgl. artikel 15, vijfde tot en met zevende lid, van de Archiefwet 1995).

X Noot
6

Artikel 10.4, tweede lid, Archiefwet 20...

X Noot
7

Kamerstukken II 2021/22, 35 968, nr. 3, p. 43–44.

X Noot
8

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 33.

X Noot
9

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 32.

X Noot
10

De conceptversie van deze algemene maatregel van bestuur is op 15 september 2025 in internetconsultatie gegaan en te raadplegen via: https://www.internetconsultatie.nl/archivarisdiploma/b1.

X Noot
11

Kamerstukken II 2021/22, 35 968, nr. 3, p. 43–44.

X Noot
12

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 33.

X Noot
13

Voor de waterschappen zijn met artikel 10.4, vierde lid, van de Archiefwet 20.. de relevante bepalingen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing verklaard.

X Noot
14

Vgl. de artikelen 29, eerste en tweede lid, 32, eerste en tweede lid, en 37, eerste en tweede lid, Archiefwet 1995.

X Noot
15

Opgenomen in artikel 10.4, tweede en derde lid, Archiefwet 20...

X Noot
16

Vgl. artikel 8.3, vijfde lid, Archiefwet 20...

X Noot
17

Vgl. artikel 15, vijfde tot en met zevende lid, Archiefwet 1995.

X Noot
18

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 33.

X Noot
19

Handreiking archiveren in de informatieketen. (2023). Te raadplegen via: https://www.nationaalarchief.nl/archiveren/kennisbank/handreiking-archiveren-in-de-informatieketen

X Noot
20

Zie artikel 3.4 Archiefwet 20...

X Noot
21

Handreiking archiveren in de informatieketen. (2023). Te raadplegen via: https://www.nationaalarchief.nl/archiveren/kennisbank/handreiking-archiveren-in-de-informatieketen

X Noot
22

Zie tevens paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, Kamerstukken II 2021/22, 35 968, nr. 3, p. 19 e.v.

X Noot
23

Zie voor meer informatie over de impact van de verkorting van de overbrengingstermijn het rapport Impact verkorting overbrengingstermijn. Onderzoek naar de impact van een substantiële verkorting van de overbrengingstermijn (Archiefwet 1995) (Rapport Panteia, Kwink en Rebel, 2017), bijlage bij de brief van de Minister van OCW van 18 augustus 2017, Kamerstukken II 2016/17, 34 362, nr. 29.

X Noot
24

Handelingen II 2024/25, 48–11, p. 41.

X Noot
25

Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (PbEU 2022, L 333).

X Noot
26

Kamerstukken II 2024/25, 36 764, nr. 2.

X Noot
27

Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst 2007 (Stcrt. 2007, 122) en Besluit voorschrift informatiebeveiliging rijksdienst bijzondere informatie 2025 (Stcrt. 2025, 30222).

X Noot
28

Vgl. Kamerstukken II 2021/22, 35 510, nr. 4, p. 18 e.v.

X Noot
29

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 33.

X Noot
30

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 32.

X Noot
32

Deze voorhangprocedure volgt uit artikel 6.3, vijfde lid, van de Archiefwet 20...

X Noot
33

Kamerstukken II 2024/25 35 968, nr. 29

X Noot
34

Artikel 10.3, eerste en tweede lid, Archiefwet 20...

X Noot
35

Artikel 10.3, derde lid, Archiefwet 20...

X Noot
36

Artikel 10.3, derde lid, Archiefwet 20.. juncto artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht.

X Noot
37

Het toezichtkader van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is te raadplegen via https://www.inspectie-oe.nl/de-inspectie-overheidsinformatie-en-erfgoed/toezichtkader-en-toetsingskaders.

X Noot
38

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 29.

X Noot
39

Zie artikel 10.1, zesde lid, Archiefwet 20...

X Noot
40

Artikel 10.3, zesde lid, Archiefwet 20...

X Noot
41

Voor het Rijksbreed cloudbeleid, zie Kamerstukken II, 2021/22, 26 643. Voor het implementatiekader risicoafweging cloudgebruik, zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/01/05/implementatiekader-risicoafweging-cloudgebruik.

X Noot
42

Artikel 15, tweede lid, Archiefwet 1995.

X Noot
43

Kamerstukken II 2021/22, 35 968, nr. 3, p. 91–92.

X Noot
44

Zie artikel 8.2, eerste lid, Archiefwet 20...

X Noot
45

Artikel 7.5 Archiefwet 20...

X Noot
46

Dit vloeit voort uit het feit dat de Minister van OCW ingevolge artikel 2.6, eerste lid, van de Archiefwet 20.. het verantwoordelijke overheidsorgaan is voor documenten die naar het Nationaal Archief zijn overgebracht.

X Noot
47

Handelingen II 2024/25, 48–11, p. 34–35.

X Noot
48

Kamerstukken II 2021/22, 35 968, nr. 3, p. 68.

X Noot
49

Deze ruimte is expliciet gemaakt in het wetsvoorstel naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamerleden van de SGP-fractie. Zie Kamerstukken II 2023/24, 35 968, nr. 7, p. 35, nr. 8, p. 3 en nr. 10, p. 23–24.

X Noot
50

Vgl. artikel 7.3, eerste lid, van het wetsvoorstel.

X Noot
51

Vgl. artikel 7.3, tweede lid, van het wetsvoorstel.

X Noot
52

Vgl. artikel 7.3, tweede lid, van het wetsvoorstel.

X Noot
53

Dit is enkel anders voor (i) de beperkingsgronden, opgenomen in artikel 7.2, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdeel a (ter bescherming van de eenheid van de Kroon, de veiligheid van de Staat, onderscheidenlijk de betrekkingen van Nederland met andere landen en staten en met internationale organisaties), waarvoor op grond van het wetsvoorstel een maximumbeperkingstermijn van 75 jaar geldt en (ii) de beperkingsgronden, opgenomen in artikel 7.2, eerste lid, onderdelen d en e, en tweede lid, onderdeel e (ter bescherming van bijzondere en strafrechtelijke persoonsgegevens, identificatienummers, onderscheidenlijk de persoonlijke levenssfeer), waarvoor op grond van het wetsvoorstel een maximumbeperkingstermijn van 110 jaar geldt. Zie nader artikel 7.4, eerste tot en met derde lid, van het wetsvoorstel.

X Noot
54

Deze uitbreiding is gerealiseerd via de (ten opzichte van de Archiefwet 1995) breder geformuleerde toezichtsopdracht voor de Inspectie. Vgl. artikel 10.1, eerste lid, van het wetsvoorstel Kamerstukken II 2021/22, 35 968, nr. 3, p. 42 en 98–99.

X Noot
55

Een eerste ontwerp van dit Besluit diploma’s archivarissen is op 15 september dit jaar in openbare internetconsultatie gegaan. Dit ontwerp is te raadplegen via https://www.internetconsultatie.nl/archivarisdiploma/b1.

X Noot
56

Kamerstukken II 2021/22, 35 968, nr. 3, p. 15–16.

X Noot
57

Zie hierover nader de toelichting bij de nota van wijziging bij het wetsvoorstel, Kamerstukken II 2022/23, 35 968, nr. 8, p. 6 e.v.

X Noot
58

Kamerstukken II, 2021–2022, 35 968-3, p. 62.

X Noot
59

Artikel 5.6 Archiefwet 20...

X Noot
60

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 23.

X Noot
61

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 23.

X Noot
62

Artikel 1.3, aanhef en onderdeel a, Archiefwet 20...

X Noot
63

Vgl. artikel 5.6, tweede lid, onderdeel c, en lid 2a Archiefwet 20...

X Noot
64

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 23

X Noot
65

Kamerstukken II 2022/23, 35 968, nr. 8, onderdeel I.

X Noot
66

Kamerstukken II 2024/25, 35 968, nr. 23.

X Noot
67

Aanwijzing 14, vijfde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen inzake de Rijksinspecties.

Naar boven